Er wordt wel eens opgemerkt dat we als gelovigen niet meer Grieks maar Hebreeuws moeten gaan denken. Een dergelijke aansporing is echter gemakkelijker gezegd dan opgevolgd. In deze studie gaan we in op de achtergronden van de Joodse en Griekse (denk)wereld.
Joodse wortels
De afgelopen jaren zijn veel christenen op zoek gegaan naar de Joodse wortels van het christelijk geloof. Immers het christendom is ontstaan in een Joodse omgeving. De Heere Jezus, Zijn twaalf discipelen en de drieduizend mensen, die op de eerste Pinksterdag tot het geloof in Hem als Messias kwamen, waren allen Joden. Niet alleen leefden zij in een Joodse samenleving, maar zij waren besneden, vierden de sabbat, hielden zich aan de Joodse feesten en aan de Joodse spijswetten. Daarom is het Nieuwe Testament een Joods boek, geschreven door Joden en zonder kennis van het Joodse leven van die tijd is het niet echt goed te begrijpen. Deze aandacht voor wat wel 'de Joodse wortels' wordt genoemd, is een goede ontwikkeling en ze vormt een noodzakelijke correctie op een al te eenzijdig christelijk verleden.
Hebreeuws denken
Een van de aspecten die tot 'de Joodse wortels' gerekend worden, is wel het zogenaamde Hebreeuwse denken. Maar wanneer je de termen Hebreeuws en Grieks denken voor jezelf wilt definiëren, blijkt dat nog niet zo gemakkelijk te zijn. Er zijn hierover dan ook heel veel verschillende meningen. Want waar gaat het om? Is het een bepaalde manier van denken? Is het een speciaal soort bril waarmee je de Bijbel leest of een speciale wijze, waarop je met de Bijbel omgaat? Betekent het dan, dat je moet gaan denken zoals de schrijvers van de Bijbel dachten of zoals de mensen in Israël ten tijde van het Oude en Nieuwe Testament?
Je komt daarbij ook voor een ander probleem te staan: mensen uit de Bijbel leefden in een totaal andere cultuur dan wij. Wat is de rol van de cultuur, waarin zij leefden hierbij? Is Hebreeuws en Grieks denken hetzelfde als de Hebreeuwse en Griekse cultuur? De vraag is vervolgens wat is cultuurgebonden en wat steekt daarboven uit? Dat deze vraagstelling moeilijk te beantwoorden valt, blijkt wel uit de verschillende opvattingen die orthodoxe christenen hebben over Bijbelse principes. Is het dragen van een hoofdbedekking door de vrouw tijdens een kerkdienst cultureel bepaald of altijd geldend? En hoe zit het met het hebben van lang haar door mannen en het elkaar groeten met de heilige kus? In zijn algemeenheid kun je stellen dat het Bijbels denken boven een bepaalde cultuur dient uit te gaan, ofschoon het daar natuurlijk wel aan is gerelateerd. Laten we eerst eens bezien wanneer in de geschiedenis Joden en Grieken met elkaar in contact kwamen. Hoe verliepen deze contacten en hoe raakten de christenen er bij betrokken?
Alexander de Grote
De verovering van Perzië door Alexander de Grote in 331 v. Chr. wordt veelal als beginpunt gezien waarop Joden en Grieken met elkaar in contact kwamen. Op twintigjarige leeftijd volgde Alexander zijn vader op als koning van Macedonië. Dertien jaar later stief hij aan malaria bij de rivier de Indus. In die tussentijd had hij met zijn Griekse leger nagenoeg de hele bewoonde wereld veroverd. Op het hoogtepunt van zijn macht strekte zijn rijk zich uit van Griekenland tot aan India en Egypte toe.
In 331 v. Chr. behaalde hij een beslissende overwinning op de Perzische koning Darius. Hiermee kwam een eind aan de Perzische dynastie van de Achaemeniden. De stichter van dit rijk was Cyrus II de Grote (559 ‑ 530 v. Chr.), die we in de Bijbel tegenkomen als Kores. Deze was erin geslaagd de Meden en de Perzen tot één rijk samen te smeden en Babylon in 538 v. Chr. te veroveren. Vanaf dat moment vormde het rijk van de Meden en de Perzen gedurende de twee volgende eeuwen tot aan de komst van Alexander de Grote, de belangrijkste politieke macht in het Nabije Oosten. Om de volkeren die zwaar te lijden hadden gehad onder de Babylonische en Assyrische overheersing aan zich te binden, gaf Kores hen toestemming om terug te keren naar hun geboorteland. Vandaar dat ook de Joden onder aanvoering van Ezra en Nehemia naar hun beloofde land mochten terugkeren. Natuurlijk herkennen we hierin bovenal de hand van God (zie o.a. Jes. 44:28 – 45:6).
