Er is door de jaren heen al heel wat gezegd en geschreven over het Koninkrijk van God. We komen dat Koninkrijk door de hele Bijbel heen regelmatig tegen; het is blijkbaar een belangrijk onderwerp. Als Gods Woord er veel aandacht aan besteedt, dan moeten wij als gelovigen dat ook doen. Ik geloof dat we bij de studie van zo’n omvattend onderwerp moeten werken vanaf de grote lijn naar de details.
Dat betekent dat we die grote lijn eerst moeten gaan ontdekken en de ‘koninkrijks-teksten’ van daaruit moeten uitleggen. Dus niet een paar teksten, maar de grote lijn als basis voor onze visie.
Verschillende visies
In de geschiedenis van de Kerk zijn er een aantal verschillende inzichten ontstaan in hoe het Koninkrijk van God moet worden gezien. Het zou te veel tijd en ruimte kosten om die hier uitgebreid te noemen en daarom wil ik er een paar in het kort weergeven.
- Het Koninkrijk wordt in de toekomst zichtbaar opgericht als een letterlijk Rijk met de Heere Jezus, de Messias, als Koning. Het wachten is op Zijn komst waarna Hij Zijn Rijk opricht. Israël speelt hierin een grote rol.
- Het Koninkrijk wordt in de toekomst zichtbaar opgericht, maar is sinds de tijd van de Evangeliën binnen in de gelovige mens aanwezig. Vanuit die mens verspreidt het zich naar de omgeving waardoor anderen tot geloof komen. Zo wint het steeds meer terrein.
- Het Koninkrijk wordt in de toekomst zichtbaar opgericht, maar is nu verborgen omdat de Koning, de Heere Jezus, verborgen is. De gemeente/kerk maakt deel uit van (of is) een verborgen Koninkrijk.
- Het Koninkrijk wordt sinds de dagen van de Evangeliën zichtbaar opgericht. Men ziet om zich heen de tekenen van het Koninkrijk, zoals bijvoorbeeld genezingen. De gelovigen staan in dienst van de Koning. Steden en gebieden worden door hen voor de Koning geclaimd.
- God richt Zijn Rijk op sinds de komst van Christus. In Zijn tijd (de periode van de Evangeliën) begint het Koninkrijk omdat Hij de Koning is. Hij is het Koninkrijk in hoogst eigen Persoon. Het Koninkrijk is er en komt nog. Het openbaart zich sinds de Evangeliën op een voorlopige wijze en zal door een laatste en totalitaire crisis heen als een zichtbaar, onbestreden rijk van vrede en heil de nieuwe hemel en aarde vervullen.
Deze verschillende zienswijzen komen we tegen in preken, publicaties en liederen. Mijns inziens zijn ze het gevolg van een verschil van inzicht in de grote lijn en/of omdat men op basis van slechts een aantal teksten een conclusie heeft getrokken. Om in dit ‘oerwoud’ de juiste weg te vinden, moeten we de Bijbel van Genesis tot en met Openbaring bestuderen onder leiding van de Heilige Geest en de Heere om inzicht vragen.
Het begin
In Mattheüs 25:34 lezen we: “dat Koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld”. Hier wordt duidelijk dat God al bij Genesis 1 begonnen is met het bereiden, klaarmaken van het Koninkrijk. Maar zonder koning is er geen koninkrijk. Daarom wordt op de zesde dag de mens geschapen (Gen. 1:26-28). Die mens, de man en zijn vrouw, krijgt de opdracht om te heersen. Het Hebreeuwse woord betekent ‘heersen’ of ‘gezag hebben over’. Het wordt in de Tenach drie maal gebruikt voor het heersen van een koning (Num. 24:19; Ps. 72:8 en 110:2). Adam is in feite de eerste koning die namens God moet heersen. De ongehoorzaamheid aan God maakt dit na Genesis 3 onmogelijk. Er moet dus een andere koning komen die wél gehoorzaam is. De oprichting van het Koninkrijk heeft naar de mens gesproken dus vertraging opgelopen.
Opnieuw beginnen
Als de geschiedenis beschreven in het boek Genesis, het boek van het begin, zich verder ontrolt, dan zien we een paar keer een nieuw begin. Eén daarvan is de roeping van Abram waaruit de HEERE een nieuw volk gaat scheppen. Na verloop van tijd wordt de belofte aan Abram en Sarah vernieuwd; we lezen in Genesis 17:16: “ ... koningen der volken zullen uit haar worden”. Sarah zou de zoon der belofte voortbrengen. Het volk Israël dat uit Izak voortkomt zal een rij van koningen hebben. In die zin vinden we dus het begin van de koning en het koninkrijk bij Abraham.
