Leven we al in de eindtijd of leven we in de opmaat naar de eindtijd? Een niet onbelangrijk verschil, waar alleen Gods Woord duidelijkheid over kan verschaffen.
Door de snelle en dramatische ontwikkelingen in het wereldgebeuren luidt vaak de conclusie dat we inmiddels in de eindtijd leven. Heel begrijpelijk, als we zien op het enorme verval van normen en waarden in de samenleving, het oprukkend antisemitisme, de toenemende christenvervolging, de instabiliteit en verschuiving – ook rondom Israël - van geopolitieke machtsblokken, de ontwikkelingen in de wetenschap, waaronder niet in het minst de medische. Denk bijvoorbeeld aan de toepassing van nanotechnologie of de gentherapie, waarbij via de zogenaamde CRISPR-Cas ‘schrijffouten’ in het DNA van erfelijk materiaal gerepareerd kunnen worden. Ongetwijfeld is de mens niet ver verwijderd van wat de HEERE voorzag en voorkwam (!) bij de torenbouw van Babel: ”Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn”.
Hoewel we zeker met rasse schreden op weg zijn naar de eindtijd moeten we oppassen zelf te bepalen wanneer die eindtijd zou zijn begonnen, en niet voorbijgaan aan wat de Bijbel onder dit begrip verstaat. Een duidelijk voorbeeld zijn de Thessalonicenzen die door Paulus worden gewaarschuwd “dat zij niet snel aan het wankelen zouden worden gebracht of verschrikt … alsof de dag van de Heere al aangebroken zou zijn” (2 Thess. 2:2). Zij waren in hun beleving al verder in de tijd dan waar de feitelijke profetische ontwikkelingen zich bevonden. En daarom is het ten aanzien van het profetische woord niet alleen belangrijk allerlei feiten te kennen, maar ook de verbanden en de volgorde waarin deze gerangschikt zijn. Heel herkenbaar is Paulus’ reactie aan de Thessalonicenzen: “Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is” (2 Thess. 2:3).
Gods stilzwijgen doorbroken
Een van de kenmerken van de huidige fase is Gods stilzwijgen. Je zou het kunnen vergelijken met de vierhonderd jaar durende intertestamentaire periode tussen Maleachi en het eerste opgeschreven spreken van God tot Zijn volk via de engel Gabriël. Zo is er opnieuw een periode van Goddelijk stilzwijgen tussen ruwweg de nieuwtestamentische brieven en de openbaring van Jezus Christus, zoals we die in het laatste Bijbelboek beschreven vinden. Met die ‘openbaring’ bedoel ik niet in de eerste plaats de wederkomst van Christus op de Olijfberg, maar de openbaring die al begint met Zijn zichtbare verschijning aan Johannes. Hij aanschouwt de Heere Jezus als Rechter der aarde, “gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam, en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren” (Opb. 1:13-15). Ook hier is het zo belangrijk te letten op de tijdsfase waarin Johannes deze openbaring ontvangt. De apostel was namelijk in de geest meegenomen naar de Dag van de Heere (Opb. 1:10). Sommigen zien daarin een aanduiding van de zondag, maar die verklaring vinden we nergens in Gods Woord. ‘De Dag van de Heere’ is een aanduiding voor de periode dat God Zijn stilzwijgen doorbreekt om rechtstreeks en zichtbaar te gaan ingrijpen1. Het vervolg van de tekst bevestigt ook het eind van Gods stilzwijgen: “en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, die zei: Ik ben de Alfa en de Omega…”.
Begrip eindtijd
Laten we nu eerst eens nagaan wat de Bijbel verstaat onder het begrip eindtijd, oftewel ‘de tijd van het einde’. De uitdrukking komen we voor het eerst tegen in Daniël 8:17: “Hij kwam naast de plaats staan waar ik stond. Toen hij kwam, werd ik door angst overvallen, en ik wierp me met het gezicht ter aarde. Toen zei hij tegen mij: Begrijp, mensenkind, dat het visioen betrekking heeft op de tijd van het einde”.
Het blijkt hier om een angstwekkend visioen te gaan dat de profeet verbijstert, die daarvan zelfs enige dagen ziek is (vs. 27). Straks zullen we ingaan op de context, maar eerst nog enkele andere teksten waarin we het begrip eindtijd tegenkomen. Daniël 11:35: “Van de verstandigen zullen er struikelen, om hen te louteren, te reinigen en zuiver wit te maken, tot de tijd van het einde, want het wacht nog tot de vastgestelde tijd”.