Met de verovering van Perzië door Alexander de Grote werd de basis gelegd voor de eerste wereldomvattende cultuur. Men noemt die unieke vermenging van de Griekse cultuur met die van het oosten hellenisme. Alexander trouwde met twee Perzische vrouwen, de dochter van de satraap van Bactria en die van de Perzische koning Darius. Zijn generaals en soldaten volgden zijn voorbeeld en trouwden eveneens met Perzische vrouwen. Door het stichten van nieuwe kolonies en steden en het invoeren van het Grieks als officiële taal werd de Griekse cultuur over het gehele nabije oosten verspreid.
Na de dood van Alexander de Grote werd het rijk onder zijn generaals verdeeld. Generaal Ptolemaeüs verkreeg Egypte en Israël en generaal Seleucus erfde een groot deel van het Nabije Oosten. De hoofdstad van het rijk der Ptolomeeën was Alexandrië, gesticht en genoemd naar Alexander de Grote. Hier werd de grootste bibliotheek ter wereld gesticht en bevonden zich veel scholen voor het onderricht van de Griekse taal en cultuur.
Bedreiging vanuit het hellenisme
De hellenistische godsdienst was syncretisch, dat wil zeggen ze was in staat om ideeën uit verschillende godsdiensten met elkaar te verenigen. Ogenschijnlijk was men heel tolerant tegenover andere godsdiensten, immers alle godsdiensten waren gelijkwaardig en alles moest kunnen. Maar in de praktijk was men juist zeer intolerant tegenover al diegenen die niets van het hellenisme wilden weten. Het was meer dan alleen de Griekse taal of de Griekse filosofie, want godsdienst maakte een essentieel onderdeel ervan uit. Daarom was het onvermijdelijk dat de Grieken in conflict zouden komen met de Joden.
Vanaf 198 v. Chr. kwam Israël onder Seleucidisch bestuur. Seleucus stichtte de stad Antiochië in West‑Syrië en maakte het tot hoofdstad van zijn rijk. Door de expansiezucht van de Parthen, werd het Seleucidische rijk al snel gereduceerd tot het westelijke gedeelte van het Nabije Oosten, het gebied wat nu Syrië, Libanon, Israël en Jordanië omvat. Deze gebieden kwamen onder Grieks‑hellenistische invloed te staan. Evenals in Egypte onder de Ptolemeeën het geval was, werd het Grieks als ambtelijke- en handelstaal geïntroduceerd en allengs gebruikt door de heersende klasse en de intellectuele bovenlaag van de bevolking in de grote steden van Syrië. Daarentegen bleef het gewone volk de verschillende dialecten van het Aramees spreken. De hellenistische invloed bleef dus voornamelijk beperkt tot de maatschappelijke en intellectuele bovenlaag van de bevolking.
In het eerste boek der Makkabeeën (1:12-15) lezen we: “In die tijd nu trokken enige afvallige Israëlieten erop uit om veel anderen voor het volgende plan te winnen: laat ons vriendschap gaan sluiten met de heidenen uit onze omgeving; want sinds we de omgang met hen hebben verbroken, worden we telkens door rampen getroffen. Dit voorstel vond bijval en enige mannen uit het volk verklaarden zich aanstonds bereid om naar de koning te gaan. Nadat deze hun volmacht had gegeven om de gebruiken der heidenen in te voeren, bouwden zij in Jeruzalem een atletenschool, zoals de heidenen hadden, lieten bij zich de besnijdenis wegwerken en verzaakten aldus aan het heilig Verbond. Ze heulden met de heidenen en verkochten zich aan de zonde” (vertaling Petrus Canisius).
Deze atletenschool wordt in het Grieks gymnasium genoemd. Tegenwoordig denken we bij een gymnasium aan een middelbare school, waar scholieren Grieks en Latijn leren. Maar toen (hetgeen maar weinig gymnasiasten weten) was het een school voor atleten, waar naakt (gymnos in het Grieks) werd gesport! De Grieken legden nadruk op de schoonheid van het lichaam en vereerden daarom de schoonheid van het menselijk lichaam. Vandaar dat Joodse atleten hun ontsierende besnijdenis door een kleine chirurgische ingreep lieten wegwerken, zodat ze niet in de arena zouden worden uitgelachen. De godsdienstige gebruiken die bij de sportwedstrijden in gebruik waren, gingen vaak gepaard met seksuele uitspattingen.
Dat dit haaks staat op de Joodse en Oudtestamentische principes is duidelijk.
Opstand van de Makkabeeën
De beslissende strijd viel in de tweede eeuw v. Chr. De Seleucidische koning Antiochus Epiphanes IV, één van de grootste voorvechters van de hellenisering van het Syrische Rijk, besloot om voor eens en altijd een eind te maken aan het Joodse geloof in Israël. Gezien de aanvallen van buitenaf vond hij het belangrijk dat er één cultuur en één godsdienstig systeem in zijn rijk zouden zijn. Daarom vaardigde hij decreten uit, die bepaalden dat alle Joodse offers in de tempel werden verboden; men mocht zijn zonen niet meer laten besnijden; de sabbat werd afgeschaft. De boeken van de Thora werden vernietigd. Men werd gedwongen varkensvlees te eten en moest op heidense altaren offeren aan de afgoden.
