Over de naam van God in het Oude Testament zijn vele dikke boeken en ontelbare artikelen geschreven. Waarom is hierover zoveel geschreven? Hieronder geef ik een beknopte samenvatting van al deze discussies. Ik heb voor de duidelijkheid deze studie in drie punten opgebouwd.
In de eerste plaats wil ik in het algemeen ingaan op de naam van God in het Bijbels Hebreeuws. Hierbij ga ik er van uit dat de lezers (nog) geen of weinig Hebreeuws kennen.
In de tweede plaats zullen in het kort de verschillende theorieën ter sprake komen die in de loop van de tijd zijn gelanceerd over de oorsprong en uitspraak van deze naam. Hoe heeft men haar uitgesproken en kunnen we daarover iets zinnigs zeggen?
Ten derde en laatste zal ik ingaan op de vraag hoe we in onze vertalingen het beste de naam van God kunnen weergeven. Daarbij wil ik ook ingaan op andere weergaven van de Godsnaam, zoals we die vandaag de dag kunnen tegenkomen.
De naam van God in het Oude Testament
Waarom wordt juist over de naam van God en haar betekenis zoveel discussie gevoerd binnen de wetenschappelijke literatuur? De Statenvertaling, de vertaling van het NBG uit 1951 en de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) geven de naam van God weer met respectievelijk: HEERE, HERE of HEER (al dan niet geschreven met hoofdletters of afwijkende letters). In het Hebreeuws zelf wordt deze naam geschreven met vier medeklinkers, de J, de H, de W, en de H, kortom JHWH.
Nu bestaat de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament nagenoeg alleen uit medeklinkers. Dat maakt het lezen ervan niet eenvoudig omdat je zelf moet bepalen welke klinkers je er bij moet uitspreken. Zelfs ten tijde van het Oude Testament leverde dat al problemen op. Vanaf ongeveer de tiende eeuw v. Chr. werden daarom een paar medeklinkers gebruikt om daarnaast ook als klinkers weer te geven (de zogenaamde imatres lectionis of leesmoeders).
Echter pas na de jaartelling, van ongeveer de zesde tot en met de achtste eeuw na Chr., heeft men aan de tekst van het Oude Testament de klinkers toegevoegd. In die tijd had Israël geen eigen staat meer, leefden de Joden verspreid over de gehele toenmalige wereld en spraken andere talen zoals Aramees, Grieks en Latijn. Hebreeuws functioneerde in die tijd voornamelijk als taal van de synagoge en de gebeden. In hoeverre ze ook nog als huis- tuin en keukentaal werd gebruikt, is niet helemaal duidelijk. Wel weten we dat voor grote groepen Joden, met name buiten het land Israël, het Hebreeuws als spreektaal dreigde te verdwijnen. Daarom zag men de noodzaak om de juiste uitspraak van het Hebreeuws te bewaren. De geleerden die dit enorme werk van het vocaliseren van de bijbeltekst hebben verricht, waren de Masoreten. Het woord Masoreten is afgeleid van een Hebreeuws woord Masora, dat overlevering betekent; de Masoreten zijn dus diegenen die de tekst van het Oude Testament hebben overgeleverd. De Hebreeuwse Bijbels die vandaag de dag worden gebruikt, bevatten dan ook, wat we noemen de Masoretische vocalisatie.
De Masoreten hebben meer gedaan dan alleen de tekst van het Oude Testament van klinkertekens te voorzien. Ze hebben lijsten gemaakt van bijzondere verschijnselen in het Hebreeuws, alle woorden en verzen van het Oude Testament geteld en kanttekeningen bij de Hebreeuwse tekst gemaakt. Het grootste probleem waar ze mee werden geconfronteerd, was dat het Hebreeuws zoals ze dat in die tijd uitspraken, afwijkend was van het Hebreeuws dat bijvoorbeeld in de tijd van koning David werd gesproken. Immers het Hebreeuws was een levende taal en zoals iedere taal aan verandering onderhevig. Dat zien we ook in het Nederlands. Scholieren hebben nu al soms moeite om toneelstukken van Vondel uit de 17e eeuw te begrijpen, terwijl dit nog maar driehonderd jaar achter ons ligt. De Masoreten moesten een kloof van meer dan vijftienhonderd jaar overbruggen.
