In september werd het Joods nieuwjaar, Rosj HaSjana, gevierd. Tijdens dit feest wordt op de ramshoorn geblazen, die in het Hebreeuws sjofar heet, en daarom wordt het ook wel het feest van de bazuinen genoemd. De sjofar wordt geblazen om mensen wakker te schudden, als een oproep tot berouw en inkeer.
Na Rosj HaSjana volgen namelijk de zogeheten tien ontzagwekkende dagen tot aan de Grote Verzoendag. Volgens de Joodse traditie wordt tijdens deze dagen bepaald of men wordt ingeschreven in het boek van het leven of van de dood. De ramshoorn speelt echter ook een belangrijke rol in Genesis 22, het gedeelte dat op de tweede dag van het feest wordt gelezen.
Climax
Genesis 22 staat bekend als ‘het offer van Izak’. Dat is niet helemaal terecht, want Izak wordt uiteindelijk niet geofferd. God vraagt Abraham om zijn zoon te offeren. Maar als Abraham dat daadwerkelijk wil doen, biedt God hem een plaatsvervangend offer aan: een ram die met zijn horens vast zit in de struiken. Daarom spreekt het Jodendom over ‘het binden van Izak’. De geschiedenis is de climax van het leven van Abraham. Want wie zijn leven bestudeert, ontdekt namelijk een enorme opbouw in zijn geloof. Dat begint als hij door de Heere wordt geroepen om zijn land te verlaten (Gen. 12). Hij is gehoorzaam aan Gods opdracht om alles achter te laten. In Genesis 15 is hij opnieuw in gesprek met God. Er staat daar dat dat geloof van Abraham hem wordt gerekend tot gerechtigheid (vers 6). Abraham was niet uit zichzelf rechtvaardig, maar vertrouwde op Gods beloften. Dat vertrouwen wilde God inwisselen voor de gerechtigheid die de Heere Jezus later zou bewerkstelligen.
In Genesis 17 roept God Abraham op om voor Zijn aangezicht te wandelen en oprecht te zijn. Oprecht kan hier ook vertaald worden met ‘volkomen’. God vraagt Abraham dus om zich volkomen aan Hem toe te wijden. Abrahams reactie bewijst zijn bereidheid: Hij werpt zich in totale overgave met zijn gezicht ter aarde. In Genesis 22 zien we die drie punten: gehoorzaamheid, geloof en volkomen toewijding tot hun hoogtepunt komen. Abraham wil niet langer zijn familie veiligstellen, zoals hij dat eerder wel deed met Sara in Egypte en Gerar (Gen. 12:12-13; 20:2).
Anticlimax
Tegelijkertijd zien we de opbouw van dezelfde gedeelten ook leiden tot een anticlimax. In Genesis 12 wordt bij Abrahams roeping gezegd dat hij via zijn nageslacht tot zegen zal zijn. In Genesis 15 wordt die belofte bevestigd in een verbond. Genesis 17 werkt dat verbond uit en belooft dat het nageslacht via Sarah zal komen. Daarmee worden Abrahams eigen ‘oplossingen’ uitgesloten. In Genesis 22 is het beloofde nageslacht na zoveel jaar eindelijk gekomen in de persoon van Izak. Maar dan volgt de anticlimax: God vraagt Abraham om zijn langverwachte zoon te doden. Er is een parallel te trekken met de geschiedenis van de Heere Jezus als Messias voor Israël. Honderden jaren lang werd Zijn komst beloofd door de profeten. Uiteindelijk is het dan zover en dan wordt Hij gedood!
Deze twee lijnen gaan we in deze studie bekijken. Aan de ene kant de climax van Abrahams geloof en wat wij daarvan kunnen leren. Aan de andere kant hoe die geschiedenis ook zicht geeft op de vervulling van dat geloof. Tenslotte is deze geschiedenis in het Oude Testament misschien wel het meest letterlijke beeld van het lijden van de Heere Jezus en de Vader, Die Zijn Zoon afstaat.
