De profetie van de zeventig weken in Daniël 9 wordt wel de ruggengraat van de profetie genoemd. Zij geeft Daniël een geweldig overzicht over de toekomstige gebeurtenissen voor zijn volk Israël. In dit artikel wil ik onder andere graag aantonen dat het om jaarweken, zeventig perioden van zeven jaren gaat. Deze belangrijke waarheid is onder veel gelovigen aan het verdwijnen en daarmee ook het besef van de toekomst die de wereld wacht: de laatste jaarweek.
Luister ook onze audiostudie over de 70 jaarweken > >
Wanhopig
Israël is op een dieptepunt in haar geschiedenis aangeland. Het volk is weggevoerd uit het land, eerst de tien stammen naar Assyrië en nu ook de twee stammen naar Babel. Als gelovigen uit de heidenen kunnen wij nauwelijks bevatten wat het voor een Jood betekent om gescheiden te zijn van zijn land, van Jeruzalem en van de tempel. Het volk, het land en de stad Jeruzalem zijn in de Bijbel onlosmakelijk met elkaar verbonden. En zo voelt een Jood dat ook.
Daniël verdiept zich in het boek Jeremia en leest over de zeventig jaren van de ballingschap: ″Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u terugbrengende tot deze plaats” (Jer. 29:10; vgl. 25:11). Deze zeventig jaar zijn bijna voorbij. Uit Daniëls schuldbelijdenis in dit negende hoofdstuk blijkt duidelijk dat hij heel goed ziet dat de ballingschap het gevolg is van de zonde van zijn volk. Het is in het bijzonder een vergoeding voor de zeventig sabbatsjaren die Israël gedurende vele jaren niet gehouden had. Voor elk niet gehouden sabbatsjaar is het volk één jaar in ballingschap (zie ook Lev. 26:34, 35 en 43). Na de zeventig jaar ballingschap zal het volk terugkeren en hersteld worden.
Daniël smeekt de Here om Zijn toorn af te wenden van Jeruzalem (vs. 16). Opvallend hierbij is dat hij zich niet beroept op de belofte van de zeventig jaar. Ook zegt Daniël niet dat het volk zo wel genoeg geboet heeft, of dat zij haar leven nu wel gebeterd heeft. Nee, hij beroept zich op Gods goedheid: ″naar al Uw gerechtigheden” (vs. 16) en ″op Uw grote barmhartigheden” (vs. 18), want ″Uw stad en Uw volk is naar Uw naam genoemd” (vs. 19). Hier zien we al in het Oude Testament een prachtig voorbeeld van Gods genade. Op een dieptepunt in haar geschiedenis, als het volk geen hoop meer heeft, als Jeruzalem in puin ligt, dan is de tijd voor Gods genade rijp.
Volgens Ezechiël 37:1-14 zal er in de toekomst ook iets dergelijks plaatsvinden. Dan zal de ontreddering nog groter zijn, want dan is de toestand van het volk als een dal vol dorre doodsbeenderen, volkomen hopeloos: ″Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen, die zijn het ganse huis Israëls; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden” (Ezech. 37:11).Ook dan zal God ingrijpen en het overblijfsel doen herleven (Ezech. 37:9). Dan zal het herstel volledig zijn: het land, het volk en de stad Jeruzalem zullen weer verenigd worden. Zij zullen toetreden tot het nieuwe verbond waarover we lezen in Jeremia 31. Het is juist dit laatste en definitieve herstel, waar de Heere Daniël inzicht in geeft.
De zeventig weken
Vanaf vers 24 van Daniël 9 zien we de profetie over de zeventig weken beschreven. Zeventig weken zullen voorbijgaan en dan zal het volledige herstel van Israël plaatsvinden (ik citeer bewust uit de Statenvertaling, omdat die hier beter is dan de NBG): ″Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Weet dan, en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen weer gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn; en een volk van de vorst, dat komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, [en] vast besloten verwoestingen. En hij zal velen het verbond versterken, één week; en [op] de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vast besloten zijnde, zal uitgestort worden over de verwoeste” (Dan. 9:24-27).
