Het merendeel van de Joodse bevolking is ervan overtuigd dat christenen in drie verschillende goden geloven. In dit artikel willen we laten zien dat het geloof in een drie-eenheid (niet in drie verschillende goden), in overeenstemming is met wat Mozes en de profeten schreven.
Mozes Maimonides
De reden dat veel Joden zich vervreemd hebben van het idee van een drie-enig God, ligt bij de onderwijzingen van Mozes Maimonides. Hij schreef dertien geloofsartikelen die zijn ingevoegd in de Joodse liturgische gebeden. Een onderdeel uit deze geloofsbelijdenis is: “Ik geloof met heel mijn hart dat de Schepper, gezegend zij Zijn Naam, een absolute eenheid is” (Hebreeuws: jachid). Deze belijdenis wordt door Joden elke dag in hun gebeden herhaald. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord ‘jachid’ drukt een absolute eenheid uit. De Bijbel leert daarentegen dat God niet ‘jachid’ is, maar ‘echad’; een samengestelde/verenigde eenheid. In Deuteronomium 6:4 lezen we:“Hoor Israël, de HEERE onze God, is een enig (echad) HEERE!”
Laten we aan de hand van verschillende Schriftplaatsen, eens kijken naar de betekenissen van deze twee verschillende woorden.
Echad
In Genesis 1 lezen we: “Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag”. Hier is het woord ‘echad’ gebruikt dat benadrukt dat avond en morgen een samengestelde eenheid (dag) vormen.
Een ander voorbeeld vinden we in Genesis 2:24: “Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aanhangen; en zij zullen tot één vlees zijn”. Ook hier is het woord ‘echad’ gebruikt, als een verenigde eenheid van twee personen.
Jachid
In Genesis 22:2 zegt God tot Abraham: “Neem nu uw zoon, uw enige” en in vers 12: “Nu weet Ik, dat gij Godvrezende zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden”.In beide verzen wordt het Hebreeuwse woord ‘jachid’ gebruikt (zie ook Zach. 12:10: “en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklacht over een enige (jachid) zoon”).
Als we eenmaal het verschil tussen beide woorden zien, wordt het duidelijk hoe ernstig de fout is, die de geleerde Maimonides heeft gemaakt, door het woord ‘jachid’ met betrekking op God in de Joodse geloofsbelijdenis te gebruiken.
De Zohar
Het meest heilige Joodse boek, de Zohar, zegt over Deuteronomium 6:4: “Waarom is het nodig dat de naam van God drie keer in dit vers wordt genoemd?” Dan volgt het antwoord: “De eerste God is onze Hemelse Vader, de tweede is de Messias Die uit de stam van Isaï zal voortkomen, de derde is de Heilige Geest waarmee God ons de weg wijst en deze drie zijn één”.
Volgens de Zohar is de Messias niet alleen God, maar ook een deel van de drie-enige God. Deze onderwijzing uit de Zohar is gebaseerd op Jeremia 23:6: “En dit zal Zijn naam zijn waarmee men Hem (de aan David verwekte rechtvaardige Spruit) zal noemen:
DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID”.
Godverschijningen
Vanwege de gevoeligheid van onze ogen laat God ‘s morgens de zon niet in één keer in zijn volle kracht schijnen, maar Hij laat hem geleidelijk opkomen zodat we niet verblind raken. Op eenzelfde manier laat God de wonderbare Persoon van de Messias, ‘de Zon der Gerechtigheid’, niet opeens zien, maar openbaart Hem geleidelijk, totdat we in staat zijn de volledige openbaring te begrijpen. We noemen enkele voorbeelden.
De Engel des HEEREN en Hagar
In Genesis 16:7-14 lezen we over de Engel des HEEREN Die aan Hagar verscheen en haar gebood om terug te keren. Ook beloofde Hij haar nakomelingen te vermenigvuldigen. Een geschapen engel zou nooit de autoriteit hebben gehad om zulke beloften in eigen naam te doen, en dus staan we hier tegenover God Zelf. Hagar realiseerde zich deze grote waarheid en noemde Zijn Naam: ‘God des aanziens’.
De Engel des HEEREN en Abraham
In Genesis 22:12 lezen we van eenzelfde verschijning, Die tegen Abraham zegt: “Strek uw hand niet uit aan de jongen”. Hoe kan een geschapen engel het gebod van God aan Abraham terugdraaien? In het vijftiende vers zweert de Engel des HEEREN bij Zichzelf en zegt dat Hij God is. We hebben hier dus te maken met God Die Zichzelf bekendmaakt als de Engel des HEEREN.