Geloof van Abraham
Het geloof van Abraham begint met zijn grondhouding. In deze geschiedenis spreken zowel God, Izak en de Engel des Heeren tot hem (Gen. 22:1-7-11). En telkens antwoordt hij met het Hebreeuwse Hineini, ‘Zie, hier ben ik’ ofwel ‘Ik ben beschikbaar’. Dezelfde reactie zien we onder andere ook wanneer God de profeet Jesaja roept. Dan antwoordt hij: “Zie, hier ben ik, zend mij” (Jes. 6:8). Hineini behoort eigenlijk de grondhouding te zijn van iedere gelovige. Het toont totale afhankelijkheid van God en beschikbaarheid voor Hem. Telkens weer mogen we zeggen: “Hier ben ik, Heere. Wat wilt U dat ik doen zal?” Abraham toonde die beschikbaarheid, terwijl hij niet eens wist wat God van hem ging vragen.
Gods vraag
En God vroeg niet zomaar iets: “Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal” (Gen. 22:2). Voor Abraham moet ieder woord als een mokerslag zijn aangekomen. Bij ‘uw zoon’ zal Abraham misschien nog even aan Ismaël hebben gedacht. Maar dan vervolgt God: ‘uw enige’. Biologisch gezien was Izak natuurlijk niet Abrahams enige zoon, maar naar de maatstaf van Gods beloften wel. Enige betekent hier ‘enig in zijn soort’. Izak was de enige zoon die al jarenlang was beloofd. Dan zegt de Heere ook nog: ‘Die u liefheeft’. Abraham is Izak gaan liefhebben. Deze liefde moet extra sterk zijn geweest, omdat Abraham zo lang op hem had gewacht.
Overigens is dit de eerste keer dat het woord liefde voorkomt in de Bijbel. Het toont ons de meest diepgaande liefde: Abrahams liefde voor Izak wijst op de liefde van dé Vader tot dé Zoon. Wanneer God er ‘Izak’ aan toevoegt, is er geen twijfel meer mogelijk. Abraham moet voor zijn gevoel Izak wel honderd keer geofferd hebben. In het Hebreeuws staat er in dit gedeelte heel vaak het woordje ‘en’. De Nederlandse vertalingen hebben dat niet overgenomen, omdat het de tekst onleesbaar maakt. Want we zouden dan lezen:
En Abraham stond 's morgens vroeg op,
En zadelde zijn ezel,
En nam twee van zijn knechten met zich mee,
En Izak, zijn zoon.
En Hij kloofde hout voor het brandoffer,
En stond op
En ging naar de plaats die God hem genoemd had
En Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op,
En hij zag die plaats in de verte.
En Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.
Enzovoorts.
Het is haast alsof de tekst iedere stap markeert met het woordje ‘en’. Wellicht heeft Abraham bij alle stappen ook nagedacht over de consequenties.
“Nu zadel ik mijn ezel… om op weg te gaan om mijn zoon te offeren.”
“Nu verzamel ik hout… om mijn zoon te offeren.”
“Nu beklim ik de berg… ”
Wat een lijdensweg moet het voor hem zijn geweest.
Geloof in de opstanding
Dan komen we bij vers 5: “Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.” Waarom spreekt Abraham over terugkeren? Probeert hij te ontkennen wat er zal gebeuren? Zeker niet! Abraham laat met deze uitspraak juist de mate van zijn geloof zien. God had hem opgedragen om naar Moria te gaan. Moria betekent: “De HEERE zal voorzien”. Abraham laat zien dat Hij erop vertrouwt dat de HEERE zal voorzien. Het Nieuwe Testament bevestigt dat. Paulus schrijft in de Romeinenbrief dat Abraham “heeft geloofd in God Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn” (Rom. 4:17). Hebreeën zegt iets vergelijkbaars: “Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug” (Hebr. 11:18-19).