Let op hoe volkomen dat herstel zal zijn: ″om de overtreding te sluiten, de zonde te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen …” (vs. 24). Dit herstel gaat veel verder dan ′alleen maar′ de terugkeer uit Babel en de herbouw van de tempel en de stad Jeruzalem. Dit herstel spreekt over de tijd van het Vrederijk, waarin de Heere Jezus koning zal zijn over en te midden van Zijn volk. Dat zal alles plaatsvinden onder het nieuwe verbond, dat in eerste instantie voor Israël bedoeld was (Jer. 31). Gabriël legt Daniël uit dat er "zeventig weken zijn bepaald over uw volk, en over uw heilige stad”, voordat dit alles kan gebeuren. Na ″zeventig weken″ zal er een einde komen aan het lijden van Israël. Als we het tekstgedeelte goed lezen, zien we dat het volgende zal gaan gebeuren:
Tijd | Gebeurtenissen | Vers |
Na 7+62 = 69 weken |
Uitroeiing van de Messias-Koning |
25, 26 |
de laatste week |
een zeer moeilijke week |
27 |
Na 70 weken |
Totale verlossing en eeuwige gerechtigheid voor Israël |
24 |
Dat de genoemde weken geen normale weken van zeven dagen kunnen zijn, is duidelijk. Er staat dan ook letterlijk “zeventig zevens”. We weten uit de geschiedenis dat er 69 weken (dus 483 dagen) na het bevel om Jeruzalem te herbouwen geen gezalfde is uitgeroeid. Ook is het duidelijk dat het beloofde herstel van Israël er na 70 weken (dus 490 dagen) niet is gekomen. Het zou immers om een volkomen herstel gaan. De zeventig weken moeten dus wat anders betekenen dan weken van zeven dagen. Er is maar één redelijke verklaring voor deze zeventig weken en dat is dat het gaat om zeventig perioden van zeven jaar. We willen in dit artikel drie argumenten hiervoor bekijken:
- de in Israël bekende perioden van zeven jaar;
- de kenmerken van de laatste jaarweek en
- de kenmerken van de Grote Verdrukking, die de Heere Jezus beschrijft in Zijn eindtijdrede.
1. Jaarsabbatten
Voor ons westerlingen mag een periode van zeven jaar een handig rekentrucje lijken, maar een Jood zal deze periode direct herkennen. Het betreft namelijk de zogenaamde "jaarsabbatten" (uit de NBG′51) of ″jaarweken″ (uit de SV) waarover we lezen in Leviticus 25:″Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaren zullen zijn. Daarna zult gij in de zevende maand, op de tiende van de maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op de verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land. En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij zult weerkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult weerkeren een ieder tot zijn geslacht” (Lev. 25: 8-10).
We kennen allemaal de sabbat, waarop de mens na 6 dagen te hebben gewerkt, mocht uitrusten en herstellen van het werk. Door de Joden werd elke week uitgekeken naar de sabbat, die in huiselijke kring echt werd gevierd. Men begroette elkaar met het zingen van het Shalom alechem. De sabbat verwijst naar de rust van het Vrederijk en de daaropvolgende eeuwige heerlijkheid, die het volk Israël eens zal binnengaan.
Sterker nog gold dit voor het sabbatsjaar (elke 7 jaar) waarin het land moest rusten van zes jaren oogst. In het zevende jaar mocht niet geoogst en ook niet gezaaid worden:″Zes jaren zult gij uw akker bezaaien, en zes jaren uw wijngaard snoeien, en de inkomst daarvan inzamelen. Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een sabbat voor de HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien” (Lev. 25:3,4).