Abraham en de drie mannen
Een wonderlijke geschiedenis vinden we in Genesis 18 waar Abraham en Sara bezoek krijgen van drie mannen. In het eerste vers lezen we: “Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre ... en hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem”. Ook al wordt hier geschreven van drie mannen, toch zegt Abraham: “Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen” (vs. 3). Ook hier is dus sprake van een rechtstreekse ontmoeting met de HEERE.
Jakob en zijn hemelse Worstelaar
In Genesis 32:25-32 lezen we dat Jakob worstelt met een mysterieus persoon die hij vraagt om Zijn zegen. Jakob noemt die plaats ‘Pniël’ dat ‘gezicht van God’ betekent, “want zeide hij: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest” (vs. 30). Jakob noemt deze persoon dus God. Hij is Dezelfde over Wie Jakob, vlak voor zijn sterven, zegt: “De God Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op deze dag” (zie Gen. 48:15-17).
Mozes en de stem uit de brandende braamstruik
Over Mozes lezen we in Exodus 3:2-7: “En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag … en God riep tot hem uit het midden van het braambos en zeide: Mozes, Mozes! … Hij zeide voorts: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob”. Hier zien we opnieuw de verschijning van God onder de naam en persoon van de Engel des HEEREN.
De Engel Die zonden vergeeft
In Exodus 23:21 waarschuwt God voor de Engel die Hij ging zenden om het volk tot gehoorzaamheid te brengen: “Want Hij zal uw overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste van Hem”. Dat deze macht heeft om zonden te vergeven betekent dat we hier met God Zelf te maken hebben. Psalm 130 leert immers dat alleen God zonden kan vergeven. Dezelfde autoriteit om zonden te vergeven vinden we bij de Heere Jezus Christus (zie Matt. 9:2). Het is dan ook duidelijk dat alle tot nu toe aangehaalde gedeelten van Niemand anders spreken dan van Hem.
Op deze wijze wilde God Zijn volk vertrouwd maken met de karaktertrekken en de onbeperkte, onsterfelijke macht en wijsheid van de Messias, opdat zij Hem bij Zijn komst zouden kunnen herkennen.
Een Profeet als Mozes
In Deuteronomium 18:18 staat: “Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broeders, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik hem gebieden zal. En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van die zal Ik het zoeken (rekenschap vragen NBG)”. Elke Joodse geleerde zal toegeven dat Israëls geschiedenis niet meer zo’n grote profeet heeft gekend als Mozes. Dat die beloofde Profeet Dezelfde is als de Engel in Exodus 23:21 bewijst Gods gebod om Hem volkomen te gehoorzamen.
Let op de ongewone straf voor ongehoorzaamheid aan deze bijzondere persoon. “Ik zal het zoeken.” Dat betekent in het geval van Israëls ongehoorzaamheid dat God hun ongehoorzaamheid zal bezoeken totdat zij zich zullen bekeren en gehoorzamen. Petrus zegt in Handelingen 3:23: “en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze Profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid” (NBG).
De Man met het getrokken zwaard
In Jozua 5:13-15 ontmoeten we een mysterieuze man die met een zwaard in zijn hand voor Jozua staat. Hij maakt zich bekend als “de Vorst van het heer des HEEREN” en gebiedt Jozua: “Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats waarop gij staat, is heilig”. Deze woorden onthullen de Vorst als de HEERE, Die hetzelfde gebood aan Mozes. Deze Vorst, de machtige God in verborgen gestalte, zorgde dat de muren van Jericho vielen.
Gideon en zijn bezoeker
Meer karaktertrekken van Hem zijn te ontdekken in Richteren 6:12-25. Hij verschijnt aan Gideon. Uit het gesprek leren we dat de bezoeker God zelf is. Gideon is bevreesd te moeten sterven omdat hij God heeft gezien, maar de HEERE zegt tot hem: “Vrede zij u, vrees niet, gij zult niet sterven”. Gideon bouwt daarop een altaar voor de HEERE en noemt het ‘De HEERE is vrede’.
Manoachs bezoeker
In Richteren 13:3-19 komt de Engel des HEEREN tot Manoach en bevestigt de belofte van de komst van een Zoon. Als Manoach vraagt naar zijn naam, luidt het antwoord: “Waarom vraagt gij dus naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk”. In deze naam zien we de verbinding met Jesaja 9:6 “En men noemt Zijn naam Wonderlijk”.
Bijzonder is dat God zegt:“Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven” (Exod. 33:20), maar in de komst van Christus opent God een nieuwe weg zodat mensen Hem wel kunnen zien zonder te sterven. Door Christus kunnen we God Zelf zien. Dit geheim openbaarde Hij reeds aan Manoach.
