De zeven gemeenten in het boek Openbaring

Bijbelstudie-Kaarsen-en-Kandelaars.png Naar overzicht Print pagina

Het laatste Bijbelboek, de Openbaring van Jezus Christus, is een zeer belangwekkend boek om te bestuderen. Het is gericht aan de zeven gemeenten, zoals vermeld in hoofdstuk 1 vers 4: “Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn...”

De namen van deze zeven gemeenten worden genoemd in vers 11: “Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea” (zie ook: 22:16).
Toen Johannes dit boek schreef bevonden zes van deze gemeenten zich in Klein Azie, het huidige Turkije. In de loop der tijden zijn er verschillende uitleggingen van het boek Openbaring ontstaan.

Vier verschillende interpretaties:

1. De interpretatie van de zgn. preteristen.
Deze gaan ervan uit dat het grootste deel van het boek, nl. de hoofdstukken 1 t/m 20 vervuld zijn in de tijd van Constantijn in 313 n.Chr.

2. De historische interpretatie.
Deze gaat ervan uit, dat het boek vervuld is in de loop van de geschiedenis van de Christelijke kerk en dat slechts een heel klein gedeelte nog op vervulling wacht.

3. De semi-historische interpretatie.
Deze leert, dat de hoofdstukken 1 t/m 3 voor het grootste deel zijn vervuld. We zouden dan nu in de tijd leven van de gemeente van Laodicea. De hoofdstukken 4 t/m 22 betreffen dan nog toekomst.

4. De futuristische interpretatie.
Deze gaat ervan uit dat het hele boek handelt over de toekomst en nog in vervulling moet gaan. In onze bespreking van de zeven gemeenten zullen we van dit standpunt uitgaan.
Het zijn dan ook ‘woorden van de profetie’ (1:3), zoals ook in het laatste hoofdstuk opnieuw tot vier keer wordt bevestigd (zie: 22:7, 10, 18 en 19). Het boek is in feite de uitwerking en vervulling van oudtestamentische profetieën en beschrijft de periode die de Bijbel aanduidt als ‘de dag des Heeren’ en waarin Johannes zich bevond (1:10). Zie voor meer informatie op deze pagina: ‘De dag des Heeren’.

Er blijkt niets in de geschiedenis, dat de in Openbaring vermelde gebeurtenissen al zijn vervuld. Deze zullen zich namelijk afspelen in ‘de dag des Heeren’ (zie: 1:10).

Het woord ‘gemeente’

Als er in Openbaring twee en drie wordt gesproken over de zeven gemeenten, moeten we ons ervan bewust zijn dat het woord ‘gemeente’ niet noodzakelijk een aanduiding is voor de gemeente als het Lichaam van Christus. Het woord (Gr. ekklesia, Hebr. KaHaL) wordt in de Bijbel gebruikt voor verschillende groepen mensen. Bijvoorbeeld voor ‘Israël in de woestijn’ (Hand. 7:38); Israël in het land (Hand. 2:47, Hebr. 2:12); een volksvergadering (Hand. 19:32, 39, 41) en ‘het Lichaam van Christus’ (Ef. 1:22, 23).  We zullen het woord dus altijd in zijn juiste context moeten bekijken. De woorden gemeente en gemeenten komen 20 keer in het boek Openbaring voor. Het is opmerkelijk dat het boek met het woord ‘gemeente’ (1:4) en er ook mee eindigt (22:16).

Joodse gelovigen

De brieven aan de zeven gemeenten zijn boodschappen van Messias Jezus aan – zoals we geleidelijk in onze studie zullen zien - met name Joodse gelovigen. Zij worden gewaarschuwd voor de komende gebeurtenissen en worden opgeroepen zich te bekeren op de prediking van het Evangelie van het Koninkrijk (het Messiaanse rijk). In de brieven wordt dan ook regelmatig teruggegrepen op de geschiedenis van Israël.  Vergelijken we de brief van Paulus aan de Efeziers met die van de Heere Jezus in Openbaring aan de Efeziers, ontdekken we een groot aantal verschillen.
Een voorbeeld daarvan is dat in de ene brief de boodschap wordt overgebracht via een apostel, terwijl dat in de andere via een engel gebeurt.

De aanhef van de brieven

In de aanhef van iedere brief openbaart de Heer Jezus Christus Zich op een specifieke wijze, die alle zeven terug te vinden zijn in het eerste (inleidende) hoofdstuk.
In deze aanduidingen en beschrijvingen van de Heere Jezus Christus herkennen we Gods openbaring in het Oude Testament en Zijn handelen met Israël.

  • Efeze: “Hij, Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt” (2:1) vergelijk met: 1:20.
  • Smyrna: “Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is en weer levend geworden” (2:8), vergelijk met: 1:8,17,18.
  • Pergamum: “Hij, Die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft” (2:12), vergelijk met: 1:16.
  • Tyatire: “De Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper” (2:18), vergelijk met: 1:14,15.
  • Sardes: “Hij, Die de zeven Geesten van God heeft en de zeven sterren heeft (3:1), vergelijk met: 1:4,16.
  • Filadelfia: “De Heilige, de Waarachtige, Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent” (3:7), vergelijk met: 1:13-18.
  • Laodicea: “Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping” (3:14), vergelijk met: 1:5.

De brief aan de gemeente in Efeze (2:1-7)

Valse apostelen

In vers 2 wordt melding gemaakt van het feit dat de gelovigen te Efeze de kwaden niet konden verdragen en hen op de proef hebben gesteld die zeggen dat zij apostelen zijn en het niet zijn. We kunnen hier een bepaalde overeenkomst ontdekken met de Joodse gemeenten in de periode zoals beschreven in Handelingen 1 t/m 8. Te denken valt aan de geschiedenis van Ananias en Saffira, die leugenaars werden bevonden en door een direct oordeel van God getroffen werden (Hand. 5:4). De waarschuwing voor valse apostelen (Volgens Hebr. 3:1 is de Heere Jezus de Apostel) kunnen we zien in het licht van de waarschuwing van de Heere Jezus in Matth. 24:5: “Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden” (zie ook 1 Joh. 4:1).