Het Nieuwe Testament laat zien dat het geheim van Abrahams geloof zijn geloof in de opstanding was. Abraham kende God als de Schepper die ‘dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn’. Maar Hij kende God ook als Degene die nieuw leven kon geven. Want toen Abraham Izak verwekte, was hij namelijk al onvruchtbaar (Hebr. 11:12). Zo zien we dat Abraham echt van plan was om Izak te doden, maar dat hij tegelijk geloofde dat hij hem ook weer zou terugontvangen uit de dood. De Hebreeënbrief zegt dat het ‘als het ware’ ook zo is gebeurd. Izak kwam inderdaad min of meer terug uit de dood. Het was alsof Abraham Izak doodde met elke stap die hij richting de berg Moria zette. Izak was ten dode opgeschreven toen ze bij de tent vertrokken. Net zoals Abrahams geloof genoeg was voor God om hem te rechtvaardigen, zo was zijn bereidheid om Izak te doden voor God genoeg om het in de Hebreeënbrief te laten beschrijven alsof het gebeurd was. We lezen dan ook nergens dat Izak terugkeerde! Alleen van Abraham staat dat er (Gen. 22:19).
De derde dag
Opvallend is ook dat dit gebeurt op ‘de derde dag’ (Gen. 22:4). Het is in de hele Bijbel de dag van de terugkeer en van het nieuwe leven. Daar zijn diverse voorbeelden van. Denk bijvoorbeeld aan de derde scheppingsdag: aarde komt tevoorschijn uit water, groen komt op uit de aarde (Gen. 1:11-13). Of neem Exodus 19:11, waar God aankondigt dat Hij op de derde dag op de Sinaï zal neerdalen. In 2 Koningen 20:5 lezen we over Hizkia wiens dodelijke ziekte na drie dagen wordt weggenomen. Maar het belangrijkste voorbeeld is natuurlijk de opstandingsdag van de Heere Jezus Zelf.
Misschien denkt u wel: Voor Abraham was het dus eigenlijk geen echt offer, als hij al wist dat hij Izak uit de dood zou terugontvangen. Maar wie zou zijn mes opheffen naar zijn kind, ongeacht wat hem beloofd werd wat daarna zou gebeuren? Abrahams geloof in de opstanding was zo groot dat hij dat durfde te doen. Het offer toont dus vooral de mate van zijn geloof. Dat geloof mag een voorbeeld voor ons zijn. Abrahams reis naar Moria was een lange lijdensweg, maar hij had zijn vertrouwen gesteld in de opstanding. Zo hebben wij in dit leven te maken met lijden en geeft God ons niet altijd gemakkelijke opdrachten. Maar we mogen uitkijken naar de opstanding die zal komen. Wanneer we de Heere Jezus kennen als onze Verlosser, zijn we geestelijk al opgestaan met Hem. Maar straks zal dat ook fysiek zo zijn, zodat we van ons aardse lichaam, met al zijn pijn en moeite, verlost worden (Rom. 7:24; 1 Kor. 15:42-43; Fil. 3:21). Het is precies die verwachting die we ook bij de Heere Jezus zien. “Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht” (Hebr. 12:2).
Beeld van Heere Jezus
Dat brengt ons bij het tweede gedeelte van deze studie: Het beeld van de Heere Jezus dat zo duidelijk zichtbaar is in deze geschiedenis. Om nog beter het verband te begrijpen tussen deze geschiedenis en de Heere Jezus moeten we kijken naar wat er in de tussentijd is gebeurd. Na Abraham gaan er jaren voorbij zonder dat we over de berg Moria lezen. Maar in het leven van David komt de berg weer terug. Het wordt dan de dorsvloer van Ornan of Arauna genoemd (1 Kron. 21:15, vgl. 2 Kron. 3:1).
1 Kronieken 21 beschrijft hoe koning David het volk wil gaan tellen. Daarmee overtreedt hij Gods gebod dat bij een volkstelling voor iedereen een losprijs betaald moet worden (Exod. 30:12). David telt het volk, zonder die prijs te betalen, en roept zo Gods oordeel over zich af. Maar David belijdt zijn zonde en krijgt van de Heere de keuze tussen drie oordelen: drie jaar hongersnood, drie maanden verliezen van de vijand of drie dagen het zwaard van de HEERE (1 Kron. 21:9-12). David kiest voor het laatste. Na een pestuitbraak in Israël gaat de Engel van de HEERE rond met het zwaard in Jeruzalem. God krijgt echter berouw en zegt tot de Engel: “Het is genoeg, trek uw hand nu terug” (1 Kron. 21:15). Voor de tweede keer in de geschiedenis wordt op de berg Moria gezegd dat de hand moet worden teruggetrokken. David koopt vervolgens de grond, zodat hier later de tempel kan worden gebouwd. Ook bouwt hij hier een altaar en zegt: “Dit is het brandofferaltaar voor Israël” (1 Kron. 22:1).