De Joodse Rots: De Messias
In Exodus 33 vraagt Mozes aan God om Zijn Aangezicht te mogen zien, waarop de HEERE antwoordt: “Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven”. In het volgende vers zegt de HEERE: “Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de steenrots stellen”. Het woord ‘rots’ in het Hebreeuws wordt ook gebruikt in verband met de verlossing en redding van het Joodse volk. Het dagelijkse gebed van de Jood is: “Rots van Israël, sta op en help Israël”. Het zelfde woord ‘plaats’ (“er is een plaats bij Mij”) wordt ook gebruikt in de Joodse liturgische gebeden voor allen die leven in de diaspora. Daarin wordt gezegd: “De plaats zal genade hebben op hen”. Het lijkt daarom, dat het woord ‘rots’ staat voor God in Jezus als de Verlosser en Heiland van Israël. Daarom kunnen we in Gods antwoord aan Mozes de Messias zien: “Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de Steenrots stellen”. Het was een vooraanwijzing aan Mozes dat hij ooit het aangezicht van God zou zien in de Heere Jezus Christus, de Rots. Daarom is Mozes aanwezig bij de verheerlijking van Jezus (zie Matt. 17).
In Deuteronomium 32:15 en 16 zegt Mozes: “Toen nu Jeschurun (aanduiding voor het volk) vet werd, zo sloeg hij achteruit ... en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde de Rotssteen van zijn heil”. De Hebreeuwse constructie van de woorden “zijn heil” kan ook worden weergegeven met: “en versmaadde de Rotssteen, Zijn Jesjoea”.
Tot zover hebben we gezien dat de Bijbel verwijst naar een wonderbaarlijk Persoon Die onder verschillende namen genoemd wordt, zoals: ‘de Engel des HEEREN’, ‘een Profeet als Mozes’, ‘de Rotssteen van heil’, ‘de Vorst van het heer der Heerscharen’, ‘Wonderlijk’, enz.
Jesjoea, de Verlosser
Als Verlosser vinden we Hem in Jesaja 63:8 “En Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland”. Het Hebreeuwse woord voor ‘heiland’ of ‘verlosser’ is verwant aan de Hebreeuwse naam van Jezus, Jesjoea. Het daarop volgende vers gaat verder met: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg hen al de dagen van ouds. Maar zij zijn weerspannig geworden en zij hebben Zijn Heilige Geest smart aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand veranderd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden”. In dit Schriftgedeelte vinden we opnieuw de bevestiging dat God vleesgeworden is: “Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland” en dat Hij Zijn verlossingwerk door lijden heen tot stand brengt: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd ... door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost”.
Verder zien we in deze teksten een voortzetting van de drie-eenheid. Eerst spreekt God als Vader als Hij zegt: “Zij zijn immers Mijn volk”. Vervolgens: “Hij is hun geworden tot een Heiland” dat is een verschijning van de tweede Persoon van de drie-eenheid. Tot slot: “En zij hebben Zijn Heilige Geest smart aangedaan”. Dit is de derde Persoon van de drie-eenheid. Tenslotte geeft de naam “Engel Zijns aangezichts” betekenis aan de woorden van onze Heere Jezus Christus in Johannes 14:9: “Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien”.
Joden belijden Zijn Godheid
Het is opmerkelijk dat Joden deze leer in hun meest plechtige gebeden op Rosj Hasjana (het Joodse Nieuwjaar) noemen. Op die dag blazen zij de sjofar volgens het gebod in Leviticus 23:24. Na het blazen van de sjofar zeggen zij het volgende gebed: “Moge het Uw wil zijn, o Heere onze God, dat ons blazen van de sjofar zal bestaan voor Uw Aangezicht vanwege Josjoea, de Prins van Uw Aangezicht”. Hoe verdrietig dat ze deze gebeden uitspreken en niet weten Wie die Prins is door Wie hun gebeden voor God kunnen bestaan!
De Zoon beloofd aan David
In 2 Samuël 7:12-17 geeft God aan David de belofte: “Uw zaad na u te doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Die zal Mijn Naam een huis bouwen en Ik zal de stoel van zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid. Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon”. Nu kan deze titel ‘Mijn zoon’ niet aan Salomo worden toegeschreven vanwege twee redenen. Ten eerste omdat we in de Bijbel nergens vinden dat Salomo Gods Zoon zou zijn. Ten tweede omdat de uitspraak “tot in eeuwigheid” op geen van Israëls koningen van toepassing kan zijn. Zonder twijfel wijst het naar het Zaad van David, de beloofde Messias van Wie de HEERE zegt: “Hij zal Mij zijn tot een Zoon”. Hij, de Heere Jezus, is de Zoon en tevens Koning tot in eeuwigheid.
