De Therapeuten waren een groep teruggetrokken Joden die tien kilometer ten westen van Alexandrië woonden en leefde ten tijde van Jezus. De bekende filosoof en theoloog, Philo Alexandrinus (Philo van Alexandrië) achtte het zijn taak om de kennis omtrent deze onbekende, in stilte levende Joodse groep aan de vergetelheid te ontrukken en ons inzage te geven in hun gewoonten en inzichten.
Alexandrië
De Egyptische stad Alexandrië werd in 332 vóór Christus door Alexander de Grote gesticht. Zij was van oudsher een centrum van wetenschap en cultuur, beroemd om de vuurtoren (een van de zeven wereldwonderen), een bibliotheek van 700.000 papyri, voorts als bakermat van het Griekse hellenisme en als plaats, waar een groot contingent Joden zich vanaf de derde eeuw vestigde.
Men schat dat in de eerste eeuw de Joden twintig procent van de bevolking van Egypte uitmaakten, waarvan alleen al in Alexandrië 200.000 woonden. Vijftig jaar na de stichting van de stad ontstond aldaar de Septuaginta, de vertaling van het Oude Testament in het Grieks. Het is deze vertaling – de oudste vertaling van de Bijbel – die ten grondslag ligt aan de vele aanhalingen van het Oude Testament in het Nieuwe Testament.
Philo
Ten tijde van het leven van de Heere Jezus Christus op aarde leefde in Alexandrië een Joodse filosoof en theoloog, Philo Alexandrinus (Philo van Alexandrië). Zijn geboorte- en sterfjaar zijn niet bekend; men schat ze op 25 voor Christus en 40 na Christus. Als denker hield hij zich in de eerste plaats bezig met commentaren op de wet, de profeten en de geschriften. Daarin werd hij beïnvloed door het Grieks-Hellenistische gedachtegoed van zijn tijd, dat vooral zijn inspiratie zocht bij Plato en diens geschriften. Zo meende hij, dat de relatie tussen God en de mens uitsluitend te realiseren was door bemiddeling van de Logos (= het woord), die hij soms een tweede God noemt. Hier benadert hij de tekst uit Johannes 1: “In den beginne was het Woord”, maar met dit verschil, dat Philo’s logos lager staat dan God.
Een ander kenmerk van Philo’s theologie was zijn zorg om de Bijbel niet alleen letterlijk, maar ook allegorisch te verklaren, met als doel om door de historische gebeurtenissen heen de mens tot verheven geestelijke inzichten te verheffen. Een voorbeeld hiervan is de geschiedenis van de uittocht van het Joodse volk uit Egypte (Exod. 13 en 14): enerzijds een wonderbare verlossing uit de slavernij van farao, anderzijds een aansporing om zich van geestelijke slavernij te bevrijden en te midden van verdrukking de levende God te zoeken. Hier nadert hij de typologische exegese, die het christendom niet vreemd is. Philo schreef allegorische Bijbelcommentaren, verhandelingen over de oudvaders en de Joodse wetten, en enkele onafhankelijke geschriften. Eén daarvan – en daar gaat het in dit artikel om – is getiteld Peri Biou Theorètikou (over het beschouwelijke leven), beter bekend onder de Latijnse titel De Vita Contemplativa.
Over de datum van dit tamelijk korte traktaat is niets bekend. Het vormt het vierde deel van een serie geschriften van Philo over de deugd. De aanleiding tot het schrijven ervan vertelt hij in de eerste paragraaf: na studie te hebben gemaakt van de Essenen, een ascetische sekte, wenst hij nu iets te schrijven over een groep mannen en vrouwen, die betrekkelijk onbekend is, maar zich door hun leven onderscheidt in deugdzaamheid en dienstbetoon. Hij noemt hen Therapeuten (= de mannen) en Therapeutiden (= de vrouwen), letterlijk: “dienaren van Jahweh, vereerders van God, verzorgers”.
Philo achtte het zijn taak om de kennis omtrent deze onbekende, in stilte levende Joodse groep aan de vergetelheid te ontrukken en ons inzage te geven in hun gewoonten en inzichten.