Dan moest bovendien elke Hebreeër die zich als slaaf verkocht had, weer vrijgelaten worden (vgl. Lev. 25:1-7 en Ex. 21:2 en 23:10,11). Het spreekt vanzelf dat het hele Joodse leven afgestemd was op dit denken in zeven jaren. Tenminste in de perioden dat zij zich aan deze voorschriften gehouden hebben. Wat is deze instelling een prachtig beeld van de overvloed en de vrijheid die het geplaagde Israël eens zal ontvangen in het Vrederijk en de eeuwige heerlijkheid die daarop zal volgen. Zowel de sabbat als het sabbatsjaar verwijzen naar de rust die Israël daarin zal binnengaan (vgl. Hebr. 4:1-11) en die het einde van de slavernij van het volk zal betekenen. Ook lazen we over het jubeljaar, het jaar na zeven jaarweken (7x7=49 jaar), waarin ook nog eens alle verkochte bezittingen teruggeven moesten worden (zie Lev. 25:8-23). Met recht heette dat een jubeljaar. Het werd ingeluid met bazuingeschal op de grote verzoendag. Hier zien we het geestelijke herstel (verzoening van de zonden) samenvloeien met het materiële herstel (van grond en bezittingen). De Israëlieten waren dus volkomen gewend te rekenen in perioden van zeven jaar, omdat die nauw verweven waren met hun godsdienst, hun economie en hun sociale leven. Er was voor Daniël dus niets vreemds aan de perioden van zeven jaar waar Gabriël over sprak.
Waarom deze 70 en 490 jaren?
Waarom heeft de Here deze ′zeventig weken′ gekozen als tijd voor het herstel van Zijn volk? Het antwoord is niet moeilijk. Israël was gedurende vele jaren ongehoorzaam geweest door deze sabbatjaren niet te houden. Bij de beschrijving van ′de zegen en de vloek′ had Hij aangekondigd wat de straf hiervoor zou zijn: ″Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land van uw vijanden zijn; dan zal het land rusten en zijn sabbatten een welgevallen hebben” (Lev. 26:34).
De zeventig jaren ballingschap in Babel waren een vergoeding voor de zeventig sabbatsjaren die het volk niet gehouden had. De Heere lijkt deze zeventig jaren op de dag af te hebben geteld: ″al de dagen …”. Bovenstaande wil ook zeggen dat de Israëlieten blijkbaar gedurende een periode van 70x7=490 jaren de wetten van God, waaronder deze sabbats- en jubeljaren niet gehouden hadden. En dat is precies de tijd in onze profetie die Israël moet wachten op het definitieve herstel. Aan het eind van de 70 jaar ballingschap vond er een verootmoediging plaats, onder andere door Daniël, waarop de eerste terugkeer naar het land volgde. Maar van een werkelijke bekering mogen we niet spreken. Het was nog maar een gedeeltelijk herstel, het gebeurde ″in benauwdheid der tijden″ (Dan. 9:25). Na nog eens 490 jaar zal Israël werkelijk tot bekering komen en roepen om haar Messias, de Here Jezus. Dan zal er een definitief einde komen aan haar lijden en zal het herstel volkomen zijn.
Begin en eind van de 483 jaren
De profetie in Daniël 9 zegt precies wanneer de zeventig jaarweken zullen ingaan, namelijk: ″van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken” (vs. 25). In de Bijbel staan vier opdrachten tot herbouw van de tempel en/of van Jeruzalem, waarvan er twee in aanmerking komen voor het bevel, “van dat het woord uitging”:
Tekst | Omschrijving | Gevolg |
Ezra 1:2 | Het bevel van Kores |
Terugkeer Zerubbabel en herbouw van de tempel |
Neh. 2 |
De brieven van Artachsasta |
Terugkeer Nehemia en herbouw van de tempel |
Het bevel van Kores (Ezra 1:2) zou kunnen worden aangemerkt als ′het bevel′ waar in Daniël 9 sprake van is. Die eerste terugkeer onder Zerubbabel markeert namelijk het einde van de Babylonische ballingschap. De zeventig jaarweken zouden dan aansluiten op zeventig jaar ballingschap. Jesaja 44:28 kan er op wijzen dat Kores van God niet alleen de opdracht heeft gekregen om de tempel en de stad Jeruzalem te laten herbouwen, maar dat hij dat bevel ook daadwerkelijk heeft gegeven. Er zijn echter ook argumenten om aan te nemen dat de brieven van Artachsasta (Neh. 2) als ′het bevel′ moeten worden gezien. In dat decreet wordt de stad Jeruzalem duidelijk genoemd en als gevolg daarvan worden de muren herbouwd. De meeste uitleggers zien Nehemia 2 als ′het bevel′ Het einde van de 69 jaarweken is duidelijker. “tot op Messias, de Vorst” kan alleen duiden op de Heere Jezus Christus. Niemand anders komt in aanmerking om in deze cruciale profetie die rol te vervullen. De meeste uitleggers nemen aan dat het om de kruisiging gaat, sommigen nemen de doop van de Heere Jezus als eindpunt van de 69 jaarweken.