Dat zien we bijvoorbeeld bij de naam van de stad Jeruzalem. In de Bijbel wordt deze naam geschreven als JRUSLM. Maar in de tijd van de Masoreten heette deze stad Jeroesjalajim. Omdat de tekst van het Oude Testament heilig is, waaraan geen tittel of jota toegevoegd of afgenomen mocht worden, mocht men niet zomaar een j bijvoegen. Daarom plaatsten de Masoreten een extra i onder de m (JeRUSalaiM) om aan te geven dat je het moest uitspreken als Jeroesjalajim en niet als Jeroesalem. Nu weten we (op basis van gevonden inscripties) dat in de tijd van David Jeruzalem inderdaad Jeroesalem heette en niet Jeroesjalajim.
Ook de weergave van de naam van God leverde problemen op. Ten tijde van de Masoreten sprak men de naam van God al niet meer uit. Uit angst om het derde gebod te overtreden, waarin staat dat men "de naam van de HEERE uw God niet ijdel zult gebruiken" (Ex. 20: 7), zag men er maar helemaal van af om de naam van God uit te spreken. Dan liep men ook niet het gevaar om te zondigen tegen dit gebod. Wanneer men precies is gestopt en hoe dit precies in zijn werk is gegaan, is niet geheel duidelijk. Maar in de eerste eeuw na Chr. werd de naam van God alleen één keer per jaar door de hogepriester in de Tempel uitgesproken.
In de tijd van de Masoreten, na de verwoesting van de Tempel, werd de naam van God helemaal niet meer uitgesproken. In plaats daarvan gebruikte men het woord Adonaj, wat letterlijk Hebreeuws is voor ‘Mijn Heer’ of in de context van de synagoge Hasjem, letterlijk Hebreeuws voor ‘de Naam’. Ook heden ten dage spreken orthodoxe Joden de naam van God niet uit, maar zeggen zij Hasjem, of Haqqadosj baroech hoe, letterlijk Hebreeuws voor ‘de Heilige, geprezen zij Hij’. Dit valt u bijvoorbeeld op, wanneer u een opname hoort van synagogale muziek. Wanneer de bekende Joodse voorzanger Hans Bloemendal Psalm 118: 26 zingt, dat is de tekst "gezegend hij die komt in de naam des HEEREN", klinkt het als "Baroech habba besjem hasjem", letterlijk "Gezegend hij die komt in de naam van de Naam".
Toen de Masoreten met hun vocalisatiewerk begonnen, stonden zij voor een probleem. Hoe moesten zij de naam van God vocaliseren? Zij mochten haar niet uitspreken (en het is nog maar de vraag of ze überhaupt wisten hoe deze naam uitgesproken moest worden). Ze kozen voor die oplossing, waarbij de klinkers van Adonaj werden geplaatst onder de medeklinkers JHWH. Dit diende als een soort geheugensteuntje: Telkens wanneer men bij de Godsnaam kwam, realiseerde men zich: Pas op! Deze naam dien ik uit te spreken als Adonaj ‘Mijn Heer’ en niet anders. De vraag blijft echter staan, hoe de naam van God oorspronkelijk heeft geluid, en welke klinkers men dient te plaatsen onder de medeklinkers JHWH? Deze vraag te stellen is eenvoudiger dan haar te beantwoorden en een voor honderd procent afdoende antwoord is mijns inzien nog niet gegeven.
Hoe luidde de Godsnaam?
Hoe heeft de Godsnaam oorspronkelijk geluid? Er is één groepering in Nederland, die er van overtuigd is het antwoord op deze vraag te weten. Hoe vaak wordt door de zogenaamde Jehovagetuigen met grote stelligheid beweerd dat de naam van God Jehova moet zijn. Zelf heb ik meerdere malen met Jehovagetuigen gesproken en wanneer ze dan hoorden dat ik Bijbels Hebreeuws had gestudeerd, zeiden ze verheugd dat ik op grond van het Hebreeuws het dan wel met hen eens moest zijn. Maar onvermijdelijk was dan mijn antwoord dat juist op grond van het Hebreeuws de Godsnaam niet Jehova is. Dit berust immers op de foutieve lezing van JHWH, met de klinkertekens van Adonaj. Wanneer namelijk de klinkers a (vervluchtigd tot e), o en a onder de medeklinkers JHWH worden geplaatst, zou men het kunnen lezen als Jehova. Zo hadden de Masoreten het echter niet bedoeld.
Waarom kan je het niet als Jehova uitspreken? Op grond van grammaticale argumenten kan men met zekerheid stellen dat, hoe de naam van God ook moet hebben geklonken het niet Jehova moet zijn. De klinker o en a worden namelijk bij één medeklinker geplaatst en wel de w. Dit is volgens de Masoretische vocalisatie onmogelijk. De regel is dat er slechts één klinker bij of onder één medeklinker geplaatst mag worden. Temeer vormt deze wijze van schrijven een aanwijzing voor diegene die Hebreeuws leest: Pas op! Dit kan niet, dus het moet anders gelezen worden!