De Therapeuten
De oorsprong van deze groep is duister. Philo’s geschrift, overigens de enige bron van informatie, zwijgt hierover. Zij woonden ongeveer tien kilometer ten westen van Alexandrië; er is geen andere plaats in de toenmalige wereld bekend, waar zij zich ook gevestigd hebben. Het gebied waar zij verbleven lag tussen de Middellandse Zee en het Maryut-meer. Het bestond uit platteland en tuinen, met enkele dorpen en kleine burchten. Het klimaat was rustig en aangenaam, want wind van zee en wind van het meer hielden elkaar in evenwicht, dit in tegenstelling tot de omstandigheden van latere christelijke kluizenaars, die dikwijls in een droog woestijnklimaat hun leven sleten. De Therapeuten woonden op een lage heuvel, dichtbij waterbronnen, welke in voldoende mate voorhanden waren. Vermoedelijk bevonden zich in de omliggende tuinen wijnstruiken en vijgenbomen, die de broeders en zusters voorzagen van de nodige vruchten.
Op dit veilige terrein stonden kleine huizen of cellen, die dienden tot woning van de afzonderlijke leden van de groep. Een dergelijk onderkomen telde gewoonlijk twee kamers, waarvan één als heilige ruimte (Grieks: semneion) dienst deed. Hier werd de Schrift gelezen, geschreven, gemediteerd, gezongen en tweemaal daags gebeden. Ook las men, naast de Bijbel, vrome boeken, die het Woord in allegorische zin uitlegden. Bijzondere aandacht genoot het ochtendgebed, bij de opgang der zon. Dan hief de Therapeut de handen op naar de hemel in de richting van het oosten, gedachtig aan Psalm 63:5: “Zo wil ik U prijzen, mijn leven lang. In Uw naam mijn handen opheffen.”
Het terrein bevatte naast de simpele tweekamercellen een gemeenschapszaal, waar de leden elkaar op sabbatdag en tijdens het 50-dagen feest ontmoetten. Omdat de Therapeuten opzettelijk armoede verkozen boven wereldse genietingen en aardse goederen, waren hun kleding en voedsel van een uiterste eenvoud. ‘s Winters bestond de kleding uit een dikke jas, ’s zomers droegen zij een linnen tunica. Zij aten niet eerder dan na zonsondergang, en wel brood, enigszins op smaak gemaakt met zout en hysop, mogelijk – maar dit vermeldt Philo niet - aangevuld met vruchten van het land en vis. Als drank was er alleen water uit de bron. Sommige leden aten niet vaker dan twee, of zelfs één keer per week.
Uit bovenstaande mag duidelijk zijn, dat de broeders en zusters van deze gemeenschap geen eigen bronnen van inkomsten hadden. Toch is dit niet helemaal waar: de bezittingen, die zij vrijwillig nalieten, als zij tot de groep toetraden, werden veelal beheerd door familie of vrienden. Daaruit én uit giften werd hun leeftocht betaald.
Mannen en vrouwen
De Therapeuten betrachtten levenslange kuisheid en volstrekte seksuele onthouding. Dit gold zowel de mannen als de vrouwen. De mannen hielden zich in dit ascetische leven grotendeels bezig met Schriftonderzoek en meditatie. Van de vrouwen is bekend, dat zij ook actief waren in de opvang en verzorging van wezen. Het rustige, sobere, dicht bij God staande bestaan gaf de Therapeuten een stuk innerlijk evenwicht, dat hen in staat stelde buitenstaanders voor korte tijd in de groep op te nemen en geestelijke zorg te verschaffen. Philo bezocht hen vanuit Alexandrië herhaaldelijk en ook anderen gingen bij de Therapeuten in retraite om tot rust te komen en geestelijke winst te boeken (vlg. Mark. 6:31).
De sabbatsviering
De sabbatdag was na zes dagen van eenzame geestelijke arbeid een heilige dag, welke gemeenschappelijk gevierd werd. Philo laat niet na om van deze viering en van het andere, grote feest, de 7x7=50e dag viering uitvoerig verslag te doen, opdat de lezer diep doordrongen raakt van de godsdienstige ijver en deugdzaamheid van deze sekte. En terecht! Zoals de Israëlieten het gebod ontvingen om de sabbatdag te heiligen, dat wil zeggen apart te zetten voor God, zo benutten de Therapeuten de zevende dag van de week om gezamenlijk en met grote devotie God te huldigen en Gods wetten te overpeinzen (Exod. 16:8, 23: “een heilige sabbat”). Daartoe kwamen zij in de gemeenschapsruimte bijeen. Mannen en vrouwen waren gescheiden door een muur, een gewoonte, die we ook in de oudere synagogen aantreffen. De scheidingswand was ongeveer één meter hoog en mobiel. Allen waren in het wit gekleed (een verwijzing naar Jesaja 1:18?).
