We lezen in Mattheüs 11:12: “En van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het”. De vertaling suggereert een gewelddadige inname van het Koninkrijk der hemelen. Maar hoe een dergelijke gedachte past binnen de context van de rede van de Heere Jezus laat zich moeilijk uitleggen. We zullen een poging wagen.
De oorzaak van Johannes' dood
In Mattheüs 11:1-19 staat de persoon van Johannes de Doper centraal. Hij was een vurig prediker zonder aanziens des persoons. Ook koning Herodes ontkwam niet aan zijn vlammende woorden tegen de zonde. En toen Johannes openlijk de zondige relatie met Herodias, de vrouw van zijn broer, aan de kaak stelde, werd hem dit fataal. Herodes zelf was nog niet eens de oorzaak van de gevangenschap en uiteindelijke onthoofding van Johannes de Doper. Het was veeleer Herodias die vijandschap tegen Johannes koesterde en de oorzaak van zijn dood werd (Mark. 6:17). “En Herodias had het op hem gemunt en wilde hem doden, maar zij kon dat niet” (vs. 19). Maar toen Herodes in een onbewaakt ogenblik aan de dochter van Herodias van alles en nog wat beloofde, zag Herodias haar kans schoon en eiste als beloning het hoofd van Johannes de Doper. Hoewel niet van harte, gaf Herodes toe, niet bestand tegen de druk van zijn vijandige vrouw. Het was het roemloze einde van deze prediker.
Johannes' vraag
Terwijl hij nog in de gevangenis zat, hoorde hij van de werken van de Heere Jezus en zond hij twee van zijn discipelen tot Hem met de vraag: “Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?” Het is een vraag die ons misschien in eerste instantie wat bevreemdt, maar waarschijnlijk ligt in deze vraag wel de verklaring van vers 12. We zullen hier dus even bij stil staan. De vraag drukt een en al twijfel en verwarring van de kant van Johannes de Doper uit. Bent U nu de Messias of niet? Hebben we U verwacht of gaat het uiteindelijk toch om een ander? Dat zijn de vragen waar Johannes mee worstelde in de kerkers van het koninklijk paleis. “Is dit nu die grote Johannes?”, zijn we wellicht geneigd om te denken. Welk een krachtig getuigenis had hij daar aan de oevers van de Jordaan afgegeven. Hoe vast en zeker wist hij van zichzelf te zeggen: “Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja de profeet, gesproken heeft” (Joh. 1:23). Hij wist zijn roeping. Van hem was er geschreven in de Schrift, en hij wist dat Jesaja van hem profeteerde. En als zodanig, als die roepende in de woestijn, wees hij vol zekerheid op Hem, Die na hem kwam, Wiens schoenriem hij zich niet waardig voelde te ontbinden. “De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1:29). En opnieuw wees hij de volgende dag twee van zijn eigen discipelen op het Lam Gods, die Hem meteen volgden en dus Johannes verlieten (vs. 35-37). Dat was de taak van Johannes als de wegbereider, en hij vervulde die getrouw. Johannes had ook de Geest Gods zien neerdalen uit de hemel, als een duif, en op Hem zien blijven (vs. 33). Nee, in die dagen leed het voor hem geen enkele twijfel. De Koning was gekomen en het Koninkrijk was nabij. Daartoe doopte hij ook. “Opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met water” (vs. 31). Vast en zeker stond hij daar als een tweede Elia. Van kameelhaar was zijn kleding, bijeen gehouden door een leren gordel. Zijn dieet bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Zozeer herinnerde Johannes het volk aan het beeld van de oude profeten en in het bijzonder aan dat van Elia, dat al de landstreken rondom de plaats waar hij preekte tot hem uitgingen. Zelfs de geestelijke leiders, de Farizeeën en Sadduceeën konden het niet nalaten naar deze eenzame maar krachtige prediker toe te gaan, zijn preken te horen en door hem gedoopt te worden. Ook voor hen had hij een woord dat er niet om loog en waaruit des te sterker deze profeet Gods uit de Schrift naar voren komt. “Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn. Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering” (Matt. 3:7, 8). Ook hier was Johannes van overtuigd. De komst van de Messias zou gepaard gaan met de toorn van het Lam. Johannes wist wie hij zelf was. Hij kende zijn roeping. Vol overtuiging wees hij op Hem Die na hem kwam. Jezus Christus was ‘Hij Die komen zou’. Hem hadden de Schriften aangewezen. En Hij was Israëls Hoop. Maar hooguit een jaar later zien we Johannes in de gevangenis. Wederom, als in de begindagen van zijn prediking, zond hij twee van zijn discipelen tot Christus. Dezen gingen niet tot Hem nadat Johannes Hem had aangewezen als het Lam Gods. Ze naderden tot de Heere niet met een uitroepteken maar met een vraagteken. Niet als Andreas: “Wij hebben de Messias gevonden”. Maar met de vraag: “Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?” Een vraag vol vertwijfeling. Hoe is dit mogelijk bij een uitnemend man van God als Johannes?
Elia
Laten we deze laatste vraag proberen te beantwoorden aan de hand van het voorbeeld van Elia. “Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden” (Jak. 5:17, S.V). Elia had dezelfde natuur, dezelfde moeiten en gevoelens als wij. Hij was een profeet van God in een van de donkerste tijden van Israël. Maar hij bleef een mens. Net als Johannes stond Elia met een krachtig getuigenis voor de koning van Israël (1 Kon. 17:1). Hij haalde zich de toorn van de koning op de hals en gedurende de tijd dat er geen regen was in Israël moest hij zich verbergen. Maar na die drie jaren zien we hem weer voor diezelfde koning Achab. En net als toen nam hij geen blad voor de mond. Zonder mensenvrees stelt hij Achabs zonden aan de kaak (1 Kon. 18:18). Maar ook Elia kreeg niet alleen te maken met de toorn van de koning, ook met de woede van diens vrouw. Achab leek nog voldoende vrees voor God te hebben om in Elia een profeet van de HEERE te herkennen en Elia niet onmiddellijk te doden. Maar zijn vrouw was als een Herodias, de kwade genius achter het verval van Israël en de goddeloze wandel van Achab. Ook Elia neemt het op tegen de geestelijke leiders van het volk; in die tijd de priesters van Baäl. En wat een machtige indruk maakt zijn persoon op het volk en op ons daar op de berg Karmel in zijn strijd tegen de Baäl-dienaars (1 Kon. 18:19-46). Maar als Achab zijn vrouw Izebel vertelt dat er een einde is gekomen aan de heerschappij van Baäl door toedoen van de profeet, is zij vastbesloten om Elia te doden. En door de boden zweert zij Elia, dat hij morgen zou worden omgebracht (1 Kon. 19:2). Elia kwam niet in de gevangenis. Maar hij zette het wel op een lopen. En na een dagreis lopen, zien we Elia er niet minder erg aan toe dan Johannes in de gevangenis. Hij bad om te mogen sterven (vs. 4). En nog veertig dagen later aan de berg Horeb roept Elia vol teleurstelling uit: “Ik heb mij zeer voor de HEERE, de God van de legermachten ingezet. De Israëlieten hebben immers uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik ben alleen overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen” (vs. 10). Zien we hier ook niet iets van die twijfel van Johannes? Elia, en ook Johannes, ‘was een mens van gelijke bewegingen als wij’. Daar ligt een van de oorzaken.
De verwachtingen van Johannes
Laten we Johannes niet te snel oordelen over zijn twijfelmoedigheid. Hij zat in de gevangenis en hij wist dat Herodias op zijn leven aasde. Wie van ons zou het er dan beter afbrengen dan hij? Daarnaast hoorde hij in de gevangenis de werken van Christus. En kennelijk zat daar een andere bron van zijn twijfel. Want op grond van wat hij gehoord had, zond hij zijn twee discipelen naar de Heere. Zijn verwachtingen waren zo heel anders. En daar wilde hij meer zekerheid over verkrijgen. Laten we hier wat langer bij stil staan. Johannes predikte de bekering aan Israël omdat het Koninkrijk der hemelen nabij was gekomen (Matt. 3:2). We zagen reeds dat hij de Farizeeën en Sadduceeën waarschuwde voor de toekomende toorn (vs. 7). En als Hij over de komende Koning spreekt zegt hij: “Ik doop u wel met water tot bekering, maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waard Hem Zijn sandalen na te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden” (Matt. 3:11, 12). Dit was Johannes’ prediking. Het was er met name een van het komende gericht. Hij profeteerde van het scheiden van kaf en koren. Naar zijn verwachting waren dat de werken die aan de komst van het Koninkrijk vooraf zouden gaan. En daarin stond hij niet alleen. Alle profeten van het Oude Testament profeteerden hetzelfde. Ook Christus’ eigen discipelen zaten er nog wel eens naast in hun verwachtingen. Het was niet zo zeer dat die verwachtingen niet deugden, maar dat ze verkeerd getimed waren. Toen de Samaritanen de Heere en Zijn discipelen een slaapplaats weigerden, vroegen Jakobus en Johannes Hem of Hij hen toestond vuur van de hemel te laten nederdalen om de vijandige Samaritanen te verslinden. Maar de Heere keerde Zich om en bestrafte hen streng (Luk. 9:53-56). Toch was dit verzoek van de twee zonen van Zebedeüs nu ook weer niet zo vreemd in onze ogen. Deed Elia niet hetzelfde (2 Kon. 1:10, 12)? En zien we in de dagen van de twee getuigen Gods voorafgaand aan de komst van het Koninkrijk niet iets desgelijks? “En als iemand hen schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en dat verslindt hun vijanden. En als iemand hun schade wil toebrengen, moet hij op dezelfde manier gedood worden” (Opb. 11:5). De overeenkomst met Elia is hier overigens treffend; zie vers 6: “Zij hebben macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen zal vallen in de dagen dat zij profeteren…” De vraag van de discipelen was op zich niet zo vreemd. Ze kwam alleen op de verkeerde tijd. Toen Petrus zijn belijdenis van de Christus had uitgesproken, had hij nog maar weinig of zelfs geen weet van het lijden dat Christus te wachten stond (Matt. 16:16, 21, 22). Zijn verwachtingen van hun Koning waren heel anders. En als die verwachting bij zijn discipelen al zo anders was, wat dan van al diegenen die een minder intieme omgang met de Heere hadden? En hier ligt waarschijnlijk de sleutel tot een goed verstaan van Mattheüs 11:12.
Het antwoord van de Heere op de vraag van Johannes
Toen de vraag van Johannes door middel van zijn twee discipelen de Heere bereikte, wierp Christus hem terug op de Schrift. “En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: Blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan de armen wordt het Evangelie verkondigd; en zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (Matt. 11:4-6). De Kenner van alle harten wist dat dit antwoord voldoende was voor Johannes. Hoeveel licht, blijdschap en vreugde zullen deze woorden de man in de gevangenis hebben gegeven. Het gaf hem de kracht om het lijden te dragen. Johannes kende de Schrift. Hij wist dat de Heere hier verwees naar Jesaja (o.a. 29:18, 19 en 35:5, 6). Dit zijn Messiaanse profetieën en met het aanhalen van deze woorden antwoordde de Heere Jezus als het ware met: ‘Je hebt je niet vergist Johannes. Ik ben het, Die je verwachtte. Al de werken die de Messias zou doen, die doe ik. Twijfel er niet langer aan’. Maar vooral zal Johannes hier gedacht hebben aan Jesaja 61:1, 2. Het jaar van het welbehagen van de HEERE was overeenkomstig de werken die de Heere Jezus deed, aangebroken. En dat jaar stond niet in contrast met wat Johannes verwachtte, maar helemaal in de lijn ervan! Het “jaar van het welbehagen van de HEERE” en “de dag van de wraak van onze God” staan niet los van elkaar. Maar we moeten ze wel onderscheiden. En daar ontbrak het Johannes aan. Maar het antwoord van de Heere was hem voldoende.
Het getuigenis van de Heere over Johannes
Dat de Heere Zich ook niet geërgerd heeft aan zijn vraag blijkt wel uit het vervolg. Tegenover de schare roemt Hij de persoon en het werk van Zijn wegbereider. En waar Hij Johannes vertroostte met de woorden van ‘het jaar van het welbehagen des HEEREN’, waarschuwde Hij Zijn toehoorders met ‘de dag van de wraak van onze God’. Want in vers 10 verwijst Hij nadrukkelijk naar Maleachi 3. “Zie Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg voorbereiden zal [Johannes]. Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Heere, Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten. Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep van de blekers” (vs. 1, 2). In deze verzen en het navolgende is de verwijzing naar het vuur dat gepaard zal gaan met Zijn komst en de oprichting van het Koninkrijk.
Het Koninkrijk geweld aangedaan
En dan zijn we aangeland bij Mattheüs 11:12. Als zelfs Johannes en de discipelen van de Heere verwachtingen hadden die Christus niet scheen waar te maken, wat dan te verwachten van de schare die Hem volgde? “En van de dagen van Johannes de Doper af tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en geweldenaars grijpen het”, “En de geweldigers nemen hetzelve met geweld” (S.V.). De vertalingen suggereren een vijandige, agressieve beweging tegen het Koninkrijk der hemelen, maar die gedachte is vreemd aan de context. In Lukas 16:16 hebben we een parallelle tekst. “De Wet en de Profeten zijn er tot Johannes. Vanaf die tijd wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en ieder doet het geweld aan.” De NBG’51 en ook diverse Engelse vertalingen hebben hier: “sinds die tijd wordt het Evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin”. ‘Zich erin dringen’ is dezelfde vertaling van het woordje ‘geweld aandoen’ in Mattheüs 11:12, en dit is ook een van de lexicografische betekenissen ervan. De verwachting van de scharen was ook anders dan de dingen die zij zagen. De Joden verwachtten een Messias die hen van het Romeinse juk zou verlossen en hen de eerste plaats onder de volkeren zou geven. Zij konden die tijd niet rustig afwachten, maar wilden het Koninkrijk indringen, door de Heere Jezus met geweld Koning te maken. Dat zien we in Johannes 6:15. De tekenen en wonderen waren de menigten niet genoeg. Ze wilden meer. “Omdat Jezus nu wist dat zij zouden komen en Hem met geweld mee zouden nemen om Hem Koning te maken, trok Hij Zich opnieuw terug op de berg, Hij Zelf alleen.” ‘Met geweld meenemen’ is hetzelfde woord als in Mattheüs 11:12. Hier zien we het verschil met Johannes en de scharen. Johannes stelde de vragen en was tevreden met het antwoord uit Gods Woord. Het volk stelde weliswaar vragen, maar had geen geduld met de antwoorden. Zij wilden Christus met geweld nemen om hem Koning te maken. Zij wilden op Gods plan vooruitlopen om zelfzuchtige redenen. Het Koninkrijk der hemelen werd geweld aangedaan. Ongelovigen wilden zich erin dringen. ‘De geweldigers nemen het met geweld.’ Zij willen Christus tegen Zijn wil en voor de tijd tot Koning maken.
Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden
En daar ligt tevens de betekenis van vers 6. “En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden.” Natuurlijk is dat een waarheid die in het algemeen geldt. Maar de Heere spreekt het hier uit in een context. Degenen die aan hem geërgerd werden, waren degenen die Hem eerst met geweld tot Koning wilden maken, maar uiteindelijk om het hardst schreeuwden om Zijn kruisiging. Degenen die niet aan hem geërgerd werden, waren degenen die door Zijn tekenen en wonderen de vervullingen van de Schriften konden zien en de Messias leerden aanbidden als de Zoon van God. Weliswaar begrepen zij niet alles, maar zij konden rusten in Hem en in Zijn Woord. Zalig zijn ook wij als we zo kunnen leven. God niets voor te willen rekenen, maar met geduld, ijver en verwachting de Schriften kunnen bestuderen en met Petrus aan Zijn voeten kunnen zitten met de oprechte belijdenis: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”.
Deel dit artikel via