Het absolute dieptepunt kwam toen Antiochus Epiphanes de tempel in Jeruzalem ontwijdde door in de voorhof een altaar op te richten voor Zeus Olympus en daar offers te brengen! Voor de gelovigen van die tijd was dit de vervulling van de profetie die we in het boek Daniël vinden: “Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen” (Dan. 11:31).
Het keerpunt kwam toen een Syrische ambtenaar in Modi’in (een dorp ten noordwesten van Jeruzalem), de inwoners dwong aan de afgoden te offeren. Nadat een afvallige Jood een offer had gebracht, werd hij samen met de Syrische beambte door de priester Matthattias gedood. Daarna vluchtten Matthattias en zijn vijf zonen de bergen in om met een aantal gelijkgezinden een guerrillaoorlog te beginnen tegen de Syriërs. Dit vormde het begin van de opstand der Makkabeeën. De geschiedenis kunt u lezen in het apocriefe boek der Makkabeeën.
Het was het wonder van de tweede eeuw, dat de Makkabeeën erin slaagden het Syrische juk af te werpen. Op de 25e Kislev van 165 v. Chr., drie jaar na de ontwijding van de tempel door de Syrische koning, werd deze opnieuw gereinigd en weer ingewijd. Nog steeds gedenken Joden dit jaarlijks tijdens het Chanoekafeest. Volgens de overlevering was de inhoud van het kleine kruikje olie dat nog over was, toereikend om de Menora in de tempel acht dagen te laten branden, totdat weer verse olie was aangevoerd. Dat de Makkabeeën erin slaagden het Syrische juk af te werpen kan door verschillende factoren worden verklaard. Maar bovenal was het God, Die de geschiedenis leidt en er voor zorgde dat Zijn volk niet te gronde ging.
Zo slaagden de Makkabeeën erin het voortschrijdende helleniseringsproces, dat hun door de Seleucidische koningen met geweld werd opgedrongen, tegen te gaan. In feite waren de Joden het enige volk in het Nabije Oosten, die zich in hun land min of meer met succes verzetten tegen de hellenistische cultuur en erin slaagden het wezen van hun godsdienst voor Griekse invloeden te behoeden. In 65 voor Chr. werden Syrië en Palestina Romeinse provincies. De Eufraat vormde vanaf dat moment de grens tussen het Romeinse Rijk en het Parthische Rijk. Cultureel gezien veranderde er echter niets: Rome was evenzeer als, zo niet meer dan, het rijk van de Seleuciden, beïnvloed door de hellenistische cultuur.
Een verworven recht
De consequenties van deze overwinning waren enorm. De Joden verwierven het recht om als enig volk ter wereld geen offers te brengen aan de heidense afgoden. Dit recht werd ook door andere volkeren erkend. Misschien heeft u zich wel eens afgevraagd, hoe het kwam dat de christenen in de eerste eeuw voor de leeuwen werden gegooid, omdat ze weigerden offers te brengen aan de keizer, maar dat de Joden niet in de arena terechtkwamen. Immers als er één volk ter wereld was, die principieel tegen het brengen van offers aan de keizer was, dan waren het wel de Joden. Maar dankzij de overwinning van de Makkabeeën erkenden ook de Romeinen hun recht om alleen aan de God van Israël te offeren en niet aan andere goden.
Daarom, zolang de eerste christenen door hun omgeving als Joden en hun geloof als een Joods geloof werd gezien, hadden ze geen problemen. Immers Joden waren vrijgesteld van de verering van en het brengen van offers aan de keizer. Maar toen het christendom als een van het Jodendom onderscheiden groep werd gezien, waren de christenen ook verplicht aan de keizer te offeren. Sommigen zien de periode tussen het Oude Testament en Nieuwe Testament als een tijd waarin God zweeg en niet actief bij Zijn volk betrokken was. Maar duidelijk is dat God wel degelijk werkzaam was. Want hadden de Makkabeeën verloren, dan was het Joodse geloof ook verdwenen en opgegaan in het hellenisme.
Joden, christenen en Grieken
Dat neemt niet weg dat de Joden zowel in Israël als in de diaspora, een grote invloed ondergingen van de hellenistische cultuur. Zo werd het Hebreeuws en het Aramees steeds meer door het Grieks vervangen. Vooral in de diaspora sprak waarschijnlijk de meerderheid van de Joden Grieks. Het feit dat het Nieuwe Testament in het Grieks is geschreven en niet zoals het Oude Testament in het Hebreeuws en het Aramees, is in dit verband illustratief. Veel Joden droegen Griekse persoonsnamen, ook dat is duidelijk uit het Nieuwe Testament, waar we namen tegenkomen als Paulus, Petrus, Maria en Lukas. Tegenwoordig vinden sommige christenen het beter om in plaats van Jezus de Hebreeuwse term Jehosjoe’a te gebruiken. Dat is begrijpelijk, maar we moeten wel bedenken dat de meerderheid van de Joden uit de eerste eeuw deze naam uitsprak als Jezus (Jesous).