Voor wie andere bronnen, zoals encyclopedieën, naast de bijbelse gegevens legt, zal merken dat de jaartallen niet met elkaar kloppen. Bedenk daarbij dat de gangbare tijdrekening is opgehangen aan de Egyptische koningenlijsten, waarvan bekend is dat ze minder nauwkeurig zijn dan de prachtige jaartallen doen vermoeden. Zo droegen de farao’s vaak verschillende namen, regeringsjaren waren veelal niet gegeven en in de diverse koningenlijsten zitten gaten. Er wordt niet voor niets gesproken over het ′rubberen karakter′ van de Egyptische tijdrekening. Alternatieve tijdrekeningen van o.a. Immanuel Velikovsky en David Rohl leiden ook al gauw tot grote verschillen. Diezelfde onzekerheid geldt voor de datering van Perzische koningen. De bijbelse Artachsasta en Darius zijn bijvoorbeeld geen namen, maar titels die op meerdere koningen kunnen slaan. Het gaat mij in deze bijbelstudie niet om het vaststellen van het exacte jaar waarin het bevel gegeven is. Ik wil straks liever stilstaan bij de zeventigste jaarweek. Die is voor ons van groot belang, want die staat namelijk voor de deur.
Een tijdssprong
Datgene wat we in Daniël 9 lezen over die laatste jaarweek, heeft in de geschiedenis nooit plaatsgevonden. De veelgehoorde suggestie dat Antiochus Epiphanes in 168 v. Chr. deze profetie vervuld zou hebben, is eenvoudig te weerleggen. Hij heeft wel het heiligdom ontwijd, maar Jeruzalem en de tempel niet te gronde gericht. Bovendien is het beloofde herstel van Israël daarop niet gevolgd. Evenmin op de verwoesting van Jeruzalem door Titus in het jaar 70 n. Chr. Ten derde toont de uitspraak van de Heere Jezus in Mattheüs 24:15 aan dat deze profetie in Zijn tijd nog niet vervuld was, maar nog vervuld moest worden. Al met al is er voldoende bewijs om te concluderen dat deze laatste jaarweek nog toekomst is. Hoewel we bovengenoemde historische gebeurtenissen als een voorvervulling van deze profetie kunnen zien, moeten we altijd het totaal in de gaten houden. Als gebeurtenissen niet volkomen passen in de bijbelse context en volgorde, gaat het niet om de definitieve vervulling. Helaas moeten we vele van deze pogingen zien als een onderschatting van de wereldwijde verleidingen en catastrofes die Israël en de wereld nog wachten.
Als na de 69e jaarweek de Heere Jezus wordt gekruisigd, zet God de tijdrekening stil. Israël heeft haar Messias verworpen en wordt tijdelijk terzijdegesteld. Wanneer zij Hem niet verworpen zou hebben, zouden de gebeurtenissen van deze laatste jaarweek vermoedelijk direct of binnen veel kortere tijd hebben plaatsgevonden. Als…. Zo’n tijdsprong is in de Bijbelse profetie niet iets abnormaals. We zien zoiets ook in Lukas 4:18 als de Heere Jezus in de synagoge van Nazareth voorleest uit de profeet Jesaja:“De Geest des Heeren [is] op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart” (vgl. Jes. 61:1). Hij stopt hier en geeft aan dat dit woord tot vervulling is gekomen. De rest van de profetie, die slaat op het Vrederijk, spreekt Hij niet uit. Waarom? Omdat die nog niet aan de orde was; eerst moest Hij aangenomen worden als de Messias. Ook hier zien we dat de tijdklok wordt stilgezet over een periode die intussen een kleine tweeduizend jaar heeft geduurd. Het gaat trouwens om dezelfde periode. Na de laatste jaarweek zal voor Israël het herstel van Jesaja 61:2 ev. aanbreken.