In de literatuur van de Jehovagetuigen is men zich er zeer van bewust dat de Naam van God niet oorspronkelijk werd uitgesproken als Jehova. Men verdedigt toch deze naam, omdat zij nu eenmaal ingeburgerd is. Of in hun eigen woorden: "Sommigen, evenwel niet allen, zijn van mening dat de Israëlieten voor Jezus' tijd Gods naam waarschijnlijk als Jahweh uitspraken. Maar niemand kan dit met zekerheid zeggen. Misschien werd de Naam zo uitgesproken, misschien ook niet. Niettemin geven velen de voorkeur aan de uitspraak Jehova. Waarom? Omdat die veel gangbaarder en vertrouwder is dan Jahweh. Ook al vertegenwoordigt de moderne uitspraak Jehova dan misschien niet precies de manier waarop deze naam oorspronkelijk werd uitgesproken, dan doet dat toch geenszins afbreuk aan de belangrijkheid van de naam."
(cf. De Goddelijke Naam die eeuwig zal blijven bestaan, uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc. 1984, pag. 9 en 10.)
Er zijn maar weinig geleerden die van mening zijn dat de naam van God als Jehova moet worden uitgesproken. Zo heeft een zekere J. Neubauer in een artikel aangevoerd dat er een passage in de Talmoed Jerusjalmi (traktaat Sanhedrin X, 1) is, waaruit men zou kunnen opmaken dat de Godsnaam zo uitgesproken moet worden. Echter deze passage, zoals zovele gedeelten uit de Palestijnse Talmoed, is niet geheel duidelijk en een andere interpretatie ligt meer voor de hand. Bovendien is het niet waarschijnlijk dat, wanneer de Masoreten niet wilden dat de Naam zo werd uitgesproken, men het zo zou vocaliseren dat een onoplettende lezer het toch als zodanig zou lezen. De lezing ‘Jehova’ dient mijn inziens dus afgewezen te worden.
De vraagstelling naar de uitspraak van de Godsnaam wordt extra gecompliceerd door een andere eigenaardigheid van het Bijbels Hebreeuws. Zoals al eerder gezegd, konden in het Bijbels Hebreeuws vanaf de tiende eeuw voor Chr. ook medeklinkers als klinkers gebruikt worden; deze worden dan met een grammaticaal begrip leesmoeders genoemd.
Vandaar dat zowel de derde letter de w (waw) als de vierde letter de h (he) ook de functie van een klinker kan bezitten. U kunt zich daarom wel indenken dat men in de wetenschappelijke literatuur vele mogelijkheden heeft geopperd hoe de naam oorspronkelijk werd uitgesproken. De meest gangbare opvatting is dat de Godsnaam ‘Jahweh’ moet hebben geluid. Deze naam is zo algemeen geaccepteerd dat ze in "De lijst van Bijbelse persoons en plaatsnamen", uitgegeven door de KBS en NBG is opgenomen en ook treft u haar aan in een aantal Nederlandse vertalingen, zoals de Leidse vertaling, de Canisius Vertaling (1936-1940) en de Willibrordvertaling (1961-1975) aan. Men baseert zich onder meer op klassieke auteurs uit de vierde eeuw, zoals Epiphanius en Theodoretus. Deze laatste auteur noemt onder meer de Samaritaanse uitspraak iabe. Deze naam zou dan afgeleid zijn van de oude werkwoordsstam hwh en zou naar analogie van de werkwoordsvorm van ‘zijn’, zoals dat voorkomt in Exodus 3:15, zijn gevormd. In dit vers maakt God Zijn naam bekend. Wanneer Mozes vraagt: "Wat is Uw naam, als het volk er naar vraagt", antwoordt God: "Ehjeh asjer ehjeh", hetgeen letterlijk betekent: "Ik zal zijn die Ik zal zijn". God herhaalt dit nog een keer tot Mozes: "Gij moet zeggen tot de Israëlieten: Ehjeh (letterlijk: Ik zal zijn) heeft mij tot u gezonden." Op grond van de klankovereenkomst met ehjeh wil men dan ook de Godsnaam met Jahweh lezen.