De volgende stap
Nadat we over het begin hebben gelezen, komen we in Genesis 49:9-12 weer iets tegen over een koning. De kleinzoon van Abraham doet op zijn sterfbed een profetische uitspraak:“De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en aan Deze zullen de volken gehoorzaam zijn. Hij bindt zijn jonge ezel aan de wijnstok, en het veulen van zijn ezelin aan de edelste wijnstok; hij wast zijn kleed in de wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed” (vers 10 en 11). Uit deze woorden blijkt dat de koningslijn via Juda loopt, hij is wat dit betreft de uitverkorene. “De scepter zal van Juda niet wijken”, dat duidt erop dat er meerdere koningen zullen zijn, totdat Silo komt. Je kunt hieruit concluderen dat met die koning, die als Silo wordt aangeduid, de lijn eindigt.
De naam Silo betekent: ‘hij van wie het is’ of ‘wie het toebehoort’, maar ook ‘vredebrenger’ of ‘brenger van voorspoed’. Silo is verwant met het woord ‘sjaloom’ (d.i. vrede, voorspoed); vandaar die laatste uitleg.
De meeste uitleggers geloven dat Silo heenwijst naar de Messias. Als Christenen geloven we dat hij Messias Jezus is. Als we de woorden tot ons laten doordringen die Jakob over Silo uitspreekt dan zijn die inderdaad profetisch. De (= alle) volken zullen Hem gehoorzaam zijn. Dit spreekt van Zijn heerlijkheid. Daarnaast wordt gesproken over het veulen van een ezelin. Deze profetie wordt vervuld vlak voor het lijden en sterven van de Messias Jezus, als Hij op de eerste dag van de week waarin Hij zal lijden en sterven, op een jonge ezel over de Olijfberg Jeruzalem nadert. De mensen bejubelen Hem dan als de door God gegeven Koning (Luk. 19:38). Het lijden van de Messias vinden we in de verwijzing door Jakob naar de wijn, oftewel wijndruivenbloed.
De genoemde heerlijkheid zal door lijden heen worden bereikt (zie 1 Petr. 1:11). In het eerste boek van de Bijbel wordt dus al duidelijk aangegeven dat de door God bedoelde Koning uit het volk Israël zal komen en met name uit de stam Juda. Hij is dan ook onlosmakelijk verbonden met het uitverkoren volk van God.
Koninklijk volk
Als de zeventig nakomelingen van Israël tot een groot volk zijn geworden, leidt de HEERE hen uit de slavernij van Egypte naar de berg Horeb. Daar sluit Hij een verbond met hen. Hij verbindt Zich aan het volk en vraagt van hen gehoorzaamheid aan Zijn wetten en inzettingen. Het gaat om een verbond met het (gehele) volk en niet met de individuele Israëliet! Als het volk gehoorzaam zal zijn aan de stem van de HEERE en Zijn verbond zal houden, dan heeft dat tot gevolg: “zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is van Mij; en gij zult mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn” (Ex. 19:5b-6a). Hier wordt in de Bijbel door de HEERE voor het eerst direct over het koninkrijk gesproken en we zien dat het verbonden is met Zijn volk. Let wel: een gehoorzaam volk! Bijbels gezien moet een gelovig volk ook een gehoorzaam volk zijn. Datzelfde principe geldt natuurlijk voor iedere individuele gelovige. Geloof moet zichtbaar worden in gehoorzaamheid aan God.
Theocratie
Vanaf dit moment is God Zelf de Koning van Zijn volk. Het staat onder een Godsregering, dus een theocratie. In Deuteronomium 33:5 staat: “En Hij was Koning in Jeschurun ...”. Er is verschil van inzicht, maar de meeste uitleggers gaan ervan uit dat met ‘Hij’ de HEERE wordt bedoeld en niet Mozes. Jeschurun is een andere naam voor Israël zoals blijkt uit Jesaja 44:2. Het was en is Gods bedoeling om Zelf Koning te zijn over Zijn volk en uiteindelijk over alle volken der aarde (verg. o.a. Zach. 14:9). De Godsregering eindigt als het volk om een koning vraagt zoals de andere volken hebben. Samuël heeft veel moeite met deze vraag, maar de HEERE zegt dat hij aan hun verzoek moet voldoen. Niet Samuël, maar de HEERE wordt verworpen:“Hoor naar de stem van het volk in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn” (1 Sam. 8:7).
Monarchie
De HEERE komt het volk in hun verlangen tegemoet. Dat wil niet zeggen dat de koning die Hij hun nu geeft naar Zijn wil is. In feite konden ze dat op basis van Gods Woord ook zelf weten, want Saul komt uit de stam Benjamin en niet uit Juda! In Hosea 13:11 staat: “Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid”. De HEERE God wist natuurlijk al lang van te voren dat ze om een koning zouden vragen en had in de woestijn al voorschriften gegeven (Deut. 17:14-20).
Als Saul sneuvelt, wordt David koning. Hij is uit de stam van Juda en de HEERE duidt hem aan als ‘de man naar Mijn hart’ (zie 1 Sam. 13:14). Hij is de eerste van die rij koningen waarvan we lazen in het boek Genesis. Hij ontvangt de belofte dat een nakomeling uit een van zijn zonen tot in eeuwigheid op zijn troon zal zitten (1 Kron. 17:11-14). Hieruit blijkt ook dat de HEERE dat koninkrijk beschouwt als Zijn koninkrijk. David wordt opgevolgd door Salomo. Onder David en Salomo wordt en is Israël een machtige natie dat een groot gebied in het Midden-Oosten beheerst. Salomo, die eerst zo dicht bij de HEERE leefde, verbindt zich later met de afgoden van zijn vrouwen. Dit is voor de HEERE reden om het rijk te splitsen in tien en twee stammen. Een geweldige vernedering voor het koningshuis van David, maar die vernedering is niet voor altijd (1 Kon. 11:39). Er komt weer een tijd dat er een koning uit de lijn van David zal heersen over de twaalf stammen van Israël. Ook de andere zonen van David die we over de twee stammen zien regeren zijn feilbare mensen. De HEERE gaat via een wonderlijke weg voor een koning zorgen die onfeilbaar is.
Kind en Zoon
In Jesaja 9:5 en 6 lezen we: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; aan de grootheid van deze heerschappij en van de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver van de HEERE der heerscharen zal zulks doen”.
Deze Koning op de troon van David wordt beschreven als een Kind én een Zoon. Ik geloof dat we in eerste instantie moeten denken aan Zijn tweeledige afkomst. Hij is Kind omdat Hij als mens uit Maria is geboren en Hij is Zoon vanwege Zijn goddelijke afkomst, de Sterke God. Samengevat is Hij dus de Mens Die ook God is.
Volk en Koning
De profeet Micha, een tijdgenoot van Jesaja, spreekt van datzelfde wonder in Micha 5:1 en geeft aan waar het zal plaatsvinden: “En gij, Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.” Uit Juda zal de Heerser voortkomen, dus een mens, maar tegelijkertijd is Zijn oorsprong van ouds omdat Hij de Eeuwige is. Deze wonderlijke samensmelting vindt plaats in de schoot van een Joodse maagd. Bij de aankondiging van de geboorte aan Maria lezen we in Lukas 1:31:“En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam noemen Jezus”. Vervolgens in vs. 35: “De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.”
Het Koninkrijk aangekondigd
Als de Koning is geboren, wordt er van Godswege een heraut gezonden om de weg te bereiden namelijk Johannes de Doper. Hij verkondigt het Evangelie van het Koninkrijk: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matt. 3:2). Zoals we al zagen, is de komst van het Rijk zeer nauw verbonden met de bekering van (het overblijfsel van) Israël. Als de Heere Jezus - de Koning - Zijn openbare bediening begint dan brengt Hij dezelfde boodschap. En ook Zijn discipelen verkondigen op Zijn bevel het Evangelie van het Koninkrijk (Matt. 4:17 en 10:7). Die boodschap was gericht aan het Joodse volk en ging gepaard met tekenen en wonderen.
De Koning verworpen
Er zijn in verhouding slechts enkelen die het Evangelie geloven en zich bekeren. De grote massa volgt de Heere vanwege de tekenen en vooral de leiders van het volk verzetten zich hevig en brengen de Koning uiteindelijk aan het kruis. Zijn discipelen hadden echter verwacht dat het Koninkrijk spoedig zou aanbreken. Door een gelijkenis laat de Heere hen zien dat het anders zal gaan. “... omdat zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden. Hij zeide dan: een zeker welgeboren man reisde in een vergelegen land, om voor zichzelf een koninkrijk te ontvangen, en dan weer te keren. ... En zijn burgers haatten hem, en zonden gezanten achter hem aan, zeggende: Wij willen niet, dat deze koning over ons is” (zie Luk. 19:11-14). Die laatste woorden komen ons bekend voor als we terugdenken aan de wens van het volk om een koning tijdens de dienst van Samuël. We lezen in Johannes 19:15 zelfs dat de Joden zeggen dat zij geen koning hebben dan de keizer.
Boven Zijn hoofd stond Wie Hij was en is: “Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden.
De opgestane Koning
De leiders van Israël hebben de Koning verworpen. Aan het kruis stond boven Zijn hoofd te lezen Wie Hij werkelijk was en is: “Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden”. Na Zijn opstanding spreekt Hij met zijn discipelen veertig dagen lang over de dingen van het Koninkrijk. Er leefde in die dagen een duidelijke verwachting van dit Koninkrijk (zie o.a. Marc. 15:43, Luc. 1:69). Daarom volgt de logische (!) vraag vlak voor Zijn hemelvaart: “Heere, zult Gij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk weer oprichten?” Dat weer oprichten of herstellen van het koninkrijk duidt op het Davidische koningschap dat voor Israël zo bijzonder is geweest. De Heere is immers de Zoon van David. Hij geeft echter een ontwijkend antwoord, volgens mij omdat Hij al weet wat er gebeuren gaat.
Na Zijn hemelvaart wordt bijna dezelfde lijn voortgezet die we in de Evangeliën hebben aangetroffen. Het Evangelie van het Koninkrijk (o.a. Hand. 8:12 en 19:8) wordt verkondigd, waarbij het volk wordt opgeroepen zich te bekeren. Als dat gebeurt zullen de tijden van verademing komen en zal de Heere alles weer oprichten, dus ook het Koninkrijk (Hand. 3:19-21). Tegelijk wordt de boodschap gebracht van redding voor iedere individu door het geloof in de gekruisigde en opgestane Heiland Jezus (Hand. 8:12). Het volk verwerpt de opgestane Koning, eerst in Jeruzalem en vervolgens in de verstrooiing tot en met Rome, de hoofdstad van de toenmalige wereld. De bekering van (het overblijfsel van) Israël, de belangrijkste voorwaarde voor de komst van het Koninkrijk, vindt niet plaats. Het Koninkrijk wordt menselijkerwijs gezien uitgesteld tot het moment van hun bekering. Die bekering is de basis voor een aantal gebeurtenissen die dan zullen volgen.
De Koning komt
Als eerste zal de Koning terugkeren. In Deuteronomium 30:1-5 spreekt Mozes al over deze terugkeer, hoewel het in onze vertalingen niet zo duidelijk tot uitdrukking komt. Er staat in vs. 3: “En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich over u ontfermen; en Hij zal u weer vergaderen uit al de volken ...”. De woorden ‘weer vergaderen’ zijn de vertaling van twee Hebreeuwse werkwoorden te weten ‘sjoeb’ en ‘kabats’. Het eerste wordt vertaald met bekeren/terugkeren en het tweede met vergaderen/verzamelen. Naar mijn idee zegt de grondtekst dus niet ‘weer vergaderen’, maar ‘(Hij) zal terugkeren en u vergaderen’ (vgl. de King James vertaling). De Heere zal dus eerst terugkeren waarna de vergadering van Israël zal gaan plaatsvinden.
Israël terug in het land
De profetie van Micha 5, die we reeds eerder hebben onderzocht, sluit daar in vers 2 op aan: “Daarom zal Hij hen overgeven, tot de tijd toe, dat zij die baren zal, gebaard heeft; dan zullen de overigen van Zijn broeders zich bekeren met de kinderen Israëls”. In het vorige katern heb ik geschreven dat het ‘overgeven’ spreekt van de verstrooiing van Israël. De SV spreekt over ‘bekering’. De NBG en diverse andere vertalingen vertalen met ‘terugkeren’. Beide vertalingen van het Hebreeuwse ‘sjoeb’ zijn mogelijk en spreken elkaar niet tegen. Immers, als het overblijfsel van het Joodse volk zich bekeert, dan zal het ook terugkeren naar het land, met als gevolg: “En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, ...en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde” (Micha 5:3).