Er resten ons nog twee argumenten, die bewijzen dat deze zeventig jaarweken spreken over een periode van 490 jaar.
2. De indeling van de laatste jaarweek
Een tweede argument voor de 490 jaren vinden we in de laatste jaarweek. De laatste jaarweek duurt zeven jaar en valt volgens Daniël 9:27 uiteen in twee perioden van drieënhalf jaar. De vraag is of we deze twee perioden van drieënhalf jaar ook elders in de Bijbel terugvinden. Het antwoord is ja. Voor het begrip is het goed om de belangrijkste teksten te citeren: “En het zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, en het zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren, en het zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in zijn hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte van een tijd” (Dan. 7:25).
“En ik hoorde die Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel, en zwoer bij Hem, Die eeuwig leeft, dat na een bestemde tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand van het heilige volk, al deze dingen voleind zullen worden” (Dan. 12:7).
“En van die tijd af, dat het gedurig [offer] zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen. Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen” (Dan. 12:11, 12).
“En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, [haar] door God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voedenduizend tweehonderd zestig dagen”1 (Openb. 12:6).
“En laat de voorhof uit, die van buiten den tempel is, en meet die niet, want hij is de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. En Ik zal Mijn twee getuigen [macht] geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed” (Openb. 11:2, 3).
“En aan de vrouw zijn gegeven twee vleugels van een grote arend, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halve tijd, buiten het gezicht der slang” (Openb. 12:14).
“En het werd een mond gegeven, om grote dingen en [gods]lasteringen te spreken; en het werd macht gegeven, om [zulks] te doen, twee en veertig maanden” (Openb. 13:5).
Leest u bovenstaande teksten vooral in hun verband. U zult daarmee een goed inzicht krijgen in de gebeurtenissen van die laatste jaarweek. We zetten de beschrijvingen van een halve jaarweek nog eens op een rijtje:
Benaming |
Te vinden in |
een halve week |
Dan. 9:27 |
1260, 1290, 1335 of 1350 dagen*) |
Openb. 11:2, 3; Dan. 12:11, 12 |
42 maanden |
Openb. 11:2, 3; Openb. 13:5 |
Een tijd, tijden en een halve tijd |
Dan. 7:25; Dan. 12:7; Openb. 12:6, 14 |
*) Bij de perioden van 1290 en 1350 dagen gaat het om gebeurtenissen die vlak voor of vlak na de halve week plaatsvinden.
Let op de profetie over de vrouw en het kind in Openbaring 12. Daarin wordt dezelfde gebeurtenis twee keer beschreven. In vers 6 staat dat de vrouw “42 maanden” in de woestijn zal zijn. In vers 14 staat dat de vrouw “een tijd, en tijden, en een halve tijd” in de woestijn zal zijn. Hiermee is duidelijk wat de bijna cryptische omschrijving “een tijd, tijden en een halve tijd” betekent, namelijk drieënhalf jaar. Deze vrouw is een deel van het volk Israël, dat gedurende de tweede helft van de laatste jaarweek door God in de woestijn verborgen wordt gehouden. Onze conclusie is dat ook de indeling van de laatste jaarweek in twee perioden van drieënhalf jaar precies past in het profetische woord.
3. De gebeurtenissen van de laatste jaarweek
Een derde bewijs voor de lengte van de zeventig jaarweken vinden we onder andere in Mattheüs 24. Als we de eindtijdrede van de Heere Jezus op de profetie over de laatste jaarweek leggen, zien we dat de gebeurtenissen exact op elkaar passen:
“Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!) Dat alsdan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen; Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen. Maar wee de bevruchte, en de zogende vrouwen in die dagen! Doch bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat. Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal” (Matt. 24:15-21).