De samenkomst begon met gebed, waarna de oudste broeder opstond om langdurig onderricht te geven over de Thora. Vervolgens spraken ook anderen over de wetten en geschriften van God, die zij nauwkeurig en allegorisch uitlegden. De overigen, inclusief de vrouwen, luisterden in stilte. De toespraken versterkten aller geloof. Daarna werd de mobiele scheidingswand weggehaald en de bijeenkomst voortgezet met en maaltijd, voorafgegaan door een kort gebed. De maaltijd zelf was zeer eenvoudig, bestaande uit brood, aangevuld met zout en hysop, alsmede met een beker koud water.
In dit alles (godsdienstoefening én maaltijd) volgden de Therapeuten de voorschriften van het orthodoxe Jodendom, met name die van de tempeldienst. Wat hierbij en bij de voorschriften omtrent de doordeweekse dagen opvalt, is dat zij, ook al zagen zij af van alle wereldse genietingen om zich volledig aan God te wijden, hun menu van eten en drinken niet zo streng en ascetisch was samengesteld, dat het de dagelijkse en wekelijkse contemplatie in de weg stond. Alles was gericht op God en Zijn Woord, waarover zij onophoudelijk mediteerden en dat zij als het ware in hun hart en ziel graveerden. Zegt Deuteronomium 11:18 niet: “Maar gij zult deze Mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn”?
Het Zeven-Weken feest
De toewijding van de Therapeuten aan God vond zijn hoogste uitdrukking in het Zeven-Weken feest, de samenkomst, die na zeven weken, op de vijftigste dag plaatsvond. Zeven maal per jaar werd dit feest gevierd.1 Hoewel een vergelijking met het feest der weken uit Leviticus 23 en met het jubeljaar uit Leviticus 25 zich opdringt, beperken wij ons tot de objectieve beschrijving, zoals Philo die heeft nagelaten, en welke ongeveer één derde van zijn Peri Biou Theorètikou in beslag neemt. Hij begint het verhaal met zijn bewondering uit te spreken over het vrome, God welgevallige en sobere karakter van het feest; dit in tegenstelling tot de luxueuze, overvloedige feestmalen van de rijken, ook van rijke Joden. Het feest werd gehouden in de reeds genoemde gemeenschappelijke ruimte. De kleding was, evenals op de sabbat, wit en “ademde een plechtige majesteit” (vgl. Opb. 4:4: “En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gehuld en met gouden kronen op hun hoofd”.). Op een teken van de leider/voorganger gaan de mannen en vrouwen in een rij voor de aanligbedden staan, de ogen en handen ten hemel heffend teneinde een zegen over het feest af te smeken en opdat het naar Zijn wil en aangenaam in Zijn ogen mag zijn. Daarna gaan allen zitten. In dit verband benadrukt Philo nogmaals, dat de vrouwen in kuisheid geleefd hebben en hun natuurlijke verlangen naar sterfelijke nakomelingen hebben vervangen door een verlangen naar onsterfelijk kroost, dat wil zeggen naar de eeuwige wijsheid, die van God komt.
Jonge mannen, die dienen
Men verdeelt de zitplaatsen onder de mannen (rechts) en de vrouwen (links). Jonge mannen zijn aanwezig om de ouderen tijdens de maaltijd te bedienen. Het zijn jonge leden van de groep en zij doen dat vrijwillig en met de grootste bereidwilligheid. Ook al verrichten zij dienstbaar werk, zij zijn geen slaven. Philo vermeldt uitdrukkelijk, dat slavernij tegen de natuur is en volgt hierin Leviticus 25:39-46: “Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten … Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen”.
