In de laatste twee hoofdstukken van het Evangelie van Mattheüs zien wij onze gezegende Heere en Heiland verworpen, verrezen en verheerlijkt. “En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand.
De Verworpene
Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden! Ook bespuwden zij Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op Zijn hoofd. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit, trokken Hem Zijn kleren aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen. Toen zij op weg gingen, troffen zij een man uit Cyrene aan, van wie de naam Simon was; die dwongen zij om Zijn kruis te dragen” (Matt. 27:28-32). Wat een onbeschrijfelijk schouwspel van smaad en lijden is dit. Hij werd op vreselijke wijze gegeseld, zoals alleen de wrede Romeinen dat konden doen. Van het hoofd tot de voeten bloedde Zijn lichaam. Hij werd ontkleed voor de ogen van de ganse bende, waarna een purperen mantel over Zijn bloedend lichaam werd geworpen. Wat een schande. Maar toch verachtte Hij dit alles en “als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open”. De goede Herder verdroeg dit alles. Vervolgens drukten zij Hem spottend een doornenkroon op Zijn hoofd, om Zijn lijden nog te vermeerderen. Een rietstaf - die een scepter moest verbeelden - werd in Zijn rechterhand geduwd. Zij bogen hun knieën voor Hem, Hem groetend als de Koning der Joden. Zij gaven blijk van hun duivelse verachting en haat, door op Hem te spuwen, en Hem op het hoofd te slaan. Had zoiets ooit eerder plaats gehad? Hij, Die de Heere van allen is, Gods geliefde Zoon, het Licht en het Leven van de wereld, door Wie en tot Wie alle dingen zijn, in handen van zondige mensen – gegeseld, bespot, bespuwd en geslagen.
De Verrezene
Hij onderging dit alles om onzentwil. Hij verdroeg het Kruis en verachtte de schande vanwege Zijn onpeilbare liefde voor zondaren. Hangend aan het Kruis werd Hij voor ons tot zonde gemaakt en stierf Hij in onze plaats. Al deze feiten zijn ons ongetwijfeld bekend, maar wij moeten ze ons dagelijks herinneren; dit schouwspel moet steeds in onze harten leven, opdat wij ons herinneren, wat het Hem gekost heeft om ons te trekken uit de verschrikkelijke put, waarin de zonde ons gevangen hield. Maar het schouwspel is veranderd. Hij heeft het grote werk volbracht. Hij stierf aan het Kruis. Hij werd begraven. Volgens het Evangelie van Mattheüs was het eerste woord, dat de opgestane Christus sprak op die gezegende opstandingsmorgen, precies hetzelfde als de soldaten hadden gebruikt, toen zij spottend hun knieën bogen, en Hem uitjouwden als de Koning der Joden: “Weest gegroet”. Het betekent eigenlijk: “Verheugt u”. Spottend vroegen zij Hem, Zich te verheugen; maar nu was de tijd van Zijn verheuging gekomen. Hij had wonderbaar getriomfeerd. Hij had allen overwonnen. Nu had er een andere aanbidding plaats. Niet langer de spot-aanbidding van de ruwe soldaten, maar Zijn discipelen kwamen, omklemden Zijn gezegende doorboorde voeten en aanbaden Hem. De wereld bespot Hem nog steeds; maar de Zijnen nemen hun plaats in aan Zijn voeten en aanbidden daar. Vervolgens wees de opgestane Heiland hen op een ontmoetingsplaats: “ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien” (Matt. 28:10).
De Verheerlijkte
Maar er is een andere, nog toekomstige ontmoetingsplaats en dáár zullen wij Hem ontmoeten. Het is niet Galilea, niet een aardse plaats, maar een hemelse plaats. De dag nadert, waarop wij, al de verlosten, Hem zullen ontmoeten van aangezicht tot aangezicht in het Vaderhuis. Daar zullen wij Hem zien, zoals Hij is. Dan zullen wij de heerlijkheid kennen, die Hij voor ons verwierf door Zijn onuitsprekelijk lijden. Dan zal Hij die heerlijkheid aan ons overdragen, waarvoor Hij stierf. “Wij zullen Hem gelijk zijn, want wij zullen Hem zien zoals Hij is” (1 Joh. 3:2). Wat een onuitsprekelijke vreugde zal het voor Hem zijn, om ons voor altijd bij Zich te hebben. Toen de elf discipelen in Galilea op de afgesproken plaats kwamen, aanbaden zij Hem weer; hoewel zelfs toen nog enkelen twijfelden. Hun twijfel moet echter volkomen zijn verdwenen, toen Hij Zijn lippen opende en zei: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” (Matt. 28:18). Niets wordt door Mattheüs gezegd over Zijn hemelvaart, om Zijn plaats in te nemen aan de Rechterhand van God. Mattheüs is het Koninklijke Evangelie waarin Zijn Koningschap en Zijn koninkrijk worden geopenbaard. Zijn Koninkrijk zal hier op deze aarde worden gevestigd. Op die dag zal Hij zichtbaar de macht openbaren, die Hem in hemel en op aarde toekomt. Hij zal gekroond worden met vele diademen; Hij zal de troon van Zijn vader David en de troon over al de volkeren beklimmen. Welk een aanbidding zal dan Zijn deel zijn: “Hij zal heersen van zee tot zee, van de rivier de Eufraat tot de einden der aarde. De woestijnbewoners zullen voor hem neerbukken, zijn vijanden zullen het stof oplikken. De koningen van Tarsis en de kustlanden zullen schatting brengen; de koningen van Sjeba en Seba zullen schatten aanvoeren. Ja, alle koningen zullen zich voor hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen hem dienen” (Ps. 72:8-11). De eens bespotte en gesmade Koning, geslagen en gekweld als onze zondendrager, zal al de eer en heerlijkheid ontvangen, die Hem toekomt. Moge Gods kinderen altijd aan Hem denken en zich Hem herinneren als de Verworpene , Die stierf voor onze zonden; als de Verrezene , voor Wie wij buigen en aanbidden; als de Verheerlijkte , Die wederkomt om uit de hand van de Vader het Koninkrijk te ontvangen.
Deel dit artikel via