Een andere Griekse beïnvloeding zien we bij het ontstaan van de onderwijsinstellingen. Ten tijde van het Oude Testament werden kinderen niet naar school gestuurd, maar leerden van hun ouders. Pas in de eerste eeuw voor Chr. stichtten de Farizeeën de eerste scholen voor kinderen. Het is dus te simpel en te eenzijdig om te stellen dat alles wat vanuit de hellenistische cultuur voortkwam, fout was. Zo zwart-wit ligt het niet. Het was juist dankzij de hellenistische cultuur, dat het christendom in de eerste eeuwen van haar bestaan zich zo snel kon verspreiden. Juist omdat er (ook in het Romeinse Rijk) één overheersende cultuur (het hellenisme) en één taal (het Grieks) was.
Alexandrië
De plaats waar de Joden het diepgaandst de invloed ondergingen van het hellenisme, was Egypte. Daar bevond zich in de eeuwen voor de jaartelling een grote Joodse gemeenschap. Deze was geconcentreerd in Alexandrië, waar naar schatting een half miljoen Joodse inwoners (40% van het totaal aantal inwoners van deze stad!) woonden. De stad werd daarnaast voornamelijk bewoond door Grieken en de Griekse cultuur was overheersend. Doordat de Joden Grieks spraken, raakte hun taal, het Hebreeuws, in onbruik en konden zij de Bijbel niet meer lezen. Vanaf de tweede eeuw v. Chr. kwam er dan ook een dringende behoefte aan een Griekse vertaling van de Bijbel en zo ontstond de Septuaginta. Voor het eerst in de geschiedenis werd een religieus boek vertaald. Geen ander volk, ook niet de Grieken, hadden het noodzakelijk geacht om hun heilige geschriften te vertalen. Ieder volk bezat immers zijn eigen goden en waarom zou je dan geïnteresseerd zijn in de godsdienstige geschriften van de anderen?
Enerzijds was Alexandrië de bakermat van het antisemitisme. De eerste antisemitische werken zijn in de eeuw voor de jaartelling door Grieken uit deze stad geschreven. Alle bekende lasterverhalen komen we in deze werken tegen, zoals bijvoorbeeld dat Mozes een melaatse was, die een volk van leprozen uit Egypte had geleid en dat in de tempel van Jeruzalem een ezel werd vereerd.
Anderzijds werden hier door Joden de eerste apologetische werken geschreven, waarin ze zich verdedigden tegen de onterechte beschuldigingen. En deze apologetische werken stonden weer als voorbeeld voor de latere christelijke schrijvers, die eveneens door Grieken werden aangevallen. Alexandrië is ook de plaats waar Joodse filosofen en schrijvers veel Joods-hellenistische werken schreven. We denken aan Philo, Theodotus, de Wijsheid van Salomo en het derde en vierde Makkabeeënboek. In Egypte was sprake van een verbintenis tussen de Joodse en hellenistische cultuur, die in sommige gevallen tot syncretisme leidde.
Door de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuagint) raakten echter ook veel Grieken geïnteresseerd in de Bijbel en de God van Israël. Dat we in het Nieuwe Testament zo veelvuldig lezen over proselieten en Jodengenoten, over Griekse vrouwen die de synagoge bezochten, was dankzij de Septuaginta. Daardoor hadden veel heidenen kennis van de Bijbel en waren ze voorbereid op de komst van de Messias. De stap om officieel Jood te worden, was vaak te groot, men diende zich dan aan alle geboden en verordeningen van de Thora te houden. Maar toen buiten de Wet om een 'gemakkelijke' weg tot God werd geopend door het volbrachte offer van Jezus Christus, namen veel proselieten en Jodengenoten dit Woord met vreugde aan.
God of mens?
Het is onmogelijk om in deze studie de inhoud van het Hebreeuwse en Griekse denken (op zichzelf al vage begrippen met een zeer complexe inhoud) op verantwoorde wijze te behandelen. Hoe zouden we trouwens als mensen van de 21ste eeuw in staat zijn om ‘hét’ Hebreeuwse en ‘hét’ Griekse denken te bevatten, als dat dan al bestaat. We vergelijken daarom slechts enkele fundamentele denkbeelden met elkaar. Het meest essentiële verschil tussen beide vormen van denken is de relatie tussen de mens en zijn Schepper. Terwijl in het Hebreeuwse (Bijbelse) denken de mens in een (onderdanige) relatie tot God staat, is in het Griekse denken de mens autonoom. In veel synagogen staat bijvoorbeeld op de ark (de kast waar de Hebreeuwse Thorarollen worden bewaard) de uitspraak in het Hebreeuws: Da lifnee atta omed, ‘Weet voor Wie u staat!’ De Griekse filosofen benadrukken daarentegen: "Ken uzelf"! Terwijl binnen het Griekse denken de autonomie van de mens (het kennen van jezelf) centraal staat, staat binnen het Hebreeuwse Bijbelse denken, het kennen van God centraal. Je kunt pas goed jezelf kennen, als je God kent!