Merk op dat ‘de tijd van het einde’, dus niet een willekeurige fase van onheil betreft, maar een in Gods raad vastgestelde tijd. Vergelijk bijvoorbeeld Daniël 11:27: “Het hart van deze twee koningen zal erop gericht zijn om kwaad te doen, en aan één tafel zullen zij leugens spreken. Maar het zal niet gelukken, want het einde wacht nog tot de vastgestelde tijd”. Wat deze sinistere figuren ook aan plannen beraden, de Heere bepaalt het tijdspad. Zo ook het laatste hoofdstuk van het boek Daniël: “Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde ...” (Dan. 12:4). “Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde” (Dan. 12:9).
Voorvervulling en eindvervulling
Het is belangrijk te beseffen dat profetieën vaak een dubbele laag hebben, dat wil zeggen een voor- en een eindvervulling. Laten we daarom nog eens kijken naar Daniël 8, waar de profeet na het zien van het visioen door angst wordt bevangen en met het gezicht ter aarde valt. In hetzelfde vers zegt de hemelse boodschapper echter: “Begrijp, mensenkind, dat het visioen betrekking heeft op de tijd van het einde” (Dan. 8:17). Die tijd van het einde duidde op een verre toekomst, ook al lijkt de vervulling al binnen enkele decennia te zijn begonnen. Het visioen gaat over een ram met twee horens, waarvan de een hoger is dan de ander (vs. 3). Een metafoor voor de koningen van Medië en Perzië (vs. 20). Hun rijk volgt op het Babylonische rijk met Nebukadnezar als het gouden hoofd (Dan. 2:38) en aan wiens hof Daniël zich bevond. Dat de ene hoorn hoger is dan de andere, herkennen we in de geschiedenis: Perzië (de hogere hoorn) was de sterkste en dominantste van de twee. Beide hebben zich in ongeveer 550 v.Chr. tot één groot rijk verenigd.
De ram (het Medo-Perzische rijk) wordt neergestoten door een harige geitenbok, die vanuit het westen met zeer grote snelheid (zonder de aarde aan te raken) aankomt, met tussen de ogen een opvallende hoorn. Deze opvallende hoorn wordt in vers 24 uitgelegd als de koning van Griekenland. In de geschiedenis bekend als Alexander de Grote, die in 340 v.Chr. werd gekroond, stierf in 323 v.Chr. in Babylon, maar in die korte periode de hele wereld aan zijn voeten wist te leggen.
Dan lezen we in vers 8 dat de grote hoorn afbreekt en daarvoor in de plaats vier andere hoorns komen. Alexanders koningschap werd namelijk na zijn dood verdeeld onder vier generaals, van wie voor ons Seleucus 1 (bijgenaamd Nicator = overwinnaar) de belangrijkste is. Uit zijn dynastie is de beruchte Antiochus Epiphanes voortgekomen, die van 175-164 v.Chr. heerste over het zogenoemde Seleucidenrijk. Van hem profeteert Daniël: “Aan het einde van hun koningschap, wanneer de afvalligen de maat hebben volgemaakt, zal er een meedogenloze koning opstaan, bedreven in slinkse streken. Zijn kracht zal groot worden, maar niet door eigen kracht. Op wonderlijke wijze zal hij verderf aanrichten, het zal hem gelukken, hij zal het doen. Machtigen zal hij te gronde richten, ook het heilige volk” (8:23-24).
Je zou dus aannemen dat deze profetie zijn volledige vervulling heeft gevonden in Antiochus Epiphanes. Maar dat is slechts de eerste laag van de profetie. De eindvervulling zal namelijk plaatsvinden in ‘de tijd van het einde’ (vs. 17, zie ook vs. 26). Antiochus blijkt namelijk voorloper te zijn van iemand die in de toekomst op het wereldtoneel zal verschijnen: de antichrist. Over hem lezen we in vers 25: “Door zijn sluwheid zal hij het bedrog onder zijn hand doen slagen. Hij zal zich in zijn hart verheffen. In hun zorgeloze rust zal hij velen te gronde richten. Ja, tegen de Vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder mensenhand zal hij gebroken worden”.
Vrede die tot verderf leidt
Let op de woorden: ‘zorgeloze rust’. Paulus duidt dit op een periode die ook voor hem nog toekomst was: “Want wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid, dan zal een onverwacht verderf hun overkomen, zoals de barensweeën een zwangere vrouw, en zij zullen het beslist niet ontvluchten” (1 Thess. 5:3). Wie zal die vrede en rust tot stand brengen? In de toekomst zal de antichrist dingen realiseren die nauwelijks voorstelbaar zijn. Hoewel hij ‘zonder mensenhand gebroken zal worden’, oftewel door de adem van Christus’ lippen (Jes. 11:4; 2 Thess. 2:8), zal hij eerst nog een schijnvrede, gevolgd door een enorm verderf tot stand brengen.