Het brandofferaltaar voor Israël
Opnieuw wordt de plek aangemerkt als een brandofferaltaar voor het nageslacht van Abraham. Net zoals Izak niet geofferd hoefde te worden, is er nu ook voor het volk een plaatsvervangend offer op het altaar. Dat offer wordt zelfs voortgezet. Salomo bouwt hier later namelijk de tempel waar jarenlang offers worden gebracht. Het offer van Abraham staat dus aan het begin van een lijn van ontelbare offers op deze plek, totdat het ultieme Offer komt.
De profeet Jesaja gaf al een prachtig zicht op dat ultieme plaatsvervangende Offer voor Israël: “Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open. Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest”
(Jes. 53:7-8).
Zie het Lam
Het door Jesaja beloofde Lam is gekomen. Net zoals Abraham een ram te zien krijgt, die hij in plaats van zijn zoon mag offeren, roept Johannes de Doper later: “Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!” (Joh. 1:29). En zo zijn er veel meer parallellen. God zegt tegen Abraham: “Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt”. Hij zegt over de Heere Jezus: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!” (Matt. 17:5). Net als Izak droeg de Heere Jezus Zelf Zijn hout (Joh. 19:17). Golgotha lag overigens niet ver van Moria. Waarschijnlijk was het zelfs een uitloper van de berg.
Van Abraham en Izak lezen we: “Zo gingen zij beiden samen” (Gen. 22:6). De Heere Jezus spreekt over eenzelfde gezamenlijk optrekken: “Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken.” (Joh. 14:10). Zo geeft deze geschiedenis ook een bijzondere inkijk op de intieme manier waarop de Heere Jezus en God de Vader samen optrokken. Samen werkten ze naar het offer op Golgotha toe.
Maar op een bepaald moment lopen de parallellen uit elkaar. Daar waar Abraham mocht stoppen en het mes mocht loslaten, ging God de Vader verder. Voor de Heere Jezus was er geen plaatsvervangende ram. Hij was Zelf het plaatsvervangende offer. “Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?” (Rom. 8:32). Paulus laat hier zien dat Jezus’ offer uiteindelijk ‘voor ons allen’ is. In eerste instantie was het voor Israël. Jesaja schreef tenslotte dat het was ‘om de overtreding van mijn volk’. Het offer stond in de lijn van plaatsvervangende offers voor Israël. Maar door genade is het nu beschikbaar voor een ieder die gelooft.
Lessen voor ons
We hebben gezien hoe we, net als Abraham, ons leven mogen leiden met onze hoop op de opstanding. Maar deze geschiedenis leert ons ook hoe God heeft voorzien: Hoe de Heere Jezus Zelf het offer is geworden en ons zo ook heeft verzekerd van de opstanding. In geloof mogen we daaraan vasthouden, ook al hebben we nog te maken met de moeilijkheden van dit leven. Deze studie begon met de ramshoorn en het feest van de bazuinen. Daarmee wil ik ook graag afsluiten. De ramshoorn herinnert ons aan de dag dat we de bazuin zullen horen (1 Kor. 15:52; 1 Thess. 4:16). Het is de dag dat we ook lichamelijk die opstanding mogen meemaken. Maar diezelfde hoorn doet ons ook denken aan de ram die met zijn horens vastzat in de struiken. Het spreekt van het plaatsvervangend Offer: de Heere Jezus, Die ervoor heeft gezorgd dat we zeker mogen weten dat we deelhebben aan de opstanding. Dan breekt er geen nieuw jaar aan, maar een hele nieuwe tijd.
Deel dit artikel via