Ethiek
Deze wijze van denken heeft een aantal verstrekkende gevolgen, die op het gebied van de ethiek het duidelijkst naar voren komen. Binnen het Hebreeuwse denken is de ethiek niet primair gebonden aan wat de mens wil en aangenaam vindt, maar aan wat God van hem vraagt in Zijn Woord. Binnen het Griekse denken staat echter de mens centraal en afhankelijk van welke filosofische (dat is een door de mens bedachte) denkwijze men aanhangt, kiest men voor een bepaalde ethiek. Zo is er een Platonische, Aristotelische en Stoïsche ethiek. Doordat de Grieken primair op de mens gericht waren, hadden ze weinig oog voor de zwakken in hun maatschappij. Ze waren vooral gericht op de intellectuele en lichamelijk sterken. Griekse en Latijnse filosofen hebben veel lezenswaardige geschriften geschreven, die ook heden ten dage nog de moeite waard zijn. Toch zullen maar weinig gymnasiasten door hebben dat filosofen als Socrates, Plato en Aristoteles op ethisch gebied veel verwerpelijke uitspraken hebben gedaan. We illustreren dat aan de hand van een aantal sociale items.
Positie van de vrouw
De antieke Grieken beschouwden hun vrouw als een noodzakelijk kwaad. Daarom werd onderwijs voor vrouwen niet zo belangrijk geacht. De bekende filosoof Plato was blij dat hij niet als vrouw was geboren. De Griekse stad Sparta, bekend om haar soldaten, beschouwde de vrouw slechts als een werktuig om kinderen te baren, om zo de stad van soldaten te voorzien. Trouw aan je partner was daarom niet zo belangrijk. Het vormde zelfs geen bezwaar om je vrouw met een ander te delen. Demosthenes, een beroemd staatsman en groot redenaar en voorvechter van de democratie, schijnt aan het volk van Athene te hebben gezegd: "Hoeren hebben wij voor ons genoegen, bijvrouwen voor de dagelijkse verzorging van ons lichaam en echtgenoten om wettige kinderen te verwekken".
Om de meest onbenullige redenen kon een man dan ook van zijn vrouw scheiden. Toen de Romein Paulus Aemilius zijn vrouw verstootte, vroegen zijn vrienden hem, waarom hij dit deed. Immers ze was een knappe en intelligente vrouw, die knappe en intelligente kinderen had voortgebracht. Daarop antwoordde hij, wijzend op zijn schoen: "Is zij niet goed, is zij niet goed gemaakt? Maar jullie weten niet waar ze mij kwelt". Bij religieuze feesten en festiviteiten was het aangaan van seksuele relaties met anderen buiten het huwelijk om, hetzij met personen van hetzelfde, hetzij met personen van het andere geslacht een normale praktijk. Over de ontucht en lage moraliteit in de Romeinse tijd, bijvoorbeeld onder de keizers is voldoende bekend.
Hoe anders leert de Bijbel. Man en vrouw zijn beiden naar Gods beeld geschapen en aan beiden wordt de opdracht gegeven om Gods beelddrager te zijn en te heersen over al het geschapene (Gen. 1:26)! De vrouw is als een hulp (Hebr. ezer) voor de man geschapen. Dat je dit beslist niet minderwaardig moet opvatten, blijkt wel uit het feit dat ook God onze ‘hulp’ (ezer) wordt genoemd in Psalm 121:2 “Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft”. Het is opvallend dat de eerste christelijke gemeente in Europa werd gesticht toen een vrouw, Lydia, tot bekering kwam en haar huis als eerste samenkomstruimte in Europa functioneerde. (Hand. 16:14, 15).
Echtscheiding wordt door de Bijbel afgekeurd. Het is slechts vanwege de slechtheid van de mensen toegestaan. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat binnen het antisemitische en antichristelijke nazisysteem de vrouw wordt gedegradeerd tot iemand die alleen maar geschikt is om Arische kinderen voort te brengen tot meerdere eer en glorie van het Arische ras. Bij een herleving van het oude heidendom zou de vrouw als eerste daarvan te lijden hebben. Dat juist in onze tijd op seksueel gebied alles kan en mag, komt voort uit het denken, dat wat ik prettig vind centraal staat. De mens staat centraal en niet wat Zijn Schepper van hem vraagt.
Kinderen
Bij de Grieken was het geoorloofd om kinderen te vondeling te leggen. Volgens de zogenaamde wet van Lycurgus was iedere vader verplicht zijn pasgeboren kind naar een daartoe aangestelde commissie te brengen en deze te laten keuren. Wanneer bij kinderen een afwijking werd gevonden of ze te zwak schenen te zijn, mochten deze in het ravijn gegooid worden als prooi voor wilde dieren en roofvogels.
Plato geeft een beschrijving van de ideale staat en daarin laat hij Socrates poneren dat kinderen afgezonderd moeten worden in daarvoor bestemde plaatsen en zij door speciaal aangestelde verzorgsters opgevoed moeten worden. Ook kinderen van lagere klassen of mismaakte kinderen moeten worden afgezonderd, om vervolgens op geheimzinnige wijze te worden verwijderd. Evenzo bepleitte de grondlegger van de logica, Aristoteles, dat er een wet uitgevaardigd moest worden, om te voorkomen dat mismaakte of ziekelijke kinderen grootgebracht zouden worden.
Bij de Romeinen was het al niet veel anders. De filosoof Seneca, verplichte lectuur voor veel leerlingen van gymnasia, schijnt eens te hebben gezegd: "Mismaakte kinderen vernietigen wij, en zij die zwak en onvolkomen geboren worden, verdrinken wij. Dat is niet uit boosheid, maar naar gezonde rede. Op die wijze scheiden wij het onnutte van het bruikbare!"
Hoe anders staat het Oude Testament tegenover kinderen: "Zie, kinderen zijn een erfdeel van de HEERE" (Ps. 127:3). Het krijgen van kinderen werd gezien als een geschenk van God, voor wie Hij al oog had, als ze zich nog in de moederschoot bevonden (Ps. 139:15). Jezus stelt aan Zijn discipelen de kinderen als voorbeeld: "Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan ... En wie zo'n kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij" (Matt. 18:3, 5). Dat deze ideeën ook nu nog niet dood zijn, blijkt wel uit de recente geschiedenis. De nazi’s kenden hun Lebensborn-Instituten, waar Arische kinderen werden grootgebracht tot meerdere eer en glorie van het Arische ras. Tegelijkertijd werden gehandicapten afgevoerd om vermoord te worden. Maar ook in onze tijd is abortus en euthanasie een geaccepteerde praktijk.
Slavernij
Hoe de Grieken en Romeinen over slaven dachten, is evenmin verheffend. De samenleving rustte op het bezit van slaven, die mensonwaardig werden behandeld. In Rome kon een meester zijn slaven naar willekeur martelen en laten ombrengen. Slaven hadden geen enkel recht. Illustratief was het voorbeeld van de Romeinse generaal en staatsman Flaminius die eens een slaaf ter dood liet brengen, om zijn gast te vermaken, omdat die nog nooit iemand dood had zien gaan! Ds. Rottenberg verwoordt het als volgt: "U ziet vol bewondering op tot de piramiden en tempels van Egypte, gij doet wel. Maar vergeet niet het bloed en de tranen der mannen en vrouwen wier dwangarbeid ze hebben gebouwd ... U verbaast zich over de merkwaardige structuur van de wet en staatsinrichting van Rome, u doet wel. Maar bedenk, dat een groot deel van de mensheid, die onder haar leefde, geen mensenrechten bezat en de slaaf in haar ogen niet meer dan een voorwerp was...”.
Weliswaar was in het Oude Testament eveneens sprake van slavernij, maar hier hadden slaven tenminste nog enige rechten. Bijvoorbeeld door de instelling van het Sabbatjaar, waarbij alle Hebreeuwse slaven vrijgelaten moesten worden, en niet met lege handen mochten weggaan. Hun loon moest hen gegeven worden. Ook lezen we in Deuteronomium 23:15 dat een gevluchte slaaf niet aan zijn meester uitgeleverd mocht worden.
Armenzorg
In de Grieks-Romeinse tijd bestond er geen armenzorg. Een Romeins dichter verwoordde het als volgt: "Men doet de bedelaar maar een slechte dienst door hem eten en drinken te geven. De gave is verloren en het leven van de arme wordt tot zijn eigen ellende verlengd!" Nee, dan besteedde men liever zijn geld aan brood en spelen om het volk rustig te houden.
Vreemdelingen waren barbaren, die uitgeroeid mochten worden of anders als slaaf gebruikt konden worden. Hoe verschillend is dan het Oude Testament. "… gij mag de rand van uw akker niet helemaal afmaaien, ... ook mag u uw wijngaard niet nalopen en de afgevallen druiven van uw wijngaard niet oprapen. U moet ze voor de arme en de vreemdeling achterlaten… " (Lev. 19:9, 10). De sociale voorzieningen in onze tijd hebben we dankzij het joods-christelijke denken, dat op de Bijbel teruggaat.
Aandacht voor het lichamelijke
Binnen het Griekse denken heeft men altijd veel aandacht voor het lichamelijke en het uiterlijk gehad. Illustratief is de Latijnse uitspraak “mens sana in corpere sano”: Een gezonde geest in een gezond lichaam. De Grieken vereerden het lichaam en haar schoonheid. Opmerkelijk dat in onze tijd, waarin het christelijk denken steeds meer terrein verliest, de nadruk op het uiterlijk steeds groter wordt. De huidige trend van ‘fitness’ en ‘bodybuilding’ past daarin goed en wordt nog versterkt door de filmindustrie, die films produceren, waar bij voorkeur knappe vrouwen en mannen een hoofdrol spelen.
Het Hebreeuwse denken legt nadruk op het feit dat de mens geschapen is naar Gods beeld. Daarom mag je je eigen lichaam en alles wat daarmee te maken heeft niet minachten, maar evenmin daarvoor een overdreven aandacht hebben. “Want een man is niet sterk door eigen kracht” (1 Sam. 2:9).
Integratie en compartimentalisme
In zijn artikel Beware of Greeks bearing gifts, maakt Rev. John Fischer een interessante vergelijking. Binnen het Griekse denken heeft men de neiging om de dingen van elkaar te scheiden, de afzonderlijke stukken te analyseren en daarmee het geheel uit het oog te verliezen. Dit valt goed te illustreren aan de hand van de huidige wetenschap. Een hedendaagse wetenschapper weet steeds meer van steeds minder. Elkeen is specialist op zijn of haar terrein, maar daardoor vaak niet meer in staat het geheel te overzien. Fischer gebruikt voor deze manier van denken de term ‘compartimentalisme’, oftewel het verdelen in compartimenten of segmenten (het zogenaamde ‘hokjesdenken’). Daarentegen is men binnen het Hebreeuwse denken geneigd dingen tezamen te voegen en naar het geheel te kijken, aldus Fischer. Dit noemt hij integratie.
Hoewel je je kunt afvragen of hij hier de zaken niet al te simpel voorstelt, helpt zijn vergelijking ons om een duidelijker zicht te krijgen op de verschillen tussen het Griekse en Hebreeuwse denken. Christenen zijn vaak geneigd om in hokjes te denken. De eerste vraag die aan een medechristen wordt gesteld, is tot welk kerkgenootschap hij behoort. Daaraan worden dan conclusies verbonden. Daarentegen is men binnen het Jodendom vaak meer gericht op de gehele groep. Is iemand Jood, en heeft hij steun nodig, dan zal men niet vragen tot welke richting hij behoort of hoe orthodox hij is. Hierin zijn Joden ons als christenen ten voorbeeld. We kunnen denken aan het onderscheid tussen bijvoorbeeld een zondagse kerkdienst en een doordeweekse Bijbelkring. In een kerkdienst dient men zich stemmig te gedragen, een Bijbelkring is daarentegen meer informeler, ‘gewoner’.
Christelijke vieringen zijn vaak plechtstatig, liturgisch en verheven. Joodse vieringen zijn vrolijk, gezellig en huiselijk. Bijvoorbeeld de Seder, de Pesachviering, is ingebed in een gewone maaltijd. Het is een gezellige samenkomst, waarop zelfs seculiere liederen mogen worden gezongen en niet alleen geestelijke liederen. Zo gaat het lied chad gadja over een bokje dat wordt opgegeten door een kat, die weer wordt doodgebeten door een hond, enz.. Je zou de stelling kunnen verdedigen dat binnen het Hebreeuwse denken er geen onderscheid is tussen heilig en profaan, omdat het gehele leven is gewijd aan God.
Visie op de Bijbel
Een ander gevolg van het compartimentalisme is de wijze waarop je naar de Bijbel kijkt. Het uit zijn verband rukken van teksten zou je als een vorm van Grieks denken kunnen opvatten. Vanuit dit compartimentalistische denken zijn wij vaak geneigd een verschil te maken tussen het Oude en Nieuwe Testament. Zo zou het Oude Testament de nadruk leggen op de wet, terwijl het Nieuwe Testament de nadruk legt op de genade. Een heel oude ketterij (opgekomen vanuit het hellenistische denken) is dat de God van het Oude Testament een God van wraak en toorn is en daarom niet dezelfde kan zijn als de God van liefde in het Nieuwe Testament. Maar wanneer we naar de Bijbel als een eenheid kijken, zien we dat de wet in het Oude Testament is gegeven aan een volk dat al in een bijzondere relatie met God staat en niet slechts het antwoord is op de vraag, hoe wij behouden moeten worden. Daarom is het Oude Testament even vol van Gods liefde als het Nieuwe Testament.