Hij zal het tot kookpunt verhitte Midden-Oostenconflict tot bedaren brengen en een consensus vinden op basis waarvan de Joodse tempel in Jeruzalem herbouwd zal worden, waarbij zelfs de offerdienst weer in werking zal treden. Dit laatste is een hartstochtelijke wens van veel orthodoxe Joden die beseffen dat het houden van Mozaïsche wetgeving niet buiten de tempeldienst om kan. Overigens is het hele tempelinstrumentarium al jaren geleden door het Tempelinstituut voor dit moment in gereedheid gebracht.
Kantelpunt van de wereldgeschiedenis
In Daniël 9:27 lezen we dan ook dat “hij voor velen het verbond zal versterken, één week lang. Halverwege de week zal hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden”. Uit het verband van Daniël 9 kunnen we opmaken dat die week staat voor zeven jaar en feitelijk de periode is die de Bijbel aanduidt als ‘de tijd van het einde’. Deze zeven jaar onderscheidt de Bijbel in twee keer 3,5 jaar, waarvan de laatste de meest ernstige periode uit de wereldgeschiedenis zal zijn. Een periode die ook wordt aangeduid met 42 maanden (Opb. 11:2); 1260 dagen (Opb. 12:6) en ‘een tijd, tijden en halve tijd’ (Opb. 12:14). Hoewel een relatief korte periode, behoort deze laatste jaarweek wel tot een van de meest gedocumenteerde periodes in de Bijbel!2 En dat is niet voor niets, want het zal het kantelpunt van de hele wereldgeschiedenis blijken te zijn.
De door Paulus aangeduide ‘tegenstander’, ‘mens van de wetteloosheid’ en ‘zoon van het verderf’ zal iets vergelijkbaars doen wat Antiochus Epiphanes in 168 v.Chr. deed, maar dan op veel grotere schaal. Antiochus liet in de tempel van Jeruzalem een varken slachten en een beeld van de Griekse oppergod Zeus verrijzen. In de toekomst zal er voor ‘het beest uit de zee’ een beeld worden opgericht, waarover we lezen: “En hem werd macht gegeven om een geest te geven aan het beeld van het beest, opdat het beeld van het beest zelfs zou spreken, en zou maken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden” (Opb. 13:15). (In de volgende Beet Hamidrasj zal Christian Stier hierop verder ingaan.) En dat bepaalt ons vervolgens bij de eindtijdrede van de Heere Jezus, waarin de vervulling van deze profetie eveneens in de toekomst wordt geplaatst: “Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen” (Matt. 24:15-16).
Wie meent dat deze profetie met de verwoesting van de tempel in 70 n.Chr. is vervuld, komt niet uit met kenmerken die de Heere over de tijd van het einde geeft: “Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal" (Matt. 24:21). Was dan de val van Jeruzalem met zo’n twee miljoen Joodse slachtoffers niet een grote verdrukking? Ja zeker, maar de grote verdrukking waarvan de Heere Jezus zegt: ‘zoals er niet is geweest en nooit meer zijn zal’, moet helaas nog komen. Wie alleen al denkt aan de verschrikkelijke Holocaust beseft dat niet de legers van Titus de laatste grote verrukking teweeg hebben gebracht.
Maar er is nog een ander bewijs dat het hier gaat om een gebeurtenis in ‘de tijd van het einde’. De Heere zegt namelijk dat ”meteen na de verdrukking van die dagen de zon verduisterd zal worden en de maan zijn schijnsel niet zal geven en de sterren van de hemel zullen vallen en de krachten van de hemelen heftig bewogen zullen worden. En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid” (Matt. 24:29-30).
Het hoeft geen betoog dat hetgeen ‘meteen na de verdrukking’ zal plaatsvinden, namelijk Christus’ wederkomst vergezeld van apocalyptische natuurverschijnselen, nog wacht op vervulling. Het is de periode waar ook de discipelen naar vroegen: “Wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?” (Matt. 24:3). Het Griekse woord dat hier wordt vertaald met ‘wereld’, is ‘aioon’ en is een tijdsaanduiding dat elders vertaald wordt met ‘eeuw’. De huidige aioon kenmerkt zich door satans heerschappij. Vandaar dat hij in 2 Korinthiërs 4:4 ook wordt genoemd ‘de god van deze eeuw’ (aioon). ‘Deze eeuw’ zal echter bij Christus’ wederkomst eindigen en plaats maken voor wat de Bijbel aanduidt: ‘de komende eeuw’ (zie o.a. Mark. 10:30; Luk. 18:30 en Hebr. 6:5). Die komende eeuw wordt in Hebreeën 2:5 aangeduid als ‘de komende wereld’ die onderworpen zal zijn aan de Zoon des mensen (zie o.a. Dan. 7:13). Deze laatstgenoemde titel duidt op Christus’ toekomstige heerschappij en komen we maar liefst 29 keer tegen in het Mattheüsevangelie. We leven dus nog niet in de eindtijd, maar wel in een fase waarin het decor van die eindtijd op allerlei manieren wordt voorbereid.
Tijdsaanduidingen
We hebben in deze studie vooral stil gestaan bij de uitdrukking ‘tijd van het einde’. Maar ten slotte willen we de lezer ook nog op enkele andere Bijbelse tijdsindicaties wijzen.
Later tijden
Ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen binnen de Gemeente van Christus waarschuwt Paulus zijn broeder Timotheüs: “Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen afvallig zullen worden van het geloof en zich zullen wenden tot misleidende geesten en leringen van demonen, door huichelarij van leugenaars, die hun eigen geweten als met een brandijzer hebben toegeschroeid” (1 Tim. 4:1-2; zie ook: 2 Tim. 4:3-4). Let op, ‘latere tijden’ is geen synoniem voor ‘de tijd van het einde’. Hoe ernstig deze ontwikkeling ook is, we moeten tegelijk oog houden voor het noodzakelijke schiftingsproces, “want er moeten ook afwijkingen in de leer onder u zijn, opdat wie beproefd blijken te zijn, in uw midden openbaar komen” (1 Kor. 11:19).
Dag van de mens
Paulus waarschuwt de Korinthiërs dat het oordeel over elkaar de Heere toekomt, en schrijft dan: “Maar het betekent zeer weinig voor mij dat ik door u beoordeeld word of door enig menselijk oordeel …” (1 Kor. 4:3). In plaats ‘enig menselijk oordeel’ staat er letterlijk ‘in een dag van de mens’. Het is de aanduiding voor de tijd waarin wij leven, die gekenmerkt wordt door menselijk handelen op basis van menselijke inzichten, normen en waarden. Vandaar zijn vermaning: “Oordeel daarom niets vóór de tijd, totdat de Heere komt. Hij zal ook wat in de duisternis verborgen is aan het licht brengen, en de voornemens van het hart openbaar maken. En dan zal ieder van God lof ontvangen” (1 Kor. 4:5).
Dag van de HEERE
Tegenover ‘de dag van de mens’ staat ‘de dag van de HEERE’, waarin Hij, zoals we al zagen, Zijn stilzwijgen zal doorbreken en “wat in de duisternis verborgen is aan het licht zal brengen en de voornemens van het hart openbaar maken”. Zich bevindend in de geest op de dag van de Heere (Opb. 1:10) tekent Johannes op wat Christus, met uit Zijn mond een tweesnijdend scherp zwaard voortkomend (1:16) in de beginfase van die dag via ‘de engel van de gemeente’ tot de zeven gemeenten te zeggen heeft. Alles getuigt van een donkere periode, waarbij sommigen te maken hebben met de synagoge van de satan (2:9; 3:9), de troon van de satan (2:13) en zelfs de diepten van de satan hebben leren kennen (2:24). Hoe de Heere dan rechtstreeks ingrijpt, lezen we bijvoorbeeld in Openbaring 2:22-23: “Zie, Ik werp haar (een profetes met de naam Izebel) te bed met hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking, als zij zich niet bekeren van hun werken. En haar kinderen zal Ik door de dood ombrengen, en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u geven eenieder naar uw werken”. Als we het boek Openbaring doorlezen, zien we Zijn oordelen steeds grootschaliger en intenser worden, zodat “tegen de bergen en de rotsen gezegd zal worden: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam. Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan dan staande blijven?” (Opb. 6:16-17). Vandaar dat Amos waarschuwt: “Wee hun die verlangend uitzien naar de dag van de HEERE …” (5:18).
De dag van Jezus Christus
Maar de Bijbel spreekt gelukkig ook over ‘de dag van Jezus Christus’, waarnaar we wel verlangend mogen uitzien en waarover Paulus ons bemoedigt met de woorden: “Ik vertrouw erop dat Hij Die in u een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op de dag van Jezus Christus” (Fil. 1:6).
Voetnoten
1. Zie voor ‘de Dag van de Heere’: Jes. 2:12; 13:6, 9; Ezech. 30:3; Joël 1:15; 2:11, 11, 31; 3:14; Amos 5:18; Obadja 1:15; Zef. 1:17, 14; Mal. 4:5; Hand. 2:20; 1 Thess. 5:2; 2 Thess. 2:2 (sommige handschriften geven ‘dag van Christus’, maar uit de context is ‘dag van de Heere’ - zoals de NBG weergeeft - meer voor de hand liggend); 2 Pet. 3:10.
2. Zie voor een uitgebreidere studie over de 70 jaarweken de brochure van
Harry Honigh, die via www.israelendebijbel.nl/webshop is te bestellen.
Deel dit artikel via