De kasjroet (rituele Joodse spijswetten) heeft alles te maken met het begrip ‘koosjer’ (Hebr.: zuiver, geschikt). In het bijzonder voor gelovige Joden is eten en drinken méér dan alleen dorst lessen en honger stillen. Het eten, maar ook het bereiden van voedsel, heeft een ritueel karakter en neemt een belangrijke plaats in binnen het Joodse leven van alledag.
Bijbelse voorschriften
Hoewel de kasjroet grotendeels is terug te voeren op de ‘spijswetten’, zoals we die vinden in de Thora, zijn deze voorschriften eeuwen lang door rabbijnen aangescherpt en uitgebreid. Met name orthodoxe Joden streven naar een strikte naleving. Hoewel God tot Noach zei: “Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze” (Gen. 9:3) stelde God ook duidelijke beperkingen in. Zo geeft Lev. 11 ons een opsomming van reine en onreine dieren. Dat alles hing ten nauwste samen met Israëls offerdienst.
Rein of onrein?
Ook in Deut. 14 vinden we aangegeven welke dieren gegeten mogen worden. Het betreft zoogdieren, die èn gespleten hoeven hebben èn herkauwen. Runderen, schapen, geiten en herten mogen dus wèl, kamelen, varkens, konijnen en hazen beslist niet gegeten worden. Vissen moeten schubben èn vinnen hebben om koosjer te heten. Wat het gevogelte betreft, geeft de Bijbel een lijst van wel 24 soorten die niet gegeten mogen worden. Onrein zijn met name alle roofvogels en aaseters. Tot de reine vogels behoren o.a. kippen, duiven, fazanten, kalkoenen, kwartels, ganzen en eenden. Het kruipend gedierte en met name insecten zijn een gruwel. Slechts enkele sprinkhaansoorten zijn uitgezonderd. Van Johannes de Doper lezen we: “zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig” (Matt. 3:4).
Andere voorschriften
Voedsel van dieren afkomstig, zoals eieren of melk, kunnen alleen kosjer zijn als zij van reine dieren afkomstig zijn. Driemaal lezen we in de Thora: “Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder”. Vlees- en melkproducten worden dan ook streng gescheiden gehouden in de Joodse keuken. Op Gen. 32 (Jakobs worsteling bij Pniël) is het verbod van de heupspier te eten, terug te voeren. Onder andere in Lev. 3:17 lezen we: “geen vet noch bloed zult gij eten”. Ook dit verbod wordt in de kasjroet doorgevoerd, evenals het verbod vlees te eten van een verscheurd, verwond of ziek dier.
Voedselbereiding
De kasjroet geeft ook strikte voorschriften voor de bereiding van het eten. Het slachten van een rein dier door de Joodse slager (sjochèt) gaat met de grootste zorg gepaard. Het dier mag niet onnodig lijden, het bloed moet afvloeien en het geslachte dier moet nauwkeurig onderzocht worden op inwendige gebreken of ziekten. Dan volgt nog het ‘poorsen’ (van Hebr. ‘parasj’= verwijderen). Dat wil zeggen dat het vlees wordt ontdaan van vet en grote aderen, waarin nog gestold bloed kan zitten. In de keuken wordt het vlees nog grondig gewassen en gezouten. Ook groente en fruit moet gewassen en geïnspecteerd worden op rupsen, wormen en insecten.
Medische betekenis
Met het voortschrijden van de medische wetenschap, moest keer op keer geconstateerd worden dat God Zijn volk bijzonder zinvolle voorschriften heeft gegeven. Door de kasjroet is de kans op infectieziekten door het eten van besmet/bedorven vlees minimaal. Vooral in vroeger tijden was varkensvlees beducht wegens het overbrengen van spoel- en lintwormen. Inmiddels weten we dat consumptie van dierlijk vet het risico op hart- en vaatlijden vergroot. Het gebruiken van bloed(producten) geeft een verhoogde kans op jicht.
Door God gegeven tot spijze...
Het belangrijkste is wellicht dat men zich, door de kasjroet te houden, steeds bewust is dat het God Zelf is, Die de Zijnen voedt. “Want gij zijt een volk, dat de HEERE, uw God, heilig is” staat in Deut. 14:21, direct na het noemen van de voedingsvoorschriften.
Deel dit artikel via