Maar er zijn in wetenschappelijke literatuur ook andere oplossingen aangedragen. Dr. M. Reissel in zijn proefschrift over de Godsnaam is van mening dat deze oorspronkelijk Yahuah of Yehuah moet hebben geklonken. Ook hij baseert zich onder meer op Griekse transcripties, zoals die van Clemens Alexandrinus. Dr. Waayman, die over de Godsnaam een boek heeft geschreven, is weer van mening dat de oorspronkelijke vorm als Jahue moet hebben geklonken. Weer anderen denken aan Jehoah of Yehoha en Yahuh. U begrijpt dat het allerminst vast staat hoe precies deze naam heeft geklonken.
Hoe kan de naam van God het beste vertaald worden?
Hoe kan men de naam van God het beste vertalen? Er zijn verschillende mogelijkheden:
In de eerste plaats kan men het woord JHWH laten staan. Dat vind je met name in wetenschappelijke studies en artikelen over het Oude Testament. Of je kunt het in navolging van de Masoreten lezen met een ander woord, namelijk Adonaj, ‘mijn Heer’. Dit is door de meeste vertalingen nagevolgd. Zo geeft de Sepuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, JHWH weer met Kurios, het Griekse woord voor Heer. De Latijnse vertaling (de Vulgaat) vertaalt de naam van God met Dominus (Latijn voor Heer). Ook de Statenvertaling en de NBG vertaling van 1951 zijn de Septuaginta in dezen nagevolgd. Zij vertalen het woord Adonai met HEERE of een variant daarvan. Door het met hoofdletters of afwijkende letters weer te geven, laten ze zien dat het om de naam van God gaat.
Ook de NBV heeft uiteindelijk hiervoor gekozen, hoewel dat niet zonder slag of stoot is gegaan. Met name vanuit feministische hoek is veel bezwaar ingebracht tegen het (in hun ogen) exclusief mannelijke HEER, dat ook nog geassocieerd kan worden met het woord ‘heerser’.
In de tweede plaats kan men het woord JHWH laten staan en lezen, zoals men denkt dat het oorspronkelijk werd uitgesproken, bijvoorbeeld als Jahweh, zoals in de Willibrordvertaling of als Jehova in de Nieuwe Wereldvertaling van de Jehova'sgetuigen.
In de derde plaats kan men de naam JHWH door een omschrijving vervangen. Deze mogelijkheid treft men vaak aan bij orthodox-joodse auteurs, bijvoorbeeld ‘De Naam’, ‘De onuitsprekelijke’, ‘de Heilige geprezen zij Hij’, ‘de Eeuwige’. Wat je met name in krantenartikelen wel tegenkomt, is dat men G-d of G’D schrijft. Daarmee geeft men aan dat het hier gaat om God die zich als JHWH bekend heeft gemaakt.
Tot slot kan men ook de naam JHWH vertalen. Afhankelijk van de uitleg van deze naam komt men weer tot verschillende vertalingen. Zo vertaalde Marnix van St.Aldegonde uit de 17e eeuw de naam van God met Selfwesige, de Joodse vertaling van Buber Rosenzweig met ICHDUER en Waaijman met Wezer.
Welke vertaling?
Welke vertaling verdient de voorkeur? Dit is niet zo eenvoudig te beantwoorden, aangezien niet alleen wetenschappelijke argumenten een rol spelen, maar ook iemands religieuze achtergrond en vooronderstellingen bepalend zijn.
Het bezwaar tegen het gebruik van de naam Jahweh in een vertaling is tweeledig. Het geeft onnodig aanstoot aan orthodoxe Joden, die op grond van hun traditie de Naam van God niet mogen en willen uitspreken. En waarom zou je als je aan hen het Woord van God wilt doorgeven op die manier een belemmering opwerpen?
Ten tweede staat het mijn inziens niet voor honderd procent vast dat Jahweh inderdaad de juiste uitspraak is. Dit gaat des te meer op voor de naam Jehova. Wanneer men in een vertaling toch kiest voor een wetenschappelijke keuze, zoals bij de naam Jahweh, loopt men het gevaar dat na verloop van tijd kan blijken dat deze naam niet juist is. Dit is ook gebeurd bij de naam Jehova. Gezien de vele opvattingen over de precieze betekenis van de Godsnaam JHWH blijft een vertaling van de Naam een hachelijke aangelegenheid.
Mijn voorkeur gaat dan ook uit naar de klassieke vertaling HE(E)RE.
Christus en de discipelen en na hen de eerste christenen spraken de naam van God ook uit als Heer (het Griekse kurios). Daarom meen ik dat we, wanneer we voor deze omschrijving kiezen, wij ons niet alleen in het spoor van de Reformatie, maar ook in dat van de Oude Kerk, van de apostelen en van Christus zelf bevinden.
Deel dit artikel via