Jahweh heeft vrije mensen geschapen; sociale ongelijkheid is strijdig met Zijn wet. Zoals echte zonen en dochters hun ouders eren en dienen, zo staan jonge broeders de oudere leden van de sekte ten dienste, ja, meer nog, zij dienen met meer vreugde dan kinderen hun ouders, omdat zij gedreven worden door geestelijke liefde; te vergelijken met de woorden van Jezus: “Al wie de wil van God doet die is Mijn broeder en zuster en moeder” (Mark. 3:35). De jonge dienaren ontknoopten bij de bediening hun ceintuur en lieten hun tunica vrij hangen, om duidelijk aan te geven, dat zij geen slaven waren. Deze tekenen van slavernij droeg de Zoon van God wél, toen Hij, in de geschiedenis van de voetwassing, Zijn kleren aflegde en Zich met een linnen doek omgordde (Joh. 13:5). Hoe treffend blijkt uit deze tekst en uit vergelijking met Philo’s woorden, hoezeer onze Heiland daadwerkelijk en ook letterlijk de gestalte van een dienstknecht/slaaf heeft aangenomen (Fil. 2:6).
Het Zeven-Weken feest: de godsdienstoefening
Alvorens de maaltijd aanving, zette men zich neer tot devotie en stichting. In de stilte, die ontstond en bleef, hield de leider van het feest een overdenking over teksten en moeilijke onderwerpen uit de Heilige Schriften. Hij deed dat onopgesmukt en ootmoedig. Hij onderwijst, dringt aan, herhaalt bepaalde uitspraken, opdat iedereen het mag onthouden. De anderen reageren met aandachtig luisteren, hoofdknikken, als zij het begrepen hebben, een glimlach, als zij ermee instemmen, of een beweging van het hoofd en wijsvinger, als hen iets verrast. Kortom, met spanning en aandacht volgde ieder de –allegorische - uitleg van het Woord. Deze – de allegorische – exegese probeert Philo duidelijk te maken door een vergelijking te maken met een levend wezen: dit bestaat uit een (zichtbaar) lichaam en een (onzichtbare) ziel; de laatste ontsluit het ware verstaan van Gods gedachten. In dezelfde zin spreekt Paulus zich uit: “... dienaars van het nieuwe bond, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 3:6b). Als de voorganger zijn toespraak beëindigd heeft, weerklinkt applaus. Hierna staat hij op en heft een lied aan ter ere van God. Soms is dit een eigen gecomponeerde melodie, soms een lied van dichters uit oude tijden. Deze dichters hebben, aldus Philo, een schat aan poëtisch en vocaal materiaal nagelaten, in diverse ritmen en versvoeten.
Na de leider zingen de anderen in volgorde van rang een psalm of een ander lied, terwijl allen in eerbied toehoren, behalve wanneer ter afwisseling een refrein, een acclamatie (bijv. Halleluja, Amen) of een antifoon2 gezongen wordt.
Het Zeven-Weken feest: de gemeenschappelijke maaltijd
Vervolgens ligt men aan om maaltijd te houden. Het menu was, evenals op de sabbat, zeer sober: gezuurd brood3, op smaak gemaakt met zout, gemengd met hysop; als drank bronwater, koud voor het merendeel van de aanwezigen, warm gemaakt voor de (“frêle”) ouderen. Wijn en vlees kwamen niet op tafel, het eerste vanwege de wet op het nazireeërschap (Num. 6:3,4), het laatste in navolging van Leviticus 17:10: “Ieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen, die in hun midden vertoeven, die enig bloed eet – tegen zo iemand, die dat bloed gegeten heeft, zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien”. De Therapeuten hanteerden dit vers uiterst scrupuleus: al zou er maar één druppel bloed in het vlees zijn achtergebleven, dan gold reeds dit voorschrift uit Leviticus, aangevuld met het vers uit Deuteronomium: “Alleen het bloed zult gij niet eten, gij zult het op de aarde uitgieten als water” (12:16). In de praktijk waren zij gewoon in het geheel geen vlees te eten.
Men mag wél veronderstellen, dat de Therapeuten behalve op sabbat en tijdens het Zeven-Weken feest ook vis, fruit en melk genoten. Op het feest echter waren spijs en drank zeer ascetisch met als doel om alle aandacht naar de geestelijke aspecten ervan te leiden. Het ging immers om God en de Heilige Schriften.