Visie op de tijd
Fischer maakt in dit verband een interessante opmerking over het verschil tussen het Griekse en het Hebreeuwse begrip van tijd. Zo stelt hij dat binnen het Griekse denken men geneigd is de tijd in te delen in van elkaar gescheiden eenheden, die los van elkaar staan en wel in heden, verleden en toekomst. Daarentegen is binnen het Hebreeuwse denken tijd meer een vloeiend geheel, waarbij heden, verleden en toekomst door elkaar heen kunnen lopen. Hij baseert dat op de verschillen tussen het Griekse en het Hebreeuwse werkwoordsysteem. Hoewel niet alle taalkundigen dat met hem eens zullen zijn, is zijn constatering dat de oudtestamentische mens een andere visie op tijd heeft dan wij, juist. De Griekse indeling van de Bijbel maakt een duidelijk onderscheid tussen geschiedenis en profetie, maar tot de profetische boeken worden binnen de Joodse canon niet alleen onze profeten gerekend, maar ook boeken als Jozua, Richteren, Samuël en Koningen. Wij zouden deze boeken tot de geschiedenis rekenen, volgens de Joodse canon is het profetie. Geschiedenis is volgens deze opvatting vervulde profetie, profetie is onvervulde geschiedenis. Binnen het Hebreeuwse denken wordt geschiedenis een organisch geheel, waarbij heden, verleden en toekomst in elkaar overvloeien. Dit kan ons helpen de oudtestamentische profetieën beter te begrijpen. Wij willen graag weten of een bepaalde profetie nu al wel of nog niet is vervuld. Het is het een of het ander. Maar vanuit dit Hebreeuwse denken heeft men er geen moeite mee dat een profetie op verschillende tijdstippen kan slaan. Immers tijd is een vloeiend geheel.
Naar een Bijbelse manier van denken
Inmiddels zal u duidelijk zijn geworden, dat wat algemeen onder Hebreeuws denken wordt verstaan, niets anders is dan Bijbels denken, het denken zoals God dat wil. Dat denken gaat uit van een norm buiten onszelf, namelijk van het Woord van God. Die norm is niet wat wij zelf willen, plezierig of aangenaam vinden, maar wat God van ons vraagt. Het Griekse denken zou je dan ook die vorm van denken kunnen noemen, die ingaat tegen Gods Woord, omdat zij de mens centraal stelt en geen rekening houdt met God en Zijn Woord. Wanneer we van een dergelijke definitie uitgaan, dan is duidelijk dat in onze tijd en in onze cultuur het Griekse denken overheersend is. De huidige moderne opvattingen over abortus en euthanasie, echtscheiding, seksuele relaties buiten het huwelijk om, hebben meer overeen met de opvattingen in de Grieks-Romeinse tijd dan met die van orthodoxe Joden en christenen.
Hoe gaan we Bijbels denken? Het is geen kwestie van een knop omdraaien. Het is veeleer een langzaam proces van bewustwording; de bewustwording dat christen zijn iets is dat je 24 uur per dag mag zijn. Geen compartimentalisme, maar integratie. Geen hokjesgeest, maar het besef hoe God naar onze medechristenen kijkt.
In een tijd, waarin zoveel prikkels op ons afkomen, is het niet eenvoudig om staande te blijven. Daarom hebben de woorden van Paulus nog niets van hun actualiteit verloren: “Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst. En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is” (Rom. 12:1, 2).
Geraadpleegde literatuur (een selectie)
Y. Aschkenasy en W.A.C. Whitlau, ‘Geliefd is de mens’, ‘Over een spreuk van rabbi Akiba (Avoth III, 14)’, in: “Geliefd is de mens, artikelen rondom de Joodse traditie”,
B. Folkertsmastichting voor Talmudica, Hilversum 1983, pag. 7-24
Dr. A.J. Bronkhorst, De geschiedenis van Israël van Alexander de Grote tot Bar Kochba, Bosch & Keuning NV. Baarn, 1964
Encyclopedia Judaica, Jerusalem 1972, vol. 13 p. 421-427 (Philosophy, Jewish)
Rabbijn Mr. Drs. R. Evers, Oude wijn in nieuwe zakken, Een joodse visie op actuele problematiek, Kampen 1996
Rev. John Fischer, “Beware of Greeks bearing gifts”, in “The Hebrew Christian”, vol. LVI, no. 4, 1984, pag. 116-119.
M.J. Mulder (ed.), Mikra, Text, Translation, Reading and Interpretation of the Hebrew Bible in Ancient Judaism and Early Christianity, Van Gorcum Assen 1988, mn. p. 379-545
J. Rottenberg, Semitisme en de West-Europeesche volken, Wageningen, 1934.
D.S. Russell, Tussen Maleachi en Mattheus, Servire Den Haag 1962
P.A. Siebesma, “Onze kennis komt uit het oosten”, in: “Profetisch Perspectief”, juli/aug. 1997, p.41-43
P.A. Siebesma, “Hoe Joods is het christendom?”, in: "Profetisch Perspectief", 4e jrg. nr. 15, juli/aug. 1998, p. 37-39
Ds. D.G. van Vreumingen, “Hebreeuws” en “Grieks” denken, in: Rondom het Woord, 18e jrg. Nr. 2, aug. 1976, pag. 106-113
Deel dit artikel via