In verschillende bijbelgedeelten kunnen we profetieën lezen die een tweevoudige betekenis hebben. Eén betekenis is dan van toepassing op de historische situatie waarin de profetie is uitgesproken, een tweede betekenis heeft betrekking op de toekomst. Gods belofte aan David draagt een profetische verborgenheid in zich, die dus ook spreekt over Degene, die groter is dan Salomo: De Zoon van God, de Heere Jezus Christus.
Daarom lezen we in Spreuken 30:4: “Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam van Zijn Zoon, zo gij het weet?” Het is het verlangen van de Heilige Geest dat ieder het antwoord op die vraag in de Schrift vindt.
Kunnen we dan zeker weten dat de Naam van deze Zoon geen ander is dan die van de Messias, de Heere Jezus Christus? Ja, en wel omdat:
- De Heere Jezus het Zelf belijdt (Joh. 9:35-37);
- Zijn moeder, een toegewijde Joodse vrouw, een afstammeling van David was:
- God het Zelf zegt: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” (Matt. 3:17).
Immanuël
Tot zover hebben we alleen gelezen over een abstracte voorzegging van de komst van de Messias. Uit deze schriftgedeelten wordt niet duidelijk hoe de verschijning van de Messias als de Zoon van God is? We zullen nu de Schrift nagaan op welke wijze de Messias voor de eerste keer moest verschijnen op aarde. Jesaja 7:14 leert ons hierover: “Daarom zal de Heere Zelf u een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUËL heten”. Immanuël betekent ‘God met ons’. Hier maakt de Bijbel duidelijk dat Degene Die ‘God met ons’ genoemd zal worden, uit een maagd geboren moet worden. Het Hebreeuwse woord voor maagd dat hier gebruikt wordt, is ‘alma’, een absolute maagd. De Messias moest geboren worden uit een vrouw, maar niet op een natuurlijke manier. Hij is het Woord dat vlees werd. Daarom wordt Hij Immanuël genoemd, God met ons.
Betekenis ‘alma’
Het woord ‘alma’ komt, behalve in Jesaja 7:14, nog zes keer in de Bijbel voor. Al deze zes verzen bevestigen dat het woord ‘maagd’ de enige goede vertaling van ‘alma’ moet zijn. In Genesis 24:43 komt het voor met betrekking tot Rebekka die in vers 15 beschreven wordt als maagd. In Exodus 2 verwijst het naar Mirjam, Mozes’ zuster die toen nog niet getrouwd was. In Psalm 68:26 lezen we: “De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden”. Hier zien we het woord ‘alma’ in meervoudsvorm. Geen getrouwde vrouw werd het toegestaan om in een Joodse samenkomst muziek te maken of te zingen. In de tempel was het gebruikelijk dat een groot koor zong waarbij jonge meisjes op trommels speelden. In Hooglied 1:3 staat: “daarom hebben U de maagden lief”. Als vijfde bewijs lezen we in Hooglied 6:8: “en maagden zonder getal”. De zesde en laatste keer vinden we het in Spreuken 30:19: “de weg van een man bij een maagd”. In alle zes aanhalingen is de betekenis van het woord ‘alma’ dezelfde en kan dus in Jesaja 7:14 geen andere betekenis worden toegekend. Toch heeft de grote Joodse commentator, Rasji geprobeerd om het woord ‘alma’ een andere betekenis te geven, namelijk die van een jonge vrouw, getrouwd èn ongetrouwd. Als het woord ‘alma’ een jonge getrouwde vrouw zou kunnen betekenen, dan heeft de tekst in Jesaja geen enkele waarde. Maar bij de juiste betekenis verwijst Jesaja’s profetie naar de bovennatuurlijke geboorte van de Zoon van God, en tegelijk de Zoon van David, uit de maagd Maria, in Genesis 3:15 aangeduid als ‘het Zaad van de vrouw’.
DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID
Op deze manier kunnen we ook begrijpen dat de Joodse tempel moest blijven bestaan om de registratie van de stammen te bewaken zodat de Messias als de Zoon van David geïdentificeerd zou kunnen worden. Na de geboorte en dienst van de Heere Jezus, was er geen reden meer om de identificatie van de stam van David zeker te stellen. Daarom stond God toe dat de tempel met zijn registers werd verwoest en het volk verstrooid raakte over de hele aarde. Totdat in de toekomst het wonderbare herstel van Israël zal plaatsvinden wanneer zij ook de godheid van de Heere Jezus zullen belijden, zoals voorzegd in Jeremia 23:6 “En dit zal Zijn naam zijn, waarmee men Hem zal noemen: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID”.
Deel dit artikel via