Deze uitspraak van de Heere Jezus veegt allereerst de vloer aan met alle bijbelcritici die het boek Daniël toeschrijven aan ‘iemand’ die zich rond 150 v. Chr. voor Daniël zou hebben uitgegeven om de geschiedenis van zijn tijd als profetie op te schrijven. Luister niet naar hen, zegt de Heere, deze profetie is uitgesproken door Daniël, de profeet. We zien in Mattheüs 24:15 opnieuw “de gruwel der verwoesting” van onze tekst in Daniël 9:27 (en Dan. 11:31; 12:11). De Heere zegt hier Zelf dat de gebeurtenissen van de laatste jaarweek nog toekomst zijn. Duidelijker kan het niet. Hij vertelt ons in Mattheüs 24:15 ev. uitgebreid wat er in die tweede helft van de laatste jaarweek zal gebeuren. De oprichting van “de gruwel der verwoesting” luidt een periode in van grote verdrukking en deze periode zal drieënhalf jaar duren. Oftewel: De tweede helft van de laatste jaarweek zal voor Israël en de wereld een periode van ongekende grote verdrukking zijn. We noemen die laatste drieënhalf jaar dan ook wel ‘de Grote Verdrukking’.
De Grote Verdrukking
Als we goed kijken naar de gebeurtenissen van de laatste jaarweek in Daniël 9:27, dan zie we dat ze exact passen bij de Grote Verdrukking, zoals beschreven in bijvoorbeeld Mattheüs 24, 2 Tessalonicenzen 2 en het boek Openbaring. De “vorst die komen zal” duidt in de eerste plaats op de Romeinse keizer Titus, die in 70 n. Chr. Jeruzalem en de tempel liet verwoesten. Titus was echter slechts een voorafschaduwing van de vorst die nog komen zal. Het Romeinse rijk zal weer opstaan in het rijk van de antichrist en zal nog wreder, nog meer allesoverheersend, nog verwoestender zijn. Dat rijk zien we ook in het statenbeeld van Daniël 2 (het totale beeld dat verwoest wordt) en het verschrikkelijke vierde dier in Daniël 7. De uiteindelijke“vorst die komen zal” is de antichrist, die we beschreven zien in 2 Tessalonicenzen 2:1-12 en natuurlijk in Openbaring 13.
De “gruwelijken vleugel” vinden we terug in Mattheüs 24: “Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die [het] leest, die merke daarop!) Dat alsdan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen” (Matt. 24:15, 16). Halverwege de laatste jaarweek van Daniël, aan het begin van de Grote Verdrukking, zal er in de herbouwde tempel een gruwel (lett: smerig voorwerp van afgoderij) worden opgericht. De oprichting van deze gruwel zal de emmer doen overlopen en de verwoesting van de Grote Verdrukking inluiden. Dit zal niet zomaar een ontwijding van de tempel zijn, zoals eerder is gebeurd, maar het zal een ongekende provocatie zijn aan het adres van de Heere God. Vandaar ook dat dit voor de Joden hét sein zal zijn om te vluchten naar de bergen (Matt. 24:16).
Er zal een “verwoester” komen. We lezen in Openbaring 9:1-11 over een sprinkhanenplaag die aan het begin van de Grote Verdrukking zal opkomen uit de afgrond. Vermoedelijk zijn dit demonen die de gedaante van buitenaardse monsters hebben aangenomen. Zij zullen de mensen zo pijnigen, dat ze de dood zullen zoeken, maar ze zullen hem niet vinden. We lezen: “En zij hadden over zich tot een koning de engel van de afgrond; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse [taal] had hij de naam Apollyon” (Openb. 9:11).
De naam Abaddon/Apollyon betekent ‘verwoesting’. De verwoesting die hij brengt, is het gevolg van ongeloof. Tijdens de Babylonische ballingschap lag het land verwoest om te herstellen van de jarenlange roofbouw (Lev. 26:34). Israël gaat een nog grotere verwoesting tegemoet, totdat het zal roepen om haar Messias, de Heere Jezus, Die met deze verwoester af zal rekenen. Deze zal dan zelf verwoest worden (Jes. 33:1). Dat Israël met de antichrist “een verbond” zal sluiten, is niets nieuws. Israël sloot in het verleden verbonden met Babel, Assyrië en Egypte. Ook in onze tijd zoekt Israël de oplossing voor haar veiligheid in aardse vredesverdragen. Er komt een tijd dat het volk zo in het nauw komt, dat het een verbond zal sluiten met haar grootste vijand, de antichrist. Hij zal in de periode van de laatste jaarweek dit verbond zwaar maken. Hij zal Israël verraden. In Jesaja 28:14-22 noemt de Heere dit verbond het ″verbond met de dood″ en het ″verdrag met het dodenrijk″. In Johannes 5:43 zien we dat ook dit dieptepunt in Israëls geschiedenis nog toekomst is: “Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen”.
