Mijn familie woonde in een klein stadje in Polen waar ik een strenge orthodoxe opvoeding heb gehad. Moeder doordrong me ervan dat Judaïsme het leven was. Elke keer als vader thuiskwam van de synagoge zegde hij de Kaddisj op, sprak de zegen uit over de wijn en de challah (sabbatsbrood), en zegende ons als kinderen. Totdat Hitler Polen binnenviel en alles veranderde.
Ik kwam uiteindelijk in Dachau terecht. We werden gemarteld en gedwongen tot zware arbeid. Ons rantsoen bestond uit slechts een dun plakje zaagselbrood en een kop koffie. Velen stierven alleen al door de kou. We moesten wrede experimenten ondergaan. Er waren dagen dat ik dacht het niet te zullen overleven. De dood leek aantrekkelijker dan het leven. Ik kende de Heere toen nog niet. Ik meende dat ik dit lijden moest ondergaan omdat Hij mij erin had gebracht.
Toen we eindelijk in mei 1945 werden bevrijd, zat ik vol wrok over alles wat ik had doorgemaakt. Ik emigreerde naar Amerika, trouwde en kreeg kinderen. Hoewel ik God haatte, was ik toch actief in de synagoge. Van binnen was ik dood. In plaats van op God te vertrouwen, vertrouwde ik op mijn Joodse identiteit en traditie.
Op zekere dag vertelde mijn tienerdochter mij het ergste wat ik mij kon voorstellen: “Ik geloof in Jezus Christus, dat Hij de Joodse Messias is”. Ik kreeg bijna een hartaanval. Ik vertelde haar wat haar familie allemaal was aangedaan ‘in de naam van Jezus Christus’.
Mijn man kwam ook tot geloof. Mijn jongste dochter bleek eveneens, heimelijk, een Messiaanse gelovige te zijn geworden. Ik was in staat mijn gezin te verlaten. Maar dat kon ik niet. Bijna mijn hele familie was ik al kwijtgeraakt...
Ik ging naar de rabbijn en vroeg hem naar Jesaja 53. “Dit leest geen enkele Jood”, antwoordde hij. Ook vroeg ik hem naar Psalm 22. Geen antwoord. Uiteindelijk mocht ik van de rabbijn zelfs niet meer in de synagoge komen.
Stiekem ging ik toen in het Nieuwe Testament lezen. Al bij het Evangelie van Mattheüs werd het me duidelijk dat Jezus een zachtmoedige Man was. Hij was beslist niet de moordenaar van mijn volk. Ik ging naar een andere rabbijn, maar ook die kon mij niet helpen. Bij een christelijke zakenman, die zijn huis voor Joodse mensen had opengesteld kon ik wel terecht met mijn vragen.
Toen hij, na mijn toestemming gevraagd te hebben, een keer voor me bad, sloot ik mijn ogen en zei een heel eenvoudig gebed: “God van Abraham, Izak en Jakob, als het waar is en Hij Uw Zoon is, zoals ze zeggen en als Hij werkelijk de Messias is, … oké. Maar Vader, als Hij het niet is, vergeet dan dat ik tot U gesproken heb”.
Dat was mijn eerste gebed sinds 1942. Ik voelde een loodzware last van mijn schouders vallen. Voor het eerst sinds de oorlog huilde ik en voelde mij gereinigd. Toen wist ik dat het waar was: Jezus is de Messias en Verlosser, ook voor mij.
Deel dit artikel via