Het Zeven-Weken feest: de apotheose
We naderen nu het hoogtepunt: de avondbijeenkomst (of nachtwake). Deze duurde tot het ochtendgloren. Zij begon met de vorming van twee koren, één van mannen en één van vrouwen. Elk koor koos een dirigent(e)/voorzanger, de man/vrouw, die de beste muzikale kwaliteiten bezat. Dan zingen zij urenlang liederen tot lof van God, in velerlei ritmen, met een grote variëteit aan melodieën, ondersteund door handgeklap en aangevuld met reidansen. Wanneer ieder van hen dankzij de zang voldoende gedronken heeft van de liefde Gods –dit in tegenstelling tot de schijnvreugde, die de alcoholische dranken van de heidense feesten geven4 – vermengen de beide koren zich tot één geheel, zoals het volk aan de oevers van de Schelfzee zich aaneensloot om als uit één mond Jahweh met een lied te prijzen (Exod. 15). Het is opvallend, hoe dit tafereel uit de geschiedenis van het Joodse volk steeds weer opduikt om aan te tonen, hoe eensgezind allen onder leiding van Mozes en Mirjam God bejubelden. Zo ook de Therapeuten: zij brachten met hun gezamenlijk gezongen verzen hulde aan de God van Israël, waarbij de zware stem van de mannen en de hogere, doordringende stem van de vrouwen één harmonieus en muzikaal geheel vormden. Deze zeer schone melodieën en teksten, deze fraai klinkende zang hadden slechts één motief: groei en toewijding aan God (eusebeia).
Het feest werd voortgezet tot de opkomst van de zon. Op dat moment richtten allen hun blik naar het Oosten, strekten de handen ten hemel en baden om een gezegende (nieuwe) dag, om meer kennis van de waarheid en om geestelijk inzicht. Vervolgens trok ieder zich terug in zijn eigen cel, geestelijk zeer verfrist en voorzien van nieuwe geloofsmoed. Philo beëindigt zijn verhandeling over de Therapeuten met een lange zin, waarvan het slot luidt: “... voor een goed mens is de kostbaarste gave de liefde van God, een geschenk, groter dan elke andere (vorm van) voorspoed, een geschenk, dat leidt naar het hoogste geluk”.
Invloed
De Therapeuten hebben nauwelijks invloed gehad op het godsdienstige leven van de Joden. Des te meer keken kerkvaders met bewondering op naar deze Joodse semikloosterlingen. Kluizenaars uit de oudste christelijke kerk beschouwden hen als voorbeeld. Eusebius, schrijver van een Kerkgeschiedenis, meent uit de beschrijving van Philo te mogen concluderen, dat de Therapeuten een vroegchristelijke gemeenschap waren, een opvatting, die tot in de 20e eeuw door diverse geleerden werd aangehangen. Om chronologische redenen snijdt Eusebius’ visie geen hout: de groep bestond gelijktijdig met het openbare optreden van de Heere Jezus en kon nog niet tot het christendom bekeerd zijn. Wel is het mogelijk, dat de Egyptenaren en Alexandrijnen, waarover in Handelingen 2:10 en 6:9 gesproken wordt, de Therapeuten hebben gekend. Hetzelfde mag ten aanzien van Apollos verondersteld worden (Hand. 18:24). Hoe waar of onwaar deze aannames ook zijn, wij mogen opzien naar mannen en vrouwen, die op een bijzondere wijze God zochten, Zijn Schriften lazen en bestudeerden en, zij het in mindere mate, hun geloof uitdroegen.
Voetnoten:
1. De Therapeuten legden een bijzondere voorkeur aan de dag voor het getal zeven. In hun ogen was dat het beeld van de eeuwige reinheid. Hiervan spreken ook de witte klederen, welke tijdens de bijeenkomsten gedragen werden.
2. Een antifoon is een lied, waarbij twee groepen zangers beurtelings zingen, ieder met een eigen tekst. Een veel geciteerd voorbeeld staat in Exodus 15: het koor van Mozes en het koor van Mirjam. Ook sommige psalmen werden antifonaal gezongen.
3. Gezuurd brood herinnert aan het feest der weken uit Leviticus 23:17. Het gaat daarbij om twee gezuurde beweegbroden. Daarentegen handelt Leviticus 2:11 over de ongezuurde bereiding van het spijsoffer, een beeld van de volmaaktheid van de Heere Jezus Christus.
4. Vergelijk Efeze 5:18,19: “En bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zingt en jubelt de Heere van harte”.
Deel dit artikel via