We zien dat ook de beschrijving van de laatste jaarweek volledig past bij de Nieuwtestamentische gegevens over de Grote Verdrukking en de regering van de antichrist. Vanwege al bovenstaande argumenten is er maar één conclusie mogelijk: de zeventig weken zijn zeventig jaarweken, zeventig perioden van zeven jaar, waarvan de laatste week van zeven jaar nog toekomst is.
De betekenis voor ons
Heel wat gelovigen van vandaag gaan liever met een grote boog om de oordeelsprofetieën heen. Zij willen zich wel bezig houden met Gods beloften van herstel en zegen, maar houden krampachtig een bijbels onderwerp als ‘de Grote Verdrukking’ buiten hun gezichtsveld. Ook al mogen we weten dat God ons niet tot toorn heeft gesteld (1 Thes. 5:9), zijn we ons nog wel bewust van de ernst van die toorn. Juist met het oog op Gods toorn zegt Paulus in 2 Corinthiers 5:11: “Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof.” Met andere woorden, juist het je bewust zijn van Gods komende oordeel, drijft ons uit tot de bekendmaking van het Evangelie aan Jood en Griek.
2 Timotheus 3:16 leert: “Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing”. ‘Al de Schrift’, dus ook deze passages in de Schrift over de enorme crisis die Israël en de volken nog te wachten staat. Laten we ons overigens ook niet rijk rekenen met de gedachte dat alle verdrukking aan ons voorbij zal gaan. Petrus roept de gelovigen op: “Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame” (1 Petr. 4:12 NBG) en Paulus leert: “allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden” (2 Tim. 3:12).
Ten aanzien van dat profetische Woord zegt Petrus verder: “En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht, en de morgenster opgaat in uw harten” (2 Pet. 1:19). Die duistere plaats is een beeld van de wereld om ons heen, van een wereld die afglijdt naar de Grote Verdrukking. De profetieën vertellen ons onder andere waar satan naar toewerkt, zodat we gewaarschuwd zijn en nee kunnen zeggen tegen de verleidingen die hij vandaag op onze weg brengt.
Ook de waarschuwing van Johannes aan het eind van Openbaring om niets aan de profetie toe te voegen of af te doen spreekt voor zichzelf (22:18,19). Wie durft er in de Bijbel een woord, een zin, laat staan grote delen aan te wijzen die voor ons niet belangrijk zouden zijn om dagelijks van te leren? Het profetische Woord, niet alleen de rijke beloften, maar ook de oordelen van onder andere deze laatste jaarweek en de Grote Verdrukking, zijn aan ons gegeven om ons te waarschuwen, om ons wakker te houden, om ons inzicht te geven wat betreft de dingen die om ons heen gebeuren, zodat we onze keuzes kunnen maken. Een christen die het profetische Woord niet bestudeert, tast in het duister en wordt een gemakkelijk prooi voor satan.
Toch zijn het juist deze waarschuwingen voor de laatste jaarweek van Daniël en voor de Grote Verdrukking die we in de prediking van vandaag zo missen. Vele kerken hebben een traditie van vervangingstheologie, waarbij de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen. Die oude theorie vormt nog steeds een enorm obstakel voor het begrijpen van het profetische Woord. Ook in evangelische kringen zijn we in hoog tempo de kennis van de profetieën aan het verliezen. Velen prediken een aardse toekomst van glorie en heerschappij voor de kerk, van vrede op aarde, terwijl de Bijbel juist het tegenovergestelde leert. In plaats van de mensen op te roepen om zich te bekeren voordat de oordelen van God komen, spreekt men meer en meer over ‘meedoen aan het vredesplan dat de wereld positief kan veranderen’. Het zijn moderne dwaalleraren die een oude boodschap verkondigen: “Vrede, vrede”, terwijl er geen vrede komt, maar het oordeel (Jer. 6:14). Het is niet onmogelijk dat deze predikers zichzelf, misschien zonder het te weten of te willen, hiermee tot wapendragers van de antichrist hebben gemaakt. Want deze laatste zal Israël en de wereld verleiden door hen een valse vrede voor te houden. Dat valse verbond zal de laatste jaarweek van Daniël 9:27 inluiden, drieënhalf jaar later gevolgd door de Grote Verdrukking.
