Misschien zijn wij het ons niet altijd bewust, maar het woordje ‘totdat’ heeft in de Bijbel niet zelden een verstrekkende betekenis. In deze studie geven we een aantal voorbeelden met betrekking tot Gods plan met Israël.
Het ‘totdat’ van Christus
“Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!” (Matt. 23:37-39).
Hoewel de Heere Jezus in het zevenvoudig ‘wee!’ van dit hoofdstuk scherp het oordeel over Jeruzalem uitsprak, deed Hij dat toch met een hart vol liefde. Hij was tot Zijn volk gekomen, zachtmoedig, nederig en als een Heiland. Hij wilde hen liefdevol bijeenverzamelen onder Zijn vleugels, wat wijst op het bieden van goddelijke bescherming (Deut. 32:10-12; Ruth 2:12; Ps. 91:4). Maar zij wilden niet en wezen Hem af. Dezelfde menigte die bij de intocht in Jeruzalem had geroepen: “Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij, Die komt in de Naam des Heeren!”, riep kort daarna: “Kruisig Hem, kruisig Hem!” Israël verwierp Hem en daarom is het Koninkrijk, dat in de Persoon van de Koning tot hen was gekomen, van hen weggenomen. Jeruzalem zou als een woestenij worden achtergelaten en worden prijsgegeven aan de volken. Doordat God de Tempel als Zijn woonplaats opgaf, werd de stad door Hem verlaten. De goddelijke bescherming werd hun ontnomen. Stad en Tempel werden verwoest door de Romeinse legers. Jeruzalem zou door de heidense volken worden vertreden, “totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn” (Luc. 21:24). De kinderen van Jeruzalem zouden Hem voortaan ook niet meer zien (Matt. 23:39).1
Maar er blijft dus een heerlijk ‘totdat’. Direct nadat de Heere Jezus het oordeel over de geliefde stad heeft aangekondigd: “Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten” (Matt. 23:38), eindigt Hij Zijn rede tegen de schriftgeleerden en farizeeën met de woorden: “Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!” Die laatste woorden had het volk overigens al bij Zijn intocht in Jeruzalem geroepen (Matt. 21:9; Ps. 118:24-26). Ondanks Zijn aangekondigd oordeel over Jeruzalem blijft er dus een ‘totdat’ met een geweldige hoop voor de toekomst.
Het ‘totdat’ van Paulus
Het ‘totdat’ van Christus omtrent Jeruzalem, is vergelijkbaar met het ‘totdat’ van Paulus in Romeinen 11:25-27. Hij spreekt daar over het geheimenis van Israëls herstel in de eindtijd, nadat de Gemeente compleet is en is ingegaan in de beloofde zegen: “Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen”.
Ook uit dit ‘totdat’ blijkt dat Christus opnieuw tot Zijn volk zal komen. Dan zal het volk zich wél laten bijeenverzamelen onder Zijn vleugels. Het overblijfsel van Israël zal Hem met een berouwvol hart aannemen, want zij zullen weeklagen en Hem aanschouwen Die zij doorstoken hebben (Matt. 24:30-31; Zach. 12:10; Opb. 1:7). Zij zullen de Heere Jezus erkennen als de door God gezonden Messias en zeggen: “Gezegend is Hij, Die komt in de naam van de Heere!” (Matt. 23:39). Dan zullen zij Hem van harte begroeten met de woorden uit Psalm 118:26SV: “Gezegend zij Hij, die daar komt in de Naam des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN”.
Op de Messias rust Gods zegen. Hij is de Zoon van de Gezegende (Marc. 14:61), het Voorwerp van Gods welbehagen, het Centrum van Zijn plannen en gedachten.
De Heere Jezus kwam in de Naam van Zijn Vader, niet in Zijn eigen naam, zoals straks de antichrist zal doen, die door velen zal worden aangenomen (Joh. 5:43). Maar het herstelde Israël zal straks weer delen in de goddelijke zegen en bescherming, die hun door de wederkomende Heere ten deel zal vallen.
Totdat Hij komt
Naar dit heerlijke ‘totdat’ verlangen ook wij als gelovigen uit de volken, want bij de tekenen van brood en wijn verkondigen wij telkens de dood des Heeren, “totdat Hij komt” (1 Kor. 11:26; vgl. Luc. 22:16,18). En Hij spoort ons aan: “Houd vast aan wat u hebt totdat Ik kom!” (Opb. 2:25; 3:11).
Voetnoot:
1. Wij kunnen Christus in deze bedeling van de genade alleen maar zien met het oog van het geloof (Joh. 20:29; Hebr. 2:9).
Deel dit artikel via