De eerste liefde

De eerste liefde, genoemd in vers 4 voert ons terug naar Jeremia 2:1 en 2. “Het woord van de HEERE kwam tot mij: Ga ten aanhoren van Jeruzalem prediken: Zo zegt de HEERE: Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd, aan de liefde van uw bruidsdagen, toen u achter Mij aan ging in de woestijn, in een land waarin niet wordt gezaaid.” (Jer. 2:1-2) Maar Israël had haar eerste liefde verlaten. Daarom de oproep in vers 5 tot bekering en tot het doen van de eerste werken. Waarom? Omdat de Heere het volk niet kan zegenen in de toestand waarin het zich bevindt. Dat was ook de last van Johannes de Doper, van onze Heere Jezus Christus en van de 12 apostelen, met name Petrus op de Pinksterdag. Zij riepen allen het volk op zich te bekeren. Deze oproep tot bekering vinden we veelal in relatie tot ‘Evangelie van het Koninkrijk’ (Matth. 9:35). In Mattheüs 24:14 lezen we dat dit Evangelie van het Koninkrijk weer wereldwijd gepredikt zal worden. Op gelijke wijze vinden we deze oproep tot bekering in de brieven aan de zeven gemeenten.

De ‘godsdienstige’ mens

Godsdienstigheid zal er tijdens de dag des Heeren overvloedig zijn en zelfs heel sterk georganiseerd. Dit komt vooral tot uitdrukking in Openbaring 17, waar we lezen over de vrouw op het scharlaken beest (vers 3). Het gaat hier om een afvallige en goddeloze religie, die herbouwde Babylon tot centrum zal hebben. Het beest representeert de anti-christ en zijn regering. Deze combinatie van religie en regering zal uitmonden in het moment waarop de anti-christ de Joodse tempel in Jeruzalem zal ontwijden en zittend in de tempel zichzelf als God zal laten verleiden (2 Thess. 2:3,4).

In dat licht moeten we in vers 6 van de brief aan Efeze, ook de werken der Nicolaieten zien. Er is geen eenstemmigheid onder Bijbeluitleggers wat we hieronder moeten verstaan. Sommigen zeggen dat de Nicolaieten een sekte was, gesticht door een zekere Nicolaus, een Jodengenoot uit Antiochië en die genoemd wordt in Handelingen 6:5. Uit de geschiedenis blijkt echter nergens sprake te zijn van een dergelijke sekte. Blijkbaar hebben we hier te maken met werken die nog vervuld moeten worden. Behalve over de werken, wordt ook over de leer der Nicolaieten gesproken (zie de brief aan Pergamum, 2:15). Omdat God hun werken haat, zullen dezen ongetwijfeld van satanische oorsprong zijn. Zij die zich bekeren en weer de eerste werken doen, worden in vers 7 overwinnaars genoemd. Zij zijn degenen, die de belofte ontvangen te mogen eten van de boom des levens in het paradijs van God.

Werken en overwinnaars

De zinsnede: “Ik weet uw werken”, wordt in vijf van de zeven brieven genoemd. De werken en de overwinnaars horen bij elkaar. Hetzelfde vinden we in de woorden van de Heer Jezus in de Bergrede: “Zo zult u hen dus aan hun vruchten herkennen. Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is” (Matth. 7:20,21). De wil van de Vader is: bekering! Overwinning is door werken. Beide zijn kenmerkend voor het Evangelie van het Koninkrijk. De beloften zijn nauw verbonden met het Koninkrijk in het 1000-jarig rijk, waarin de Heer Jezus Christus als Koning zal regeren.

De brief aan de gemeente in Smyrna (2:8-11)

In deze brief wordt veelvuldig over het lijden van de gelovige gesproken. Zoals we reeds hebben zagen, bevinden deze gelovigen zich in ‘de dag des Heeren', (Op. 1:10) waarin satan alles en allen mobiliseert voor zijn strijd tegen de Heere en Zijn Gezalfde (verg. Ps. 2:2). Hoe huiveringwekkend satans laatste stuiptrekkingen op aarde zijn, zullen de trouwe gelovigen in Smyrna (op wie de Heere geen enkele aanmerking heeft) aan den lijve ondervinden. Op troostrijke wijze komt de Heere Jezus hen echter als 'de Eerste en de Laatste, Die dood is geweest en levend geworden' tegemoet. Hij, de Eerste en de Laatste, heeft de eindregie in handen. En mocht iemand wanhopen aan zijn leven, Hij, Die dood is geweest en levend geworden, heeft ook voor hem de dood overwonnen!

Overeenkomsten met de andere brieven

Wanneer we letten op de details van deze brief, zien we overeenkomsten van bepaalde gedachten met de brieven aan de zes andere gemeenten. Belangrijke zaken als bekering, werken, overwinning, worden – zij het met een ander accent - telkens weer herhaald. Een minder voorkomend, maar ook zeker belangrijk onderwerp, is rijkdom en armoede. Dit wordt voor het eerst genoemd in vers 9 van de brief aan Smyrna:  “Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk” (2:9) (Vergelijk met de brief aan de gemeente te Laodicea. In tegenstelling tot de gelovigen van Smyrna, zeggen zij rijk te zijn, maar daarentegen juist ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt te zijn (3:17)) In geestelijk opzicht zijn de gelovigen te Smyrna rijk, materieel gezien zijn ze daarentegen arm. Als we oog krijgen voor de tijd en de omstandigheden waarin zij zich zullen bevinden, hoeft ons dat niet te verwonderen. Het betreft immers de periode waarin zij, die het merkteken van het beest niet hebben (de geestelijk rijken), niet kunnen kopen of verkopen, met als gevolg materiële armoede (verg. 13:16,17). Trouwens, armoede zal ook het gevolg zijn van het openen van het derde zegel: “En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe” (6:5-6).

Satan en zijn toekomstige rol

In de brief aan Smyrna worden we voor het eerst in de Apocalyps bepaald bij satan en zijn werken (vs. 9, 10). Hij wordt zes keer in de zeven brieven genoemd en wel onder de volgende namen: satan, draak, duivel en slang. In het gehele boek Openbaring wordt hij 29 keer genoemd. Satan zal in die tijd zeer actief zijn. Hij weet namelijk, dat hem - na zijn nederwerping uit de hemel – nog maar weinig tijd rest: “Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft” (12:12).
Eerst worden we in de brief bepaald bij het religieuze karakter van zijn werken en zijn volgelingen, die worden aangeduid als: 'een synagoge des satans' (vers 9). Dezelfde synagoge vinden we ook in de brief aan de gemeente te Philadelphia (3:9). Deze synagoge van de satan met zijn leden – “hen die zeggen dat ze Joden zijn, maar het niet zijn” - kunnen we herkennen in de gelijkenis van Mattheüs 13 als het onkruid tussen de tarwe. Denk in dit verband ook aan de lippen- en vormendienst van de Farizeeën en Sadduceeën in de tijd van de Heere Jezus, die zelfs worden aangeduid als 'slangen' en 'adderengebroed' (Matth. 3:7; 12:34; 23:33). De ware godsdienst is namelijk die van het hart (Rom. 2:28,29).

Wees niet bevreesd

In de verzen 9 en 10 zit een element van troost: "Ik ken uw werken, verdrukking en armoede... Wees niet bevreesd voor wat u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven”. Zo heeft de Heer Jezus ook Zijn discipelen getroost in Johannes 16:33: “Deze dingen heb Ik tot u gesproken, a opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen”. De woorden van de Heiland zullen zeker voor de gelovigen in Smyrna een bijzondere betekenis krijgen. De tien dagen durende verdrukking zal rechtstreekse onder de regie van de duivel worden uitgevoerd en ongetwijfeld zeer hevig zijn: “Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt. En u zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven” (vs. 10). Maar hoe zwaar de verdrukking ook moge zijn, de Heere roept hen op niet te vrezen, maar getrouw te zijn tot de dood!

De vervulling vinden we in 12:11: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot in de dood”. De beloofde beloning voor deze ‘getrouwen tot in de dood’ is de kroon van het leven. In Openbaring 20:4 vinden we deze bijzondere groep martelaren, als de met Christus tot heersers bekroonden, zittend op hun tronen “En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang”.

Wie oren heeft, laat hij horen

Iedere brief en dus ook die aan Smyrna eindigt met de zinsnede: “Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. (2:11). Het eerst deel van deze zinsnede, “Wie oren heeft, laat hij horen”, wordt ook veelvuldig door de Heere Jezus in de eerste drie Evangeliën uitgesproken (Matt. 11:15; 13:9; 13:43, Mark. 4:9; 4:23; 7:16; Luk. 8:8; 14:35). De Heere richt Zich in deze bewoordingen tot het overblijfsel van Israël, dat luistert naar Zijn Woord. Immers over de rest het van volk zegt de Heere tot Jesaja: “Ga en zeg tegen dit volk: Luister voortdurend, maar u zult het niet begrijpen. (Jes. 6:9). Tijdens de periode van verdrukking zal het Woord van de Heere Jezus opnieuw naar Zijn volk uitgaan en dienen tot heil van hen ‘die horen wat de Geest tot de gemeenten zegt’. Zij zijn degenen die overwinnen en van de tweede dood (de poel des vuurs) geen schade zullen lijden.

De brief aan de gemeente in Pergamus (Opb. 2:12-17)

Was de brief aan Smyrna vooral troostrijk van aard, in de brief aan Pergamum vinden we ernstige waarschuwingen. De Heere verschijnt met een tweesnijdend scherp zwaard, dat spreekt van oordeel. Zij die aan de leer van Bileam vasthouden, moeten zich namelijk realiseren dat deze valse profeet door het zwaard is gedood (Num. 31:8). Deze oude geschiedenis dient als voorbeeld van Gods handelen in de periode van de dag des Heeren, wanneer Hij hen, die zich in deze gemeente niet bekeren, met het zwaard (beeld van Gods Woord) zal bestrijden (vers 16). Niet alleen de aardse overheid nu, maar ook de hemelse overheid straks, zal 'als toornende wreker' het zwaard niet te vergeefs dragen (verg. Rom. 13:4).

De troon van de satan

We stonden reeds stil bij de synagoge van satan in Smyrna. In Pergamum lijkt de situatie echter nog huiveringwekkender. In vers 13 wordt namelijk gesproken over de troon van satan. Het is zeer waarschijnlijk dat we hier moeten denken aan de letterlijke troon van satan, die in die vreselijke dagen aldaar gevestigd zal zijn. Een vergelijkende situatie vinden we in 2 Thessalonicenzen 2:4, waar de mens van de wetteloosheid zijn troon in de tempel zal zetten, om te laten zien dat hij een god is. Beide Schriftplaatsen vereisen ons inziens een letterlijke interpretatie. Op zich hoeft dat ons ook niet te verbazen, want satan is de grote imitator God. Hij vertegenwoordigt het drievoudige kwaad, nl. hijzelf als de vader (der leugen), de zoon (van het verderf) en de valse profeet als de geest (der leugen). Door deze demonische drie-eenheid zullen allerlei misleidende tekenen en wonderen op aarde worden gedaan (Opb. 13:14; 2 Thess. 2:9).

De satan uit de hemel geworpen

Uit Openbaring 12:9 weten we dat de satan met zijn engelen uit de hemel zullen geworpen worden. Dan zal ook het woord uit 1 Petrus 5:8 volle werkelijkheid worden: “Wees nuchter en waakzaam; want uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden. Eén van de martelaren die dan letterlijk verslonden zal worden is Antipas. Buitenbijbelse bronnen vermelden nergens wie deze Antipas is. Er is dus alle reden om aan te nemen dat het een toekomstige martelaar van de grote verdrukking betreft, wiens naam bij God reeds bekend is. Bijbels gezien is het niet zo vreemd, dat een persoon, lang vóór zijn geboorte een naam ontvangt. In 1 Koningen 13:2 wordt Josia 300 jaar voor zijn geboorte reeds genoemd. Zo ook Kores in Jesaja 45:1.

De geschiedenis herhaald

De Oudtestamentische geschiedenis van Bileam (Num. 22-24), die zich hier herhaalt, wordt samengevat in twee punten:
1. Het eten van voedsel, dat aan de afgoden was gewijd.
2. Het plegen van hoererij.
Afgoderij en hoererij tekenen het morele verval zoals die onder Israël bestond voor het binnentrekken van het beloofde land. Deze toestand zal opnieuw bestaan in de periode voorafgaande aan de oprichting van het Koninkrijk. Hen geldt de ernstige waarschuwing in o.a. Openbaring 22:15 geen deel te hebben aan de boom des levens en de stad Gods (zie ook Opb. 21:8).

Het spannen van de strik

In vers 14 wordt gesproken over het neerleggen van een struikelblok. Het Griekse woord 'skandalon', dat hier wordt gebruikt betekent: valstrik, verleiding, verlokking.
Dit was voor de zonen van Israël het plegen van hoererij met de dochters van Moab (Num. 25:1). De duivel schept er behagen in het volk van God in de val te laten lopen van onzedelijk gedrag en het plegen van hoererij. Zijn strategie is heden ten dage niet veranderd en de menselijke natuur evenmin. Een kind van God zal voor zijn aanvallen dan ook bewaard moeten worden en dient derhalve in 'de Heere gesterkt te worden en te staan in de sterkte van Zijn macht' (Ef. 6:10).

Bekering

Vers 15 komt overeen met hoofdstuk 2:6, hetgeen erop wijst dat de leer van de Nicolaïeten, evenals de leer van Bileam in deze gemeenten zullen voorkomen. Het goddelijke bevel is: bekering. Dit is de kern van de prediking van het Koninkrijk, nl. om allereerst Israël in de juiste verhouding tot God te brengen, alvorens zij het beloofde Koninkrijk kunnen binnengaan (Mat. 24:13,14).
De Heere kondigt Zijn spoedige komst aan, als het ongelovige deel zich niet bekeert en Zijn woord niet gehoorzaamt: "Bekeer u. En zo niet, dan kom Ik spoedig bij u en zal Ik tegen hen oorlog voeren met het zwaard van Mijn mond” (Opb. 2:16).  Met andere woorden, zij die zich niet bekeren, zullen met het zwaard van Zijn mond uit het volk worden weggedaan (zie in dit verband o.a.: Matt. 13:30,49; Hand. 3:23). Zijn komst in recht en gerechtigheid wordt (veelal ter waarschuwing) verder genoemd in 2:5: Efeze; 2:25: Thyatira; 3:3: Sardes en 3:11: Filadelfia. Deze komst wordt o.a. beschreven in 19:11-16: de Ruiter op het witte paard uit wiens mond een scherp zwaard komt!

Verborgen manna

Voor diegenen, die te Pergamus overwinnen is de belofte dat zij het verborgen manna ontvangen, alsmede een witte steen met daarop geschreven een nieuwe naam. Het manna is welbekend bij het Joodse volk. Het was hun voedsel tijdens de 40 jaar in de woestijn (Exod. 16:31-35 en Num. 11:6-9). Manna wordt in Psalm 78:24 genoemd: ‘hemels koren’. Te midden van de meest erbarmelijke omstandigheden in de woestijn, onderhield de Heere het leven van Zijn volk met manna. Op gelijke wijze zal Hij ook in de toekomst het gelovig overblijfsel van Israël dat vlucht naar de woestijn onderhouden: “En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen” (zie Opb. 12:5, 6 en 14).

De nieuwe naam

De nieuwe naam die aan degenen die overwinnen gegeven wordt, is ook echt een profetisch onderwerp. In Jesaja 62:2 vinden we: “u zult met een nieuwe naam genoemd worden, die de mond van de HEERE bepalen zal” (Jes. 62:2; zie ook Jes. 65:15). Dezelfde belofte vinden we voor de 144.000 verzegelden: "En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader geschreven” (Opb. 14:1) en voor degenen in het nieuwe Jeruzalem: "En geen enkele vervloeking zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daar zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn” (Opb. 22:3-4). Er is verder een bepaalde overeenkomst met de gouden plaat op het voorhoofd van Aaron met daarop de woorden: "De HEILIGHEID VAN DE HEERE " (Exod. 28:36-38). De witte steen waarop volgens de brief aan Pergamus, de nieuwe naam geschreven wordt, zou wel eens een platte steen kunnen zijn, in de vorm van een plaat zoals hierboven beschreven. Zo bezegelt de Heere het feit dat zij Hem toebehoren. Petrus, die oproept om tot de Levende Steen (Christus) te komen om zich als levende stenen te laten gebruiken, typeert de gelovigen als 'een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte' (1 Pet. 2:4-10). Het is de uiteindelijke vervulling van Israëls oorspronkelijke roeping (zie Exod. 19:5,6). Wat een heerlijke tijd zal dat zijn!

De brief aan de gemeente in Thyatira (Opb. 2:18-29)

Toen de Bijbel als één boek werd samengesteld, waren destijds sommigen van mening dat Openbaring eigenlijk niet in de canon van de Heilige Schrift thuishoorde. Eén van de belangrijkste reden om het boek Openbaring uit te sluiten was de brief aan de gemeente te Thyatira. Er was namelijk op het moment dat Johannes deze brief schreef geen gemeente in Thyatira. Hoe kon Johannes dan een brief schrijven aan een gemeente die niet bestond? Een van de kerkvaders, een zekere Epiphanius gaf de oplossing. Hij schreef omstreeks 367 n. Chr. dat het hier hoogstwaarschijnlijk om een gemeente ging, die in de toekomst zou bestaan. Gezien de hele context van deze brief lijkt deze conclusie inderdaad juist.

Het komende oordeel

Uit de wijze waarop de Heere Jezus aan het begin van deze brief beschreven wordt, blijkt er sprake van een dreigend oordeel: “Dit zegt de Zoon van God, Die ogen heeft als een vuurvlam en voeten als blinkend koper” (2:18). Hij is de Rechter van hemel en aarde, voor Wiens ogen (als een vuurvlam) alle dingen open en ontbloot liggen en Wiens voeten (als koperbrons) straks ‘de grote wijnpersbak van de toorn van God’ zullen treden (19:15; vgl. 1:14, 15 en 19:12).

Zowel aan het begin als aan het eind van vers 19 ligt de nadruk op 'de werken': “Ik ken uw werken, de liefde, het dienstbetoon, het geloof, uw volharding en uw werken, en ook dat de laatste meer zijn dan de eerste” (2:19). De werken zullen door de Heere op strenge wijze beoordeeld (ogen als een vuurvlam) en geoordeeld (voeten als koperbrons) worden. Zij die te licht bevonden worden, komen dan onmiddellijk met Zijn toorn in aanraking. Zo wordt de vrouw Izebel op het ziekbed geworpen en zij die met haar in hoererij bedrijven, worden in grote verdrukking gebracht (vs. 22). Zo erg zal deze verdrukking zijn, dat haar kinderen door omgebracht zullen worden, "en alle gemeenten zullen weten dat Ik het ben Die nieren en harten doorzoek, en Ik zal u geven eenieder naar uw werken” (Opb. 2:23). Een dergelijk rechtstreeks ingrijpen door de Heere in de gemeente, vormde ook de aanleiding van het ernstige incident met Ananias en Safira (Hand. 5). Het betrof daar de periode waarin Christus’ koninkrijk - gekenmerkt door grote wonderen en tekenen - op doorbreken stond. Soortgelijke Goddelijke interventies zullen in de toekomst ongetwijfeld weer plaatsvinden.

Izebel

In deze brief vinden we verder een ernstige waarschuwing voor de vrouw Izebel. De herinnering aan deze Oudtestamentische figuur beoogt hetzelfde als de herinnering aan Bileam in de brief aan Pergamus. Beiden zetten aan tot afgoderij en hoererij, met dit verschil, dat Bileam buiten en Izebel in Israël zonde bedreef. Als satan het van buitenaf niet kan winnen begint hij van binnenuit! De geschiedenis van Izebel staat in 1 Koningen 16-21 en in 2 Koningen 21:27-29. Elia was in die tijd als profeet van de Heere aangesteld. Hij riep Achab en Izebel op om zich te bekeren van hun boze daden. Achab bekeerde zich (1 Kon. 21:27-29), maar Izebel niet. Zij werd uit het raam geworpen en vond de dood. We weten uit het boek Maleachi 4 vers 5 dat Elia terugkomt, voordat de grote en geduchte dag des Heeren komt. In die tijd van verdrukking zal hij mogelijk Israël waarschuwen voor dezelfde zonden waarvoor hij hen destijds waarschuwde. Het werpen van Izebel op een ziekbed (2:22) en haar uit een raam werpen (2 Kon. 9:33), zijn acties die weliswaar van elkaar verschillen, beide getuigen evenwel van een ernstig Goddelijk oordeel.

Izebel en Babel

Wat de dood van de kinderen van Izebel betreft (zij zijn voortgekomen uit hoererij), zien we een duidelijke overeenkomst met de wraak van God op het door hoererij en door afgoderij verdorven Babel. Deze stad wordt in Openbaring 17 als een hoer beschreven, wiens huiveringwekkende daden ook een huiveringwekkend oordeel tot gevolg heeft (zie o.a. Psalm 137:8, 9 en Jes.13:16). De ernstige woorden "door de dood ombrengen" in vers 23 kunnen we plaatsen in het perspectief van de zeven zegelgerichten, de zeven bazuingerichten en de zeven schalen van Gods gramschap.

Diepten van de satan versus de diepten van God

De leer van Izebel met haar afgoderij en hoererij wordt hier genoemd ‘de diepten van de satans’. Dit is te beschouwen als de laagste morele vorm van leven. De mens verliest totaal het zicht op de Heilige God en verlaagt zich tot een beest, zoals beschreven in Romeinen 1:21-32. In tegenstelling tot de diepten van de satan vinden we in 1 Korintiërs 2:10 ‘de diepten van God’. Zoals de diepten van de satans het laagste is tot waar een mens kan afdalen, zo bepalen de diepten van God ons bij de overweldigende rijkdommen van onze uitnemende positie in Christus, als Hoofd boven al wat is. Het is het machtige geheimenis dat elke gelovige zou moeten kennen (Ef. 3:9, 10), alsmede het overwinningsleven dat eruit voortkomt (zie o.a. Rom. 16:25; Ef. 3:3, 4; Kol. 1:26, 27). Dit geheimenis behoort in de huidige bedeling tot de diepten van God.

Vasthouden en regeringsbevoegheden!

Zij, die in de gemeente te Thyatira niet de leer van Izebel volgen, worden aangemoedigd om vast te houden wat zij hebben: hun werken, liefde, geloof, dienstbetoon en volharding (vs. 19). Aan hem, die overwint en Zijn werken tot het einde toe bewaart, wordt een tweevoudige belofte gegeven:
1. Macht over de heidenvolken met regeringsbevoegdheden (vs. 26, 27);
2. Ontvangst van de Morgenster (vs. 28).
De eerste belofte betreft de overwinnaars (voornamelijk Joodse gelovigen), die persoonlijk aan de regering van de Heere Jezus deelnemen (zie ook: 5:10; 20:4 en Psalm 2:8, 9) en toezien op de naleving van Zijn wetten.

Volharding en belofte

De gelovigen in Thyatira worden vervolgens opgeroepen om te volharden (vs. 26). Volharding zal, gelet op de verdrukking waarin deze gelovigen leven, de voorwaarde zijn tot overwinning. Deze vereiste volharding doet denken aan de woorden van de Heere Jezus in Mattheüs 24:13: Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. (Matt. 24:13) Tenslotte de ‘morgenster’ (vs. 28). Dit is de Messias van Israël (zie ook 22:16). Het is een Oudtestamentische belofte, die staat in het licht van Num. 24:17: “Er zal een ster uit Jakob voortkomen” (Num. 24:17). Een typisch Joodse belofte voor de voornamelijk Joodse gelovigen van de zeven gemeenten!

De brief aan de gemeente in Sardis (3:1-6)

De gemeente van Sardis wordt aangesproken door niemand minder dan Hij, Die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft (3:1). Van de betekenis van de zeven sterren hebben we inmiddels kennisgenomen. Het zijn de engelen, die onder meer de woorden van de Heere aan de gemeenten overbrengen (1:20). De zeven Geesten van God, bepalen ons allereerst bij de godheid van de Heere Jezus, in Wie “al de volheid van de godheid (7 Geesten Gods) lichamelijk woont” (Kol. 2:9). Ten tweede bepaalt het ons bij de Heere als Rechter van de wereld. In Jesaja 11:2 e.v., waar de Geest Die op Hem rust met zeven eigenschappen wordt beschreven, blijkt Zijn wijsheid, verstand, raad, sterkte en kennis, tot een volkomen rechtvaardig oordeel te leiden. Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN. Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN. Hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen. Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid en de zachtmoedigen van het land zal Hij met rechtvaardigheid vonnissen. Maar Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden (denk ook aan het tweesnijdend scherp zwaard uit Zijn mond in Opb. 1:16, 2:12). Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn, en de waarheid de gordel om Zijn middel” (Jes. 11:2-5)

De gemeente van Sardis mag dan de naam hebben dat zij leeft, de Heere daarentegen constateert dat zij dood is (vs. 1). Hij spreekt namelijk geen recht zoals aardse rechters, “naar wat Zijn ogen zien” (hetgeen voor ogen is) en “naar wat Zijn oren horen” (wat anderen zeggen). Nee, op Hem rust de Geest des HEEREN! Hij kent hun werken en constateert dat ze geestelijk dood zijn. Dit is vandaag de dag ook herkenbaar in het leven van vele 'naamchristenen', die wel een oppervlakkige kennis van de Heere Jezus hebben, maar nooit tot een persoonlijke overgave aan Hem als Verlosser en Heiland zijn gekomen. Toch is dat de voorwaarde om levend te zijn in Christus. Alleen dan kunnen we met Paulus belijden: “Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij…” (Gal. 2:20a).

Waakzaam blijven

De opdracht om waakzaam te blijven (vs. 2) doet denken aan Jezus' eindtijdrede, als Hij waarschuwt: “Waak dan te allen tijde en bid dat u waardig geacht zult worden om al die dingen die gebeuren zullen, te ontvluchten, en om te kunnen bestaan voor de Zoon des mensen” (Luk. 21:36, zie ook Mark. 13:35-37). De Heere wil dat de gelovigen in de komende verdrukkingperiode blijven uitzien naar Zijn komst. Die hoop zal hen ook versterken in de tijd dat zij om hun getuigenis op gruwelijke wijze (onthoofding, mogelijk als satans wraak, Gen. 3:15) om het leven worden gebracht (6:11; 20:4).

Evangelie van het Koninkrijk

In vers 3 herinnert de Heiland de gemeente van Sardis aan de wijze waarop zij het Evangelie hebben ontvangen en gehoord. Volgens Mattheüs 24:14 zal namelijk “dit Evangelie van het koninkrijk heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen”. De grote koninkrijksopdracht uit Markus 16:15-18 zal dan zijn vervulling vinden. Elementen van dit Koninkrijk vinden we in alle zeven brieven aan de gemeenten terug. Gelovigen moeten hun opdracht vasthouden, zich zonodig bekeren en zich houden aan de waarheid, die dan gepredikt wordt.

Witte kleding

In de verzen 4 en 5 wordt melding gemaakt van enkele personen (dus een minderheid) die hun klederen niet hebben bezoedeld. Dat wil zeggen dat zij zich niet hebben ingelaten met het duivelse systeem van de dan heersende valse godsdienst, ten tijde dat satan op aarde geworpen is (12:9). Deze overwinnaars worden door de Heere rijkelijk beloond. Zij zullen met Hem in witte klederen wandelen.
Het woord 'wit' wordt 19 keer in het boek Openbaring genoemd, waarvan 10 keer in verband met klederen. Witte klederen vinden we ook in 19:7-9, de bruiloft van het Lam. De vrouw, die hier wordt genoemd (het gelovig overblijfsel van Israël - Rom. 11:26), is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden. De Heere Jezus had naar alle waarschijnlijkheid deze gebeurtenis in gedachten, toen Hij in Mattheüs 22:1-14 de gelijkenis over een koninklijk bruiloftsmaal uitsprak. De achtergrond voor deze gebeurtenis wordt vermeld in de oudtestamentische profetie van Hosea 2:16-19.
Het is in dit verband goed om op te merken dat de apostel Paulus nergens spreekt over witte klederen in relatie tot het Lichaam van Christus, de Gemeente. En dat is ook niet verwonderlijk als we bedenken dat Christus het Hoofd is van de Gemeente, Die Zijn Lichaam is. Een positie die we niet moeten verwarren met die van Israël, als zij in het komende koninkrijk, volgens Joodse huwelijksceremonie, als bruid aan Hem verbonden zal worden.

Het boek des levens

“.. en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen” (3:5).
De term 'het boek des levens' vinden we o.a. terug in Daniel 12:1: “In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek". Eigenlijk beschrijft Daniel dezelfde tijd van verdrukking waarin de gemeente van Sardis zich bevindt. Zij, die niet in dit boek geschreven staan zullen de antichrist volgen en hem aanbidden (13:8 en 17:8). Alleen zij die in het Boek des Levens staan opgetekend zullen het komende oordeel ontvlieden. Het zal geopend worden bij het oordeel voor de witte troon. Dan zullen zij, die er niet in geschreven staan, worden veroordeeld (20:12,15).
Overigens staan alle verlosten uit alle bedelingen in het Boek des Levens, waaronder ook de geredden uit de huidige bedeling der genade (Fil. 4:3).
De Heere belooft om de namen van degenen die overwinnen te belijden voor Zijn Vader (vs. 5). Woorden van gelijke strekking sprak de Heiland in Mattheüs 10:32,33: “Ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is” (Matt. 10:32-33). Laat ons ook in deze tijd met overtuiging en vrijmoedigheid Zijn Naam belijden. Hij is het zo waard!

De brief aan de gemeente in Filadelfia (3:7-13)

De Heere komt de gelovigen in Filadelifia tegemoet als "de Heilige, de Waarachtige, Die de sleutel van David heeft, Die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent". Het hebben van sleutels bepaalt ons bij de sleutelpositie van de Heere Jezus, Die behalve 'de sleutel van Davids ook 'de sleutels van de dood en het dodenrijk' heeft (1:18), de gelovigen in Filadelfia voorziet van 'een geopende deur, die niemand kan sluiten' (3:8) en in de slotfase van Openbaring de 'sleutel van (de put) van de afgrond' aan een engel ter hand stelt (9:1; 20:1).
Het begrip 'de sleutel van David' vinden we terug in Jesaja 22:22, waar we woorden van gelijke strekking vinden: "En Ik zal de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen. Als hij opendoet, zal niemand sluiten. Als hij sluit, zal niemand opendoen”. ". Deze profetische woorden zien vooruit naar Hem, Die het beheer heeft over het huis en het koningschap van David, de Heere Jezus Christus.

Het huis van David

Het 'huis van David' kan op twee dingen betrekking hebben:
1. het nageslacht van David en zijn koningschap;
2. de plaats van aanbidding, die David wilde bouwen voor God.
Het huis van David vormt een onderdeel van het verbond, dat God met David sloot. In plaats van het huis (gebouw) dat David voor de Heere wilde bouwen, belooft God hem een huis (nageslacht) te bouwen (2 Sam. 7:4-17).  Tijdens Zijn rondwandeling op aarde noemde de Heere Jezus de tempel: 'het huis van Mijn Vader' (Joh. 2:14-16), waarmee Hij Zijn eerbied voor de tempel tot uitdrukking bracht. De reden, waarom in Openbaring 3 wel de sleutel, maar niet het huis van David wordt genoemd, vinden we in het feit, dat de antichrist door de macht van satan tijdens de periode van de grote verdrukking (zie o.a. 2 Thess. 2:4) in de tempel zal zitten. Dit betekent, dat in die tijd de Joodse tempel herbouwd zal worden. Deze tempel zal volgens Daniël 9:27 door de antichrist ontwijd worden. Deze verwoesting en herbouw van de tempel alsmede het herstel van het koninkrijk vinden we o.a. terug in de woorden van Hand. 15:16-18: " Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten, opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend”.  Een tweede, nieuwe tempel zal dan gebouwd worden in overeenstemming met de gegevens, die we in de hoofdstukken 40-48 van Ezechiël vinden. Deze zal dienstdoen in het 1000-jarig Rijk, waarin de Messias Jezus zal plaatsnemen en regeren op de troon van Zijn vader David (zie ook Zach. 6:12,13).

Ik kom spoedig

De zinsnede 'Ik kom spoedig' komt in Openbaring zes keer voor (2:5,16; 3:11; 22:7,12,20). Deze belofte zal de gelovigen in die periode van verschrikkelijke verdrukking bemoedigen en versterken. De gebeurtenissen zullen elkaar in snel tempo opvolgen. De Heere Jezus zegt in Mattheüs 24:22 met betrekking tot deze periode: "En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden…” en in vers 42: " Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal” (zie ook Hand. 1:6,7). De ernstige waarschuwingen van de Heere in deze zeven brieven zijn bedoeld ter voorbereiding op in- en aangrijpende gebeurtenissen. Zo zal er in Filadelfia, evenals in Smyrna, een synagoge van satan zijn (zie vs. 9 en 2:9). Sommigen van hen, die zeggen dat ze Joden zijn, maar het niet zijn, zullen zich voordoen als behorend tot het gelovig overblijfsel van Israël om op die wijze deel te krijgen aan de zegeningen en bescherming van God. Ze blijken echter volgelingen van het beest te zijn, die door de Heere ontmaskerd worden: "Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb".

Het uur van de verzoeking

De uitdrukking in vers 10: 'bewaren voor het uur van de verzoeking' wordt door veel bijbeluitleggers gebruikt om aan te tonen, dat de Gemeente als het Lichaam van Christus, niet door de grote verdrukking zal gaan. Zonder nu dieper op dit laatste onderwerp in te gaan, moeten we constateren dat we hier te maken hebben met een bepaald deel in die bewuste verdrukkingstijd, de tweede helft van deze zeven jaar durende periode. Tot verbazing van de gehele wereld zal de antichrist zich dan in de tempel laten aanbidden als God. Dit zal voor het gelovig overblijfsel van Israël een enorme verleiding zijn. Velen zullen denken dat hij de langverwachte Messias is, die komt om over de aarde te regeren. Ze zullen denken, dat hun gebeden verhoord zijn. Maar God zal de Zijnen behoeden voor het aanbidden van deze valse messias. Hij zal Zijn belofte vervullen en hen bewaren voor die ure van verzoeking. Velen, vooral uit de heidenen, zullen Gods tegenstander aanbidden, zoals beschreven in 13:8. Voor de overwinnaars gelden de geweldige beloften: “Zie, Ik kom spoedig. Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen. Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam” (3:11-12).

Het nieuwe Jeruzalem

De aanduiding: 'het nieuwe Jeruzalem' ziet vooruit naar 21:2, waar de heilige stad nederdaalt vanuit de hemel van God. Zij wordt ook genoemd de Heilige stad Jeruzalem (21:10), de bruid, de vrouw des Lams (21:9) en het hemelse Jeruzalem (Hebr. 12:22), die de woonplaats zal zijn van die gelovigen, die volharden en overwinnen. Op de twaalf poorten zullen de twaalf stammen van de Israëlieten staan (21:12) en op de twaalf fundamenten van de stad de namen van de twaalf apostelen van het Lam dragen (21:14).

De brief aan de gemeente in Laodicea (3:14-22)

In deze laatste brief noemt de Messias geen enkele positieve eigenschap. De andere gemeenten worden - naast soms ernstige vermaningen - in meer of mindere mate geprezen voor bijvoorbeeld hun volharding, hun werken, hun geloof, e.d.. De geestelijke toestand van deze laatste gemeente is dan ook het zorgwekkendst van allen. De Heere komt hen tegemoet als de Amen, de Getrouwe en waarachtige Getuige, het Begin van de schepping Gods.  Als 'de Getrouwe en waarachtige Getuige' treedt Hij met hen in het gericht, kennende hun werken en de gesteldheid van hun hart dat 'noch warm, noch koud' is.

Het Begin der schepping Gods

De karakterisering 'het Begin van Gods schepping, bepaalt ons bij het feit dat in Hem de oorsprong van de schepping ligt. Door Hem zijn alle dingen geschapen (Ef. 3:9) en "uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen" (Rom. 11:36). We vinden deze gedachte verder verklaard in Johannes 1: 3: "Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is" en in Kolossenzen 1:16: “Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en die onzichtbaar zijn: tronen, heerschappijen, overheden of machten; alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen”. Vier keer vinden we in Openbaring over de Heere Jezus gezegd dat hij 'het Begin' is (1:8; 3:14; 21:6; 22:13). Deze karakterisering wijst op Zijn rechtmatige heerschappij over het universum. Het is ook in deze hoedanigheid dat de Laodiceers Hem rekenschap van hun daden moeten geven.

Lauw, heet en uitspuwen

In de verzen 15 en 16 vinden we drie specifieke woorden: 'lauw', 'heet' en 'uitspuwen', die nergens anders in het Nieuwe Testament voorkomen. Zij bevatten een waarschuwing van God, die overeenstemming vertoont met Zijn waarschuwing in Leviticus 18:28: “Laat het land u niet uitspuwen, omdat u het verontreinigt, zoals het het heidenvolk dat er vóór u was, uitgespuwd heeft”. (Zo ook in Lev. 20:22). Het 'uit de mond spuwen' is vreemd aan de prediking van de genade, zoals we die vinden in de brieven van de apostel Paulus en moet in de context van de naderende koninkrijksperiode gezien worden, wanneer b.v. ook de in achtneming van de wetten van het heilige land vereist zullen worden.

Rijk en toch arm

De beschrijving in vers 17 "Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent", kunnen we vergelijken met de beschrijving van Hosea, toen het volk ook meende rijk te zijn, maar feitelijk in grote geestelijke armoede verkeerde.
“Want hun moeder heeft hoererij bedreven; zij die van hen zwanger is geweest, heeft zich schandelijk gedragen. Zij zegt immers: Ik ga achter mijn minnaars aan; die geven mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank…  Zíj erkent echter niet dat Ik het ben Die haar het koren, de nieuwe wijn en de olie gegeven heb, dat Ik het zilver en het goud voor haar vermeerderd heb, dat zij voor de Baäl gebruikt hebben. Daarom keer Ik terug en neem Ik Mijn koren weg op zijn tijd, en Mijn nieuwe wijn op de daarvoor vastgestelde tijd. Ik ruk Mijn wol en Mijn vlas weg, waarmee zij haar naaktheid moet bedekken” (Hos. 2:4, 7 en 8).

Kopen en verkopen

In vers 18 raadt de Heere de Laodiceers aan van Hem te kopen goud, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. Een vergelijkbare gedachte vinden we in Jesaja 55:1,2: O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koop en eet, ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt u geld af voor wat geen brood is, en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat uw ziel vreugde scheppen in de overvloed”. Dit vermogen om te kopen vormt overigens in vele opzichten een scherpe tegenstelling met Openbaring 13:16 en 17, waar de ongelovigen met het merkteken van het beest de enigen zijn, die kunnen kopen en verkopen: “En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd, en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of de naam van het beest of het getal van zijn naam”.

De Heere tuchtigt, wie Hij liefheeft

De waarschuwing in vers 19: “Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik” (3:19), komt overeen met Hebreeën 12:5-17, in het bijzonder vers 6: "Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt”. De brief aan de Hebreeën zal, juist in de komende verdrukkingsperiode, een belangrijke functie voor Israël vervullen.

Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop

In vers 20 lezen we de bekende woorden: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij”.
Deze woorden vormen als het ware een vervolg op het onderwijs, dat de Heere Jezus geeft in Lucas 12:35-38: “Laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend. En u, wees gelijk aan mensen die op hun heer wachten, wanneer hij terugkomt van de bruiloft, om hem, als hij komt en klopt, meteen open te doen. Zalig zijn die slaven die de heer bij zijn komst wakend zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden en hen aan tafel zal nodigen en bij hen zal komen om hen te dienen”. De genoemde bruiloft verbindt als het ware vers 20 met de bruiloft (het bruiloftsmaal) uit Openbaring 19:7-9: “Laten wij blij zijn en ons verheugen en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt. En het is haar gegeven zich met smetteloos en blinkend fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen. En hij zei tegen mij: Schrijf: Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam. En hij zei tegen mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”. De belofte voor de overwinnaars is, dat zij met Christus zullen zitten op Zijn troon, n.l. de troon van David (Ps. 122:5; Luk. 1:32; Hand. 2:30). Dat zal de voornaamste troon zijn gedurende het 1000-jarig Rijk en hij zal staan in Jeruzalem. Openbaring 20:4-6 zal de vervulling hiervan zijn: "heersen met Christus, duizend jaren lang".

Hij heeft ons mede opgewekt

Wanneer we dit alles vergelijken met de waarheden voor de Gemeente als het Lichaam van Christus in de huidige bedeling, zien we dat Paulus in zijn brief aan de Efeziërs schrijft: "en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus" (2:6). De gebruikte werkwoorden staan in de voltooide tijd. Dit betekent, dat het voor God reeds is geschied. Elke gelovige heeft nu reeds een plaats in de hemelse gewesten (het hemelse) en dit zal volkomen realiteit worden als de Gemeente in Gods heerlijkheid wordt opgenomen. De Heere zij geloofd en geprezen voor deze wondervolle rijke geestelijke zegen. Lof zij Hem, dat we verlost zijn van de komende toorn! (1 Thess. 1:10; 5:9).

Enkele slotopmerkingen:

  1. De beloften voor Israël zijn geheel aards gericht. Zij hebben een aardse vervulling tijdens de 1000-jarige regering van de Messias Jezus. De beloften voor het Lichaam van Christus, de Gemeente, zijn geestelijk en hemels.
  2. De voornamelijk Joodse gelovigen in deze brieven worden 'overwinnaars' genoemd. Leden van het Lichaam van Christus worden nergens zo genoemd in de brieven van Paulus. In Romeinen 8:37 noemt hij hen "meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons heeft liefgehad". Alleen Christus heeft overwonnen!
  3. De wijze waarop de Heere Jezus genoemd wordt in de hoofdstukken 1 t/m 3 verschilt met de wijze waarop Hij genoemd wordt in de Nieuwtestamentische brieven. In Openbaring wordt de Heere Jezus voorgesteld met betrekking tot de aarde en tot Israël (Zoon des mensen), enz. In de brieven wordt de Heere voorgesteld met betrekking tot de hemel en het Lichaam van Christus.
  4. In hoofdstuk 2:4, 14, 20 staat, dat de Heere Jezus iets tegen hen heeft. In onze tijd van genade heeft de Heere Jezus alles wat tegen ons getuigde weggedaan (Rom. 8:33) met de belofte dat Hij “haar (de Gemeente) in heerlijkheid voor Zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn” (Ef. 5:27).
  5. De oproep tot bekering in deze zeven brieven is één van de belangrijkste zaken in de boodschap van het Evangelie van het Koninkrijk.
  6. Openbaring is het meest Joodse boek in het Nieuwe Testament. Het bevat 285 aanhalingen uit het Oude Testament. In het Evangelie naar Mattheüs tellen we er 92 en in de brief aan de Hebreeën 102.
  7. De zeven brieven in de Openbaring verschillen geheel met de brieven, die de apostel Paulus schreef aan zeven gemeenten. Deze zijn geschreven aan gelovigen, bestaande uit Joden en heidenen, voor wie geldt: “En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult”
    (Ef. 1:22,23).

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten