Er is de laatste jaren veel te doen over Jeremia 16 waar gesproken wordt over vissers en jagers. Wie zijn die vissers en jagers eigenlijk? Worden zij gebruikt om Gods volk naar het land te brengen, of er juist uit?
De boodschap van Jeremia 16
Als we het gehele hoofdstuk lezen, zien we dat bijna alles spreekt over het oordeel van God over het volk. Jeremia krijgt de opdracht om geen vrouw te nemen en daardoor geen zonen en dochters te krijgen omdat hen een pijnlijke dood wacht. Er zal zelfs geen rouwklacht en begrafenis zijn (vs. 4). Jeremia mag van de Heere ook geen rouwmaaltijd bijwonen en geen medelijden hebben “want” zegt de Heere, “Ik heb van dit volk weggenomen Mijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden” (vs. 5). Het gevolg daarvan is dat “groten en kleinen in dit land zullen sterven, zij zullen niet begraven worden” (vs. 6). Als het volk vraagt waarom dit oordeel over hen komt (vers 10) moet Jeremia antwoorden: “Omdat uw vaderen Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en andere goden hebben nagewandeld, en die gediend, en zich voor die neergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben; En gij erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gij wandelt, een ieder naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen” (vs. 11, 12).
De diaspora
Nadat de HEERE de reden van Zijn oordeel heeft aangeven, nl. ongeloof en ongehoorzaamheid, maakt Hij ook duidelijk waar alles op uitloopt. We lezen in vers 13: “Daarom zal Ik u uit dit land werpen, in een land, dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen; en aldaar zult gij andere goden dienen, dag en nacht, omdat Ik u geen genade zal geven”. Dit is volkomen in overeenstemming met de waarschuwing van Mozes in Deuteronomium 28:64: “En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde ...”. God houdt Zich aan Zijn Woord met betrekking tot zegen en vloek. De HEERE zegt dat Hij geen genade zal bewijzen aan het volk. Gelukkig wel aan de individuele mens. Daar zijn o.a. Jeremia en Baruch (zijn schrijver) voorbeelden van.
Vanuit de diaspora naar het land
Het is echter altijd weer wonderlijk te zien dat, als de HEERE spreekt over het oordeel, Hij ook hoop geeft voor de toekomst. Hij zegt: “Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd! Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen, waarheen Hij hen gedreven had! want Ik zal hen terugbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb” (vs. 14 en 15). Er is dus sprake van een terugkeer in de dagen die komen. Die terugkeer zal zijn op grond van genade en als gevolg van berouw en bekering (zie Deut. 30:1-5). Niet een terugkeer door inspanning van mensen, maar “Ik zal hen terugbrengen in hun land”, luidt de belofte. Niet uit sommige landen, maar uit “al de landen waarheen Hij hen gedreven had”.
Vissers en jagers
Vervolgens wordt er gesproken over vissers en jagers. Er bestaat in eerste instantie de neiging om deze woorden te zien als een voortzetting van het voorgaande vers. Als we echter de verzen 16 en 17 goed lezen, zien we dat die vissers en jagers te maken hebben met de ongerechtigheid van Israël. We lezen in vers 17: “Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen”. Het woord ‘want’, waarmee vers 17 begint, geeft de reden aan waarom die vissers en jagers zullen worden gezonden. Het is vanwege Gods oordeel over de zonde en ongerechtigheid van het volk. We vinden dezelfde gedachte al in Deuteronomium 32:29, 30: “Indien zij wijs waren, zouden zij dit verstaan, zij zouden op hun einde letten. Hoe zou één er duizend kunnen najagen en zouden twee er tienduizend op de vlucht kunnen drijven, als niet hun Rots hen verkocht en de HERE hen prijsgegeven had.” (NBG).
Na woorden van hoop voor de toekomst gaat de HEERE in vers 16 verder met de boodschap van vers 13, waar Hij spreekt over de uitzetting uit het land. Dat zal gebeuren door vissers en jagers die hen overal zullen vinden. Op zichzelf zijn vissers en jagers niet positief. Beiden hebben tot doel de prooi te vangen en te doden. Deze vissers en jagers zijn de volken zoals Babel en later Rome die de Joden uit het land hebben verdreven als gevolg van Gods oordeel. Het gaat dus over een verdrijven uit het land Israël en niet naar het land Israël.
Vergelding
De HEERE doorziet alles en zegt daarom in vs. 18: “Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met de dode lichamen van hun verfoeiselen en van hun gruwelen vervuld”.Aan de buitenkant leek het misschien allemaal mooi als je in Jeruzalem zag hoe de tempeldienst plaatsvond. Maar het was alles uiterlijke schijn. De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. En Hij kijkt uit naar een verbrijzeld hart en een verslagen geest, naar geloof (Jes. 66:2).
Velen laten zich ook vandaag leiden door wat ze zien en voelen in plaats van zich te houden aan Gods Woord. God is liefde en wil niet dat mensen verloren gaan en dat geldt voor Jood en heiden. Israël is Gods land, Zijn erfdeel, dat ontwijd is en wordt tot op de huidige dag. Dat land zal nog eenmaal ontledigd worden vanwege het oordeel van God alvorens het definitieve herstel zal aanvangen (zie o.a.: Jes. 6:11; Jer. 4:21-26; 30:7; Zach. 14:1-9; Matt. 24; Opb. 11:1-15).
Joden komen thuis
Het is niet met vreugde dat we over deze moeilijke tijd voor Israël en de volken in Gods Woord lezen. We zijn bewogen met het oude verbondsvolk en willen ons gaarne door God laten gebruiken om hen thuis te brengen, nl. bij de Messias Jezus, Die gezegd heeft: “Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij” (Joh. 14:6). Een Jood komt thuis als hij door het geloof in Messias Jezus de Vader leert kennen en Hem mag loven en prijzen, want: “... Die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in de geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God” (Rom. 2:29). Tegelijk geloven we natuurlijk ook in de beloofde terugkeer naar het land der vaderen, die de Heere Zelf in de toekomst zal bewerken (Vgl. Deut. 30:1-6).
Maranatha, kom Heere Jezus, ja kom spoedig!
Deel dit artikel via