Intocht te Jeruzalem in de profetie

Bijbelstudie-Intocht-te-Jeruzalem-in-de-profetie.png Naar overzicht Print pagina

Enkele dagen voor Zijn lijden en sterven rijdt de Heere Jezus Jeruzalem binnen op een ezelsveulen. Een veelvoud van opmerkelijke profetieën gaat in vervulling.

"Wij willen niet dat deze koning over ons wordt"

Lukas begint zijn beschrijving van de intocht te Jeruzalem met de woorden “En dit gezegd hebbende”(Luk. 19:28). Daarmee verbindt hij de geschiedenis met de voorgaande gelijkenis van de ponden. De aanleiding van die gelijkenis is dat Zijn discipelen veronderstelden dat het koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden (vs. 11). Een begrijpelijk vermoeden gezien de vele wonderen en tekenen die Zijn prediking van het koninkrijk begeleidden. Met de gelijkenis van de ponden ontkent de Heere niet de komst van het koninkrijk, maar tempert Hij slechts de gespannen verwachting dat het koninkrijk terstond openbaar zou worden.

De man van hoge geboorte, die volgens de gelijkenis naar een ver land trok om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen, krijgt namelijk van zijn burgers de mededeling: "Wij willen niet dat deze koning over ons is" (vs. 14). De gelijkenis sluit wellicht aan bij een bekende historische gebeurtenis. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus beschrijft dat Herodes de Grote en later Herodes Antipas (mannen van hoge geboorte) ooit naar Rome waren afgereisd om een koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen. In die periode hadden zij geld bij hun rentmeesters achtergelaten om het politiek-economische beleid van Rome te kunnen voortzetten. Maar, gehaat door hun Joodse burgers, kwam de roep: "Wij willen niet dat deze koning over ons is".

Hoewel de gelijkenis dus enerzijds aansluit bij de politieke ontwikkelingen van die tijd, is het anderzijds duidelijk dat met ‘de man van hoge geboorte’ de Heere Jezus Zichzelf aanduidt. Zijn geslachtsregister bewijst Zijn adellijke afkomst, de Zoon van David (Matt. 1:1). Denk ook aan de woorden van de Wijzen: “Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden” (Mat. 2:2)1. Ondanks dat de Heere Jezus van hoge geboorte was en rechtmatig aanspraak kon maken op de troon van Zijn vader David, werd Zijn adellijke afkomst niet erkend. In Nazareth reageerde men schamper: “Is Deze niet de Zoon van de timmerman? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? En Zijn zusters, zijn zij niet allen bij ons?” (Matt. 13:55-57). Kortom, de gelijkenis van de ponden schetst de tragische context waarin de geschiedenis van Zijn intocht in Jeruzalem gelezen moet worden.

Jeruzalem, Betfagé en Betanië

Jeruzalem was de plaats waar Hij volgens de profetieën Zijn koninklijke waardigheid in ontvangst zou nemen. In Psalm 2:6 vinden we het goddelijk decreet: “Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid”. Maar voordat Hij daar aankwam, maakt Lukas melding van twee andere plaatsen: Betfagé en Betanië (vs. 29). Oude bronnen melden dat in Betfagé een verzamelplaats was voor offerdieren. Geen wonder dat dus ook het ware Offerlam Betfagé moest passeren, om uiteindelijk op de plaats der slachting, Golgotha, te komen. Berekeningen wijzen uit dat de Heere Jezus op de 10e Nissan Betfagé moet zijn gepasseerd, de datum waarop volgens Exodus 12 het Paaslam van de andere lammeren werd afgezonderd, om op de 14e Nissan geslacht te worden. Behalve Betfagé wordt ook Betanië genoemd. Betanië betekent 'huis van ellende'. Een betekenisvolle naam, als we bedenken dat hier de lijdensgeschiedenis zijn definitieve aanvang krijgt. Een lijden dat echter stipt volgens Goddelijk tijdschema plaatsvindt en tot op details vanuit de hemel wordt geregisseerd. Als twee discipelen worden uitgezonden om een veulen te halen dat in een tegenovergelegen dorp stond vastgebonden, is hun mededeling “de Heere heeft het van node” voldoende om het veulen mee te krijgen. Hem behoort immers “al het gedierte des wouds, de beesten op duizend bergen” (Ps. 50:10).

