Hoe valt het te verklaren dat Europa zo’n sterk antisemitisme kent? Niet alleen tijdens de Holocaust die zes miljoen Joden het leven kostte. Ook in de bijna tweeduizend jaar daarvoor kwamen naar schatting zes miljoen Joden in Europa om als gevolg van pogroms en moordpartijen.
In de twee vorige studies werd ingegaan op het lot van de Joodse christenen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het feit dat zij christen waren, kon hen niet redden van de gaskamers. Schokkend is de houding van de Hongaarse regering in die tijd. De 62.000 christenen van Joodse komaf werden door een besluit van het Hongaarse parlement (die voornamelijk uit christenen bestond) als Joden bestempeld en daarmee aan de anti-joodse wetten onderworpen. Blijkbaar was het antisemitisme in Hongarije zo diep geworteld, dat men zonder probleem broeders en zusters met wie men in de kerkbanken had gezeten, tot de dood veroordelen. Hongarije was niet het enige land. Van landen als Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije is wel beweerd dat honderd jaar geleden de gehele (niet-Joodse) bevolking uit antisemieten bestond.
Hoe valt het te verklaren dat Europa als het ware zo gedrenkt is in het antisemitisme? Vaak wordt de nadruk gelegd op de zes miljoen Joden die in de Tweede Wereldoorlog werden omgebracht, maar ook in de bijna tweeduizend jaar daarvoor zijn naar schatting zes miljoen Joden in Europa omgekomen als gevolg van pogroms en moordpartijen.
Het aantal Joden vandaag de dag is in vergelijking met de tijd voor de Tweede Wereldoorlog maar heel klein. Maar het antisemitisme is nog steeds springlevend. In Amsterdam zijn nu meer antisemitische incidenten dan in de periode vlak voor de Tweede Wereldoorlog. En dan hoeven we niet alleen te denken aan de moslims, die de Joden verantwoordelijk houden voor het Israëlische optreden tegen de Palestijnen, maar bij de autochtone bevolking komt het eveneens voor. Hieronder wil ik ingaan op de vraag hoe het valt te verklaren dat in Europa het antisemitisme zo diepgeworteld is.
Vervangingstheologie
In de eerste plaats is er de invloed van de vervangingstheologie, de leer dat de kerk in plaats van Israël is gekomen en dat het Joodse volk in Gods plan heeft afgedaan. Een klassiek voorbeeld van wat de vervangingstheologie inhoudt, treffen we aan bij de kerkvader Augustinus in zijn uitleg van Psalm 59:12 (De civitate Dei XVIII, 46). Volgens het opschrift boven deze psalm heeft David deze psalm gedicht toen Saul zijn huis liet bewaken met het doel om hem te doden (zie 1 Sam. 19:11). David begint zijn gebed dan ook met: “Red mij van mijn vijanden, o mijn God, beveilig mij voor hen die tegen mij opstaan.” In vers 12 roept David uit: “Dood hen (de vijanden) niet, opdat mijn volk hen niet vergete, doe hen door uw macht omdolen, stort hen neder, o Here, ons schild.” David vraagt hier of God degenen die hem willen doden, niet zelf wil doden, maar hen tot voorbeeld wil stellen voor het volk. Typerend is de wijze waarop Augustinus dit vers uitlegt. De vijanden zijn de Joden, die Christus niet als Messias hebben geaccepteerd. Zij mogen niet gedood worden, opdat ‘mijn volk’, dat zijn de christenen, hen niet vergete! Laat hen (de Joden) maar ronddolen in Europa. Het feit dat de Joden nu rondzwerven over de wereld, is als het ware een getuigenis voor de christenen dat het evangelie waar is. De betekenis van dit vers wordt dus totaal omgedraaid! De Israëlieten van het Oude Testament zijn nu gelijk aan de christenen van vandaag, want de Joden hebben Christus verworpen en zijn daarom vijanden van God geworden. Daarom hebben ze hun eerstgeboorterecht verloren en zijn, aldus Augustinus, aan Ezau gelijk geworden, die ook zijn eerstgeboorterecht voor een schotel linzen heeft verkocht! Nu is Augustinus over het algemeen heel gematigd in zijn uitspraken over de Joden. Hij roept niet op tot anti-joodse maatregelen. Er zijn kerkvaders die zich heel wat krasser hebben uitgelaten.
Deze en andere uitspraken hebben met name invloed uitgeoefend op de manier hoe christenen naar de Joden keken. Het Joodse volk heeft voorgoed afgedaan in het heilsplan van God en zwerft nu als straf over de wereld rond. De Kerk is in de plaats van Israël gekomen en de Joden hebben geen enkele toekomst meer. Hooguit mogen we verwachten dat enkelingen tot Christus zullen komen. Er is geen ruimte voor een toekomstige bekering van het Joodse volk of voor een duizendjarig rijk, waarin Christus als koning op de troon van zijn vader David zal regeren.
Staatsgodsdienst
Als de christenen zelf een minderheidsgroepering waren gebleven, die even vervolgd werden als de Joden zelf, was het effect van de vervangingstheologie veel minder groot geweest. Maar in de vierde eeuw werd onder Constantijn de Grote het christendom ‘verheven’ tot staatsgodsdienst; eerst in het Romeinse Rijk en later in geheel Europa. Daardoor kregen niet alleen de ‘christelijke’ overheden de macht om met de Joden te doen wat ze wilden, maar werd ook de Rooms-katholieke Kerk oppermachtig. Hierbij is sprake geweest van een bepaalde ontwikkeling. In de beginperiode was de verhouding tussen Joden en christenen in West-Europa niet slecht. Joden konden toen bijvoorbeeld grond bezitten en verpachten. Zowel in Zuid-Frankrijk als in Catalonië waren er Joodse dorpen, waar landbouw werd bedreven. Men mocht zelfs christelijke arbeiders in dienst hebben, hetgeen enkele eeuwen later onmogelijk zou zijn. Vanzelfsprekend werd wel verwacht dat deze arbeiders vrij kregen op de zondagen en christelijke feestdagen. Ook in Duitsland leefden de Joden tamelijk ongestoord. Er waren geen economische belemmeringen. Zeker in het begin was de Jood als geldschieter onbekend. Het is opmerkelijk dat de eerste keer, dat we in de literatuur een Joodse geldschieter tegenkomen, hij een assistent van een christen is.
Onder de regering van de Karolingische vorsten Karel de Grote en Lodewijk de Vrome konden de Joden volgens hun eigen wetten in alle vrijheid leven. Dat dit de Frankische vorsten geen windeieren legde moge duidelijk zijn. Joodse kooplieden introduceerden vanuit Azië de zijdehandel in Frankrijk. Ze betaalden tien procent belasting aan de vorst voor bescherming. Hiermee werd de basis gelegd voor een nieuwe ontwikkeling: Joden kwamen onder het directe gezag van de keizer. Deze had het recht hen uit te melken, maar diende daartegenover hen ook te beschermen! En wanneer er dan een strijd ontstaat over de vraag wie in Europa de meeste macht bezit, de keizer of de Paus van Rome, worden de Joden van deze strijd de dupe.
Kentering
Na het jaar 1000 vindt er een omslag plaats in de verhouding tussen Joden en christenen. In 1095 riep Paus Urbanus II de westelijke wereld op tot een kruistocht om het graf van Christus uit de handen van de ongelovigen te bevrijden. Deze oproep veroorzaakte veel bijval, niet alleen bij de edellieden en de ridders, maar ook bij de armen van het platteland. Opgezweept door de volksmenner Peter van Amiens maakten ook zij zich op naar het Heilige Land te trekken. Maar in Normandië besefte een groep van die mensen, dat het dwaasheid was om de halve wereld door te trekken om het Heilige Land te bevrijden, terwijl ‘de moordenaars van Christus’ welvarend en ongestoord in hun midden woonden. En hiermee begint de eerste van een reeks van massamoorden. De Joodse gemeente van Rouen wordt het eerste slachtoffer. Allen die zich niet lieten dopen, werden gedood. Vandaar sloeg het over naar andere plaatsen in Frankrijk en naar de grote Joodse gemeenschappen van het Duitse Rijnland. Doordat keizer Hendrik IV zich in Italië bevond, was hij niet in staat zijn beschermelingen de Joden effectief te helpen. In veel Duitse plaatsen werden Joodse gemeenschappen volledig vernietigd. Toch is het kenmerkend, dat de christelijke inwoners van deze steden zelf zich niet tegen de Joden keerden, maar hen veeleer trachtten te helpen onderduiken. Ook hoge geestelijken en edelen deden hun best om hen te beschermen, maar vaak zonder enig resultaat.
In 1215 vond het vierde Lateraanse concilie plaats , bijeengeroepen door Paus Innocentius III, waarop nieuwe maatregelen tegen de Joden worden afgekondigd om de scheiding tussen Joden en christenen te vergroten. Joden mochten geen christelijke dienstboden in huis hebben. Christenen mochten niet in Joodse wijken wonen. Joden mochten geen gezag over christenen uitoefenen. Wanneer je aan een Kruistocht meedeed, behoefte je geen rente meer te betalen aan een Jood, bij wie je geld had geleend. Een Jood, die christen was geworden, mocht geen contact meer met zijn volksgenoten hebben. Ook nieuw was de bepaling dat de Joden voortaan een bepaald teken, de zogenaamde Gele Vlek, op hun kleding moesten dragen. Soms werden de mannen daarbij verplicht zogenaamde jodenhoed te dragen. Ze kregen extra belastingen opgelegd, werden in de uitoefening van veel beroepen beperkt en mochten slechts in bepaalde wijken (getto’s) wonen. Het absolute dieptepunt werd bereikt tussen 1347 en 1350, toen de Zwarte Pest over Europa raasde. Omdat de Joden door hun hygiënische leefwijze minder van de pest te lijden hadden, werden zij ervan beschuldigd deze te hebben veroorzaakt en de waterputten te hebben vergiftigd. Meer dan 200 Joodse gemeentes werden volledig verwoest en uitgeroeid.
De algemene trent was, dat naarmate de Rooms-Katholieke Kerk meer macht en invloed kreeg, ze zich ook steeds vijandiger tegenover de Joden opstelde. We kunnen ons hierbij wel terecht afvragen hoe christelijk Europa toen in feite was. Men heeft de Middeleeuwen wel de meest onchristelijke periode in de geschiedenis van Europa genoemd. Hooguit was er een vorm van cultureel christendom, dat heel ver af staat van wat het Nieuwe Testament leert.
Luther
Het zelfde principe dat hoe meer wereldse macht een kerk krijgt, des te anti-joodser ze zich opstelt, zien we ook in de tijd van en na de Reformatie. Door zijn studie van de Bijbel was Luther tot nieuwe inzichten gekomen die strijdig waren met de heersende opvattingen van de Rooms‑katholieke kerk. Hij werd daarom in 1521 door de paus in de ban gedaan en kort daarna door de keizer in Worms vogelvrij verklaard. Maar dankzij de bescherming van de keurvorst Frederik van Saksen kon hij zich tot aan zijn dood wijden aan de zaak van de reformatie der kerk. Door zijn vele geschriften, variërend van felle polemieken tot wetenschappelijke verhandelingen, door zijn bijna drieduizend brieven en niet het minst door zijn bijbelvertaling in het Duits, oefende hij een invloed uit die ver reikte over de grenzen van het Duitse Rijk. In vergelijking met de andere reformatoren heeft hij zich relatief veel en vaak met het Joodse vraagstuk beziggehouden.
Gedurende de eerste periode, waarin hij actief was (1513‑ 1523) veroordeelde Luther regelmatig de jodenvervolgingen en drong aan op een meer tolerante houding ten opzichte van de Joden. Aan de vooravond van de reformatie was namelijk de situatie van de Joden zeer slecht. In 1290 werden de Joden uit Engeland verdreven, daarna moesten ze Frankrijk verlaten; in 1492 werden de Joden, bijna een half miljoen in aantal, uit Spanje verdreven en vijf jaar later werd Portugal tot een voor Joden verboden gebied verklaard. Ook in het Duitse Rijk werden regelmatig Joden uit staten en steden verdreven. Maar omdat ze plaatselijk waren, konden Joden wel in het Duitse Rijk blijven wonen. Wanneer ze uit de ene streek werden verdreven, vestigden ze zich zonder al te veel problemen in een andere streek. De Duitse vorsten stonden enigszins ambivalent ten opzichte van de Joden. Enerzijds had het financiële voordelen om Joden in hun gebied te laten wonen, anderzijds oefenden de kerk en de gilden druk uit om Duitsland vrij van de Joden te maken. Luther veroordeelde regelmatig de toenmalige politiek van uitzetting. In een commentaar op Psalm 22 uit 1519 spreekt hij over de "passiepredikers, die niets anders doen dan de misdaden der Joden overdrijven en zo het hart der gelovigen tegen hen verharden."
Luther hoopte, mogelijk hierin beïnvloed door de bekering van een Jood, die hem regelmatig had bezocht, dat wanneer de reformatie in Duitsland baan zou breken, ook de Joden tot het inzicht zouden komen dat Christus de beloofde Messias was. Immers, zo meende hij, zij werden hierin belemmerd, niet door hun onbekeerlijkheid, "maar door de absurde en ezelachtige onwetendheid en de slechte en schaamteloze levenswijze van pausen, priesters, monniken en geleerden." Maar toen de verwachte massale bekeringen van het Joodse volk uitbleven, raakte Luther steeds meer gefrustreerd en teleurgesteld. In zijn latere geschriften ging Luther zich dan ook steeds meer anti‑joods opstellen, waarbij hij zijn vroegere woorden schijnt te zijn vergeten. Een dieptepunt in zijn geschriften vormt zijn "Over de Joden en hun leugens". Luther stond hiermee geheel in de traditie van de middeleeuwse Joodse antipolemieken. "De Joden zijn bloeddorstig en wraakzuchtig en ze wijzen tegen hun eigen geweten in de christelijke interpretatie van hun eigen Geschriften af en ze praktiseren zelf ook niet de Tien Geboden van de Sinaï, zodat de heidenen beter leven." Luther vervalt voortdurend in scheldpartijen, waarbij niet alleen de Joden, maar ook de paus en de geestelijkheid het moeten ontgelden. Luther heeft aan het eind van zijn leven in zijn geschriften zulke antisemitische uitlatingen gedaan, dat de Nazi's van het Derde Rijk hem graag en regelmatig citeerden om de Endlösung van het Joodse volk te rechtvaardigen.
Wanneer de Lutheranen een minderheid waren gebleven en zelf vervolgd waren geworden, was het effect van Luthers uitspraken veel minder groot geweest. Maar het Lutheranisme werd staatsgodsdienst in veel Duitse staten. Luther had actief opgeroepen tot het verdrijven en slecht behandelen van de Joden. De protestantse keurvorsten en leiders lieten zich daardoor beïnvloeden en dat had dat tot gevolg dat in 1543 de Joden uit Saksen werden verdreven en in hetzelfde jaar in Hessen een voor Joden vijandig reglement werd opgesteld. Tot op deze tijd heeft Luthers invloed doorgewerkt. Tijdens de Neurenberger processen, gevoerd na de Tweede Wereldoorlog beriep Julius Streicher, hoofdredacteur van het antisemitische blad ‘der Sturmer’ zich op Luther als zijn grote leermeester. Had deze immers niet aangeraden de Joden uit Duitsland te verjagen? Natuurlijk is het niet terecht om Luther als vader van het moderne racistische antisemitisme op te vatten, maar zijn uitspraken zijn toch maar gedaan. En anderen hebben zijn uitspraken weer gebruikt om hun antisemitisme te legaliseren.
Calvijn
Hoewel de reformator Calvijn zich ook niet altijd positief over de Joden heeft uitgelaten, hebben zijn volgelingen zich anders opgesteld. In een aantal landen vormden de calvinistische groepen een vervolgde en geminachte minderheid. Bijvoorbeeld de Hugenoten in Frankrijk werden tot aan de Franse Revolutie zwaar vervolgd. Ook in Nederland is sprake geweest van vervolgingen van de aanhangers van Calvijn en heeft men zelfs tachtig jaar oorlog gevoerd tegen het Rooms-katholieke Spanje om zich van het Spaanse juk te bevrijden. Daardoor kon men zich beter vereenzelvigen met het Joodse volk van het Oude Testament en beïnvloedde dat ook hun houding tegenover de Joden van die tijd positief.
Conclusies
Uit de Europese geschiedenis kunnen we leren dat hoe meer macht de Kerk bezat, hoe slechter dat voor de Joden was. Het is dan ook niet toevallig dat pas na de Franse Revolutie, toen het christendom steeds meer haar bevoorrechte positie in Europa verloor, Joden meer geïnteresseerd raakten in de persoon van Jezus en in het Nieuwe Testament. Als christenen zelf in een minderheidspositie terecht komen, of zelfs vervolgd worden door de staat, zijn ze niet meer bedreigend voor Joden. Er wordt heel verschillend gedacht over de vraag hoe goed het was voor het christendom, dat het onder Constantijn de Grote staatsgodsdienst is geworden. Mijns inziens was dat het slechtste wat de christenen in Europa had kunnen overkomen. Daardoor ontstond een vorm van cultureel christendom, die ver afstaat van wat Jezus en het Nieuwe Testament leert en een belemmering vormt voor mensen om het Evangelie te accepteren en christen te worden.
Ten tweede kunnen we vanuit dat perspectief ook kijken naar de hedendaagse situatie. Het is niet toevallig dat de kerk groeit of is gegroeid in die landen, waar de meeste vervolging heeft plaatsgevonden. We hoeven daarbij niet alleen te denken aan landen als China of Algerije, maar ook in Israël zelf naar de soms benarde positie van Messiasbelijdende Joden. Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld in Arad, is sprake van vervolging. Nu heeft de Heere Jezus in Zijn rede van de laatste dingen dat al voorspeld (Matth. 24:9) en deze situatie is dan ook ‘normaler’ voor gelovigen dan dat zij in een heersende positie uitoefenen.
Ten derde kunnen we, wanneer we kijken naar Luthers anti-joodse uitspraken, leren van de positieve manier waarop Paulus over zijn Joodse broeders spreekt in Romeinen 9:2-5: “Ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften: hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.” Paulus heeft voortdurend verdriet dat zijn Joodse broeders niet dezelfde weg zijn gegaan als hij. Voor een gelovige is de beste manier om antisemitisme en anti-judaïsme tegen te gaan, hierin Paulus na te volgen.
Deel dit artikel via