Oecumene
Door die blinde vlek ten aanzien van het profetische Woord streven vele christenen en naamchristenen naar een valse eenheid en ‘vrede op aarde’. We denken hierbij bijvoorbeeld aan het steeds dichter naar elkaar toe bewegen van Wereldraad van Kerken, de charismatische beweging en de Rooms Katholieke kerk. Men wil de verschillen tussen deze geloofsrichtingen vooral overbruggen en zoekt datgene wat men gemeenschappelijk heeft. Daarbij worden ernstige dwaalleringen in bijvoorbeeld de katholieke kerk op de koop toegenomen. De waarheid van Gods Woord wordt opgeofferd aan de eenheid. Met oneigenlijke motieven als “Wat is waarheid?” en “Wie heeft de waarheid?” relativeert men elke Bijbelse gedachte. Met een oneigenlijk gebruik van het woord ‘eenheid’ zoekt men aansluiting bij de Rooms Katholieke kerk, ja zelfs bij de newagebeweging en andere wereldgodsdiensten.
Ook bij neo-evangalicals, zoals Robert Schuller, Bill Hybels, Rick Warren en vele anderen, missen we de waarschuwing voor de Grote Verdrukking. Zij prediken een positief evangelie van wereldwijde verzoening, eenheid en zelfverwerkelijking. Ook zij schromen de samenwerking met de Rooms Katholieke kerk en newagers niet. Zij hebben in de V.S. miljoenen volgelingen en ook in Nederland herkennen velen de dwaalleer, die in hun boodschap ligt opgesloten, niet.
Israël opnieuw geofferd
Deze visie is uiterst gevaarlijk. Niet alleen omdat het licht van het profetische woord opnieuw wordt verduisterd, net als de vervangingstheologie de eeuwen door heeft gedaan. Maar vooral ook omdat er bij deze theologie van de nieuwe wereldvrede - de ‘dromen van God’ zoals men het vaak noemt - geen sprake is van enige visie op Israël. De toekomst van het herstelde Israël, waar de profeten veel over spreken, wordt klakkeloos toegepast op de kerk. De kerk zou een leidende rol moeten innemen in de verbetering, ja zelfs in het bestuur van de wereld. Maar over het toekomstig vrederijk, waarin juist Israël onder Koning Jezus aan het hoofd van de naties zal staan, als ook over de Grote Verdrukking die aan dit bijbelse vrederijk vooraf zal gaan, zwijgen zij. De kerk heeft opnieuw de plaats van Israël ingenomen.
De vervangingstheologie heeft sinds Augustinus (354-430 na Chr.) een diep spoor van ‘christelijk’ antisemitisme door de geschiedenis getrokken en is medeverantwoordelijk geweest voor miljoenen Joodse slachtoffers. Terwijl deze theorie in de grote kerken zwaar ter discussie staat, schiet zij ‘in nieuwe kledij’ in diverse evangelische kringen als een paddenstoel uit de grond. Te vrezen valt dat de gevolgen van de wederopstanding van dit oude theologische monster in de toekomst nog groter zullen zijn.
Er zijn nu al tal van uitspraken binnen deze nieuwe ‘theologie van de vrede op aarde’ die er op wijzen dat ‘christelijk’ antisemitisme allesbehalve dood is. Naamchristenen van deze tijd laten zich gebruiken als wegbereiders voor de grote Haman van de toekomst: de antichrist. Laten wij ons er verre van houden en ons uitstrekken naar het ‘klare inzicht’ dat Daniël ontving (Dan. 9:23b), dat ook ons licht geeft in de duistere wereld waarin wij leven.
Voetnoten:
1) In de profetie wordt gerekend met jaren van 360 dagen.
Deel dit artikel via