De Steen en de bouwlieden

In eerste instantie wordt ‘de Man van hoge geboorte’ begroet met de woorden: “Gezegend is de Koning, Die daar komt in de Naam des Heeren!”
Het is een gedeeltelijke aanhaling van Psalm 118:26: “Gezegend zij hij, die daar komt in de Naam des HEEREN! Wij zegenen u uit het huis des HEEREN”.
Maar in deze Psalm lezen we ook: “De steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden” (vers 22).
We zien het begin van ‘de verwerping van de steen door de bouwlieden’ in de geschiedenis terugkomen als Farizeeën (de bouwlieden) Hem aanmanen: “Meester, bestraf Uw discipelen” (vs. 39).
Het antwoord van de Heere Jezus is een typisch antwoord aan bouwlieden, die stenen gewend zijn: “Ik zeg u, dat, zo dezen zwijgen, de stenen haast roepen zullen” (vs. 40).
Een vergelijkbaar antwoord hadden ‘de bouwlieden’ al van Johannes de Doper gekregen: “want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken” (Luk. 3:8).

De anticlimax

De intocht bereikt zijn hoogtepunt: “En toen Hij nu naderde aan de helling van de Olijfberg, begon al de menigte der discipelen zich te verblijden, en God te loven met grote stem, vanwege al de krachtige daden, die zij gezien hadden”. En dan volgt een enorme anticlimax: “En toen Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, wat tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen”. Het wenen van de Heere Jezus over Jeruzalem duidt vanuit de grondtekst op een luid snikken. Het doet denken aan het tragische moment waarop David, terwijl het volk nog in overwinningsroes verkeert onder luid geween over de dood van Absalom uitroept: “Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik voor u gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!” (2 Sam. 18:33; 19:4). Nu is het de Zoon van David, Die te midden van het feestgedruis weent om de verloren toestand van Zijn volk, voor Wie Hij - evenals als David voor Absalom - bereid was te sterven.

Deze dag

Het is opvallend dat de Heere Jezus niet in algemene zin weent over de geestelijke verblinding van Jeruzalem, maar de nadruk legt op ‘deze dag’. “Och, of gij ook op deze (uw) dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen” (vs. 42) NBG. Volgens de berekening van sommige bijbelhistorici (zie pag 19) betreft het hier de 10e Nissan, de historische dag waarop de 69e jaarweek van Daniël ten einde kwam. We lezen in Daniel 9:25: “Weet dan, en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messías, de Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken”. In Lukas 19 staat de Messias, de Vorst, de Man van hoge geboorte te midden van Zijn volk die Hem bejubelt vanwege alle krachtige daden die zij gezien hadden (vers 37), maar helaas niet om de woorden die zij geloofd hadden. Niet lang daarna zou dan ook een deel van het volk instemmen met ‘de verwerping van de Steen door de bouwlieden’ en roepen ‘kruisig Hem’.
En dan gaat het vervolg van Daniël 9 in vervulling: “En na die twee en zestig weken zal de Messías uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn” (vers 26a). De uitroeiing van de Messias, tegen Wie niemand een wettige beschuldiging kon inbrengen (‘terwijl er niets tegen Hem is’ NBG), staat nu voor de deur. Het offerlam, komende vanuit Betfagé, vervolgt Zijn weg naar de offerplaats, om al onze ongerechtigheden op Zich te laten neerkomen (Jes. 53:6).

In aansluiting op het vervolg van Daniëls profetie zegt de Heere Jezus: “Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, en u zullen omsingelen, en u van alle zijden benauwen; En u tot de grond zullen neerwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u de ene steen op de andere steen niet laten; daarom dat gij de tijd van uw bezoeking niet bekend hebt” (vers 43, 44). ‘De ene steen zal niet op de andere gelaten worden …’ En zo waren de bouwlieden er getuige van hoe met de verwoesting van Jeruzalem (70 na Chr.) Jezus’ woorden letterlijk in vervulling gingen. Zij hadden de tijd niet opgemerkt dat God naar hen omzag. Ernstige woorden, die ook wij ons ter harte kunnen nemen, staande aan de vooravond van de eindvervulling van deze profetie.

Voetnoot:
1. Let u hier op het verschil tussen de NBG 51 vertaling: “waar is de Koning der Joden geboren” en de Statenvertaling: “Waar is de geboren koning der Joden”.
2. Zie ook de profetie van Zacharia 9, waarvan vers 9 is vervuld bij Zijn eerste komst:
“Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong”, maar vers 10 nog wacht op vervulling: “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.”

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten