De vijgenboom is in de Bijbel een beeld van Israël. Maar hoe kan deze boom eerst door de Heere worden vervloekt om daarna week te worden en uit te botten?
Vervloekt
Als de Heere Jezus twee dagen voordat Hij gekruisigd wordt langs een vijgenboom komt, zoekt Hij daaraan tevergeefs naar vruchten. Hij vervloekt de vijgenboom. De discipelen verwonderen zich erover dat dit onmiddellijk z’n uitwerking heeft (zie Matt. 21). Het antwoord van de Heere is dat Zijn discipelen door hun gelovig gebed zulke wonderen en zelfs nog grotere zullen kunnen verrichten. Er ligt echter nog een betekenis achter. De vijgenboom is een beeld van Israël (zie Hos. 9). In Jeremia zegt de Heere over Jeruzalem en tegen Israël: ″Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE; er zijn geen druiven aan de wijnstok, en geen vijgen aan de vijgeboom, ja, het blad is afgevallen; en de geboden, die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij″ (Jer. 8:13). De Heere Jezus bevestigt met deze vervloeking van de vijgenboom het oordeel over het ongehoorzame volk. De dag ervoor had Hij nog wenend tot Jeruzalem gesproken: ″Och, of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, wat tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, en u zullen omsingelen, en u van alle zijden benauwen″ (Luc. 19:42, 43).
Week worden
Een dag later is de Heere Jezus met Zijn discipelen alleen. Vermoedelijk zijn zij op de hellingen van de Olijfberg, misschien zelfs in de hof van Getsemane, waarvandaan ze een schitterend uitzicht op het indrukwekkende tempelcomplex hebben. De discipelen vragen Hem naar het teken van Zijn komst. Vanuit Zijn ‘rede over de laatste dingen’ weten we dat Christus’ wederkomst pas zal plaatsvinden na een ‘grote verdrukking’ zoals de wereld deze nog niet gekend heeft. Ontstellende tekenen aan zon, maan en sterren zijn verdere voorboden van Zijn komst. Dan spreekt de Heere de veelbetekenende slotwoorden uit over de vijgenboom: ″En leert van de vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is. Alzo ook gij, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor de deur. Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Doch van die dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen″ (Matt. 24:32-36).
In eerste instantie zal de Heere Jezus bedoeld hebben te zeggen dat de mens geneigd is om de tekenen in de natuur wel te verstaan, maar niet de tekenen die Hij in Zijn Woord heeft voorzegd. Hij zegt tegen de Farizeeën en Sadduceeën: ″Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weer; want de hemel is rood;En des morgens: Heden onweer; want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn van de hemel weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden?″ (Matt. 16:2, 3).
Maar is het toeval dat Hij voor dit voorbeeld nu juist een vijgenboom neemt, juist die boom die een symbool van Israël is en die een dag eerder door Hem vervloekt is? Nee, de Heere Jezus kiest Zijn woorden heel zorgvuldig. Niets is daarin toeval. Er is geen enkele reden om in deze vijgenboom iets anders te lezen dan in het overige van de Bijbel. Deze uitbottende vijgenboom is een beeld van het herstel van Israël. Te midden van het geweld van de ‘grote verdrukking’ (“wanneer gij dit alles ziet”) zal Israëls herstel plaatsvinden. Het volk, dat belegerd wordt door de vijandelijke wereldlegers, zal op de knieën gaan en roepen om haar Messias. In dat positieve ‘week worden’ van de vijgenboom herkennen we het week worden van Joodse harten. Zoals we dat ook lezen van koning Josia: ″omdat uw hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht des HEEREN vernederd hebt, toen gij hoordet, wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en haar inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek zullen worden, en dat gij uw klederen gescheurd en voor Mijn aangezicht geweend hebt; zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de HEERE″ (2 Kon. 22: 9). De situatie is vergelijkbaar. Ook bij koning Josia was Jeruzalem in de benauwdheid vanwege de ‘gramschap des Heeren’, een term die tevens gebruikt wordt voor de laatste oordelen van de ‘grote verdrukking’ (Opb. 16:1). De Heere stond op het punt om Jeruzalem te straffen. Het hart van de koning werd echter week, hij verootmoedigde zich. Nog eenmaal zal het hart van veel Israëlieten week worden als de legers van de wereld Israël zullen aanvallen en Jeruzalem zullen plunderen. Zij zullen roepen om hun Messias, de Heere Jezus, en dan zal Hij komen om hen uit de handen van hun vijanden te redden.
Uitbotten
Velen zien in de uitroeping van de staat Israël in 1948 het uitbotten van de vijgenboom. Dit lijkt mij niet juist en wel om de volgende redenen:
- Uit de context blijkt dat het gaat om de dingen die vanaf Mattheüs 24:4 gezegd zijn: ‘wanneer gij dit alles ziet’. Het week worden van de vijgenboom gebeurt dus vlak voor en tijdens de ‘grote verdrukking’.
- Het uitroepen van de staat Israël was geen daad van geloof of verootmoediging tegenover de Heere God. Het was het menselijk streven van een eeuwenlang geplaagd volk om een eigen stuk land terug te krijgen. Menselijk gezien volkomen begrijpelijk en terecht, maar daarmee is het nog niet wat de Heere hier bedoelt.
Natuurlijk is de aanwezigheid van de staat Israël en de (gedeeltelijke) terugkeer van het Joodse volk een voorwaarde voor de vervulling van talloze profetieën. Het is een voorbode van wat komen gaat, een geweldig teken aan de wand. Dit is hèt teken van de eindtijd. Het spreekt vanzelf dat we als christenen achter het Joodse volk moeten staan, ongeacht waar het woont en al dan niet voor de Heere Jezus gebogen heeft.
Maar dit is niet het ‘week worden’ van de vijgenboom. Als we in onze tijd voorboden van dit ‘week worden’ van de vijgenboom zoeken, moeten we veel meer denken aan de Joodse mensen die de laatste tientallen jaren wereldwijd tot geloof komen. Let wel, het gaat om duizenden Joodse mensen die tot inkeer zijn gekomen en hun Messias, de Heere Jezus, hebben leren kennen. De openheid onder Joodse mensen voor het Evangelie is nog nooit zo groot geweest als in onze dagen. Dat lijkt mij eerder een voorbode van het toekomstige ‘week worden’, uitbotten en vrucht dragen van de hele vijgenboom.
Twee tegenstrijdige beelden?
Deze uitbottende vijgenboom is, net als de vervloekte vijgenboom, een teken van en voor Israël. Kunnen die twee tekenen dan naast elkaar bestaan? Ja, dat is geen probleem, maar juist een enorme bemoediging. De Heere laat in Zijn Woord op veel plaatsen zien dat Israël menselijkerwijs ten ondergang gedoemd is. Toch zal (een deel van hen) behouden worden. Denk onder andere aan:
- De brandende braamstruik (Exod. 3), die door het vuur van de Heere in brand staat, maar toch niet verteerd wordt. Een prachtig beeld van Israël, dat door de Heere getuchtigd wordt, maar niet zal vergaan;
- De geboorte van Izak uit een ″verstorvene″ (Hebr. 11:12);
- De tronk die ondanks afgehouwen, een heilig zaad is (Jes. 6:13);
- De mannen in de brandende oven. Zij worden op onverklaarbare manier gered door de ‘zoon der goden’ (Dan. 3). Doet het opgerichte beeld van Nebukadnezar daarbij niet sterk denken aan dat van de antichrist? (Opb. 13:14-17);
- De kameel die door het oog van de naald gaat (Matt. 19:24). Deze gelijkenis slaat in de eerste plaats op de rijken, maar toch zien we hierin ook het wonder van de verlossing van Israël en zondaren in het algemeen;
- De opwekking van Lazarus (Joh. 11:1-46): gestorven, gebonden en begraven, maar toch tot leven gewekt. Ook vele andere genezingen staan symbool voor het wonderbaarlijke herstel van Israël.
Dit is het bijbelse principe van ‘leven uit de doden’ dat we op veel plaatsen in Gods Woord tegenkomen. Het is het principe van de graankorrel die in de aarde valt en sterft, maar in het donker tot leven gewekt wordt en weer uitloopt. Israël als natie zal in de ‘grote verdrukking’ hopeloos verloren lijken, maar door de Heere op bovennatuurlijke manier gered worden. Dan zullen Joodse mensen pas echt massaal tot geloof komen en behouden worden. Met hen gaat de Heere verder. Daarom kan hij over Israël ook de onvoorstelbare uitspraak doen: ″Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie, om uwentwil, maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil;Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk″ (Rom. 11:28, 29). Juist daarom is Gods trouw aan Israël ook een bemoediging voor ons, want Hij is trouw ook al zijn wij ontrouw (2 Tim. 2:13).
Deel dit artikel via