Als gevolg van deze bekering komt de Koning, zullen Joden teruggebracht worden naar het land van hun vaderen en zal het Koninkrijk van God gestalte krijgen op aarde. Dat terugbrengen van de uitverkorenen gebeurt na de periode van Grote Verdrukking waarover we o.a. lezen in Mattheüs 24:29-31. De terugkeer van alle gelovige Joden naar het land van Israël is dus eigenlijk een tweede voorwaarde voor de oprichting van het Koninkrijk.
De Koning op de troon
Een ander gevolg van de bekering en de komst van de Koning vanuit de hemel is, dat Hij zal plaatsnemen op de troon van Zijn vader David. Ik geloof dat dit zal gebeuren na de terugvergadering van de uitverkorenen. Die troon zal door God aan Zijn Zoon worden gegeven en dan zal Hij over het huis van Jakob Koning zijn in eeuwigheid. Dit was de belofte die de engel Gabriël aan Maria mocht doen (Luc. 1:32-33). Het gaat om een troon die in Jeruzalem stond en ook weer zal staan. Het zal waarschijnlijk niet dezelfde stoel zijn als waarop David zat, maar wel een troon met dezelfde waarde.
Samengevat zijn de voorwaarden voor de oprichting van het Koninkrijk van God:
- de bekering van (het overblijfsel van) Israël;
- de terugkeer van de Koning, Jezus de Messias, vanuit de hemel naar Jeruzalem;
- de terugkeer van het gelovig overblijfsel naar het land der belofte;
- het plaatsnemen van de Koning op de troon van David.
Aan deze voorwaarden is tot op heden (nog) niet voldaan, dus kan er van het Koninkrijk dat de Schriften hebben voorzegd, nog geen sprake zijn.
Koninkrijk der hemelen
We hebben tot hiertoe al vele malen het Koninkrijk genoemd. Meestal komen we de uitdrukking ‘Koninkrijk van God’ tegen, maar in Mattheüs lezen we ook de uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’. Er worden dus twee verschillende benamingen gebruikt en diverse uitleggers menen dat er daarom een verschil moet zijn. Het Koninkrijk van God wordt vaak gezien als het universele Rijk dat alles omspant, het grote geheel. Het Koninkrijk der hemelen wordt verklaard als een onderdeel hiervan dat zich beperkt tot de periode van de 1000 jaar waarover we in Openbaring 20 lezen. Is deze zienswijze gerechtvaardigd?
De term ‘Koninkrijk der hemelen’ komen we alleen en veelvuldig tegen bij Mattheüs. Een paar keer gebruikt hij echter ook de uitdrukking ‘Koninkrijk Gods’. Ik wil met u een paar schriftplaatsen nagaan zowel in Mattheüs als in de andere Evangeliën die over hetzelfde spreken. Op grond daarvan kunnen we dan een conclusie trekken:
In Mattheüs 4:17 predikt de Heere Jezus: “Bekeert u; want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”. Hij is dan in Galilea zoals we uit de context kunnen opmaken. In Marcus 1:15 is Hij daar ook en predikt: “Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen; bekeert u”. In Mattheüs 13:31 vergelijkt de Heere het Koninkrijk der hemelen met een mosterdzaadje en in Marcus 4:30, 31 doet Hij hetzelfde met het Koninkrijk Gods. Dan zien we in Mattheüs 13:33 de vergelijking van het Koninkrijk der hemelen met een zuurdesem en in Lucas 13:20, 21 geldt hetzelfde voor het Koninkrijk Gods.
Tenslotte zien we in Mattheüs 19:23 en 24 beide uitdrukkingen bij elkaar staan en als identiek worden gebruikt. Mijn conclusie is, dat beide uitdrukkingen over hetzelfde Koninkrijk gaan en dus precies hetzelfde aangeven. De vraag is wel waarom er dan twee verschillende uitdrukkingen worden gebruikt. Mijns inziens vinden we in Daniël 2:44 een soort samensmelting als we lezen: “Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken ...”. Het beloofde Koninkrijk vindt zijn oorsprong in God en in de hemel. Die verschillende uitdrukkingen worden gebruikt om nadruk te leggen op zowel het één (de hemelse oorsprong van een rijk dat op aarde wordt gevestigd) dan wel op het ander (de Koning is God Zelf).
Wanneer wordt het Rijk opgericht?
Die vraag zal velen op het hart liggen en de Bijbel geeft daar gelukkig een antwoord op. Niet dat er een specifiek jaartal wordt genoemd, maar wel geeft de Schrift aanwijzingen waar op gelet moet worden in de wereld om ons heen. Als de Heere Jezus vlak voor Zijn lijden en sterven met Zijn discipelen op de Olijfberg is en Hem gevraagd wordt naar de tekenen van Zijn (weder)komst zegt Hij o.a. het volgende: “Wanneer gij dan zult zien de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, de profeet, staande in de heilige plaats ... alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal” (Matt. 24:15 en 21). De heilige plaats waar de gruwel (een afgodsbeeld) zal staan, kan bijna niet anders dan de (herbouwde) tempel te Jeruzalem zijn. Als de Heere deze woorden spreekt, staat er nog een tempel waarvan Hij zegt dat die verwoest zal worden. Sinds die woorden van de Heere tot op vandaag heeft er nog nooit een afgodsbeeld in de tempel te Jeruzalem gestaan. De tempel zal moeten worden herbouwd voordat deze profetie in vervulling kan gaan. Dat beeld in de tempel zal de periode van Grote Verdrukking inluiden en na die verdrukking komt de Zoon des mensen, de Koning. Het afgodsbeeld vinden we ook genoemd in Openbaring 13:15. In Daniël 2 was ook al een ‘tijdsaanduiding’ gegeven. Daar wordt gesproken over ‘de dagen van die koningen’ (vs. 44). Veel uitleggers geloven dat het om tien koningen gaat die bij het beeld uit de droom van Nebukadnezar als de (tien) tenen worden voorgesteld.
Die koningen komen we ook weer tegen in Openbaring 17:12 waar van hen gezegd wordt dat ze samen met het beest op één uur macht ontvangen en oorlog zullen voeren tegen het Lam. Het Lam, de Koning, zal hen echter overwinnen en dat sluit weer aan bij het beeld in Daniël 2 waar de steen alle koninkrijken zal verpletteren. Het Koninkrijk Gods zal dus op de aarde gestalte krijgen in die herkenbare periode waarvan o.a. de boeken Daniël en Openbaring de specifieke kenmerken beschrijven. We zagen al dat de Heere God vanaf het begin van de Bijbel bezig is om Zijn Koninkrijk te bereiden. Het is gereed in het laatste Bijbelboek zoals we lezen in Openbaring 11:15, 17 en 19:6, 16.
Wat doet God nu?
God vormt in plaats van een Koninkrijk (een organisatie), de Gemeente/Kerk (een organisme). Daar is Hij in Handelingen 2 al mee begonnen omdat Hij wist dat Israël als volk de Koning zou verwerpen. Het boek Handelingen beschrijft in feite de overgang van Koninkrijk naar Gemeente. De Gemeente, die het Lichaam van Christus is, maakt wel deel uit van het Koninkrijk van God. Dat is immers Gods doel! De Gemeente is echter niet het Koninkrijk. Er is een duidelijk verschil tussen Koninkrijk en Gemeente. In het Koninkrijk is Israël het volk van het Koninkrijk (zie o.a. Dan. 2:44, 7:27). Het zal boven de volken staan en als zodanig een priesterlijke taak hebben als bemiddelaars tussen God en de volken. In de Gemeente is er geen onderscheid tussen Jood en Griek. De een is niet meer en de ander niet minder (1 Kor. 12:13, Gal. 3:28 en Ef. 2:3-6).
Een paar teksten in de Evangeliën
In de eerste katern heb ik aangegeven dat we vanuit de grote lijn de afzonderlijke teksten moeten verklaren. Dat gaat ook op bij teksten die het tegendeel lijken te zeggen van wat we tot nu toe hebben gezien. Een voorbeeld is Lucas 9:27: “En Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen van hen, die hier staan, die de dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben”. Woorden van eenzelfde strekking lezen we ook in Mattheüs 16:28 en Marcus 9:1. Ze gaan op alle plaatsen vooraf aan de verheerlijking op de berg. In Lucas 9:28 staat: “En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij meenam Petrus, Johannes en Jakobus, en klom op de berg, om te bidden”. Hier wordt dus duidelijk een verband gelegd tussen vers 28 en 29 en we zien in vers 32 dat deze drie discipelen ‘Zijn heerlijkheid’ zagen. In die heerlijkheid van de Heere, zagen ze in feite het Koninkrijk, want in Mattheüs 25:31 staat dat “de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid ... en zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid”. Een andere tekst is Lucas 17:20 en 21: “En gevraagd zijnde door de Farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, ... want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen u”.
De vijandige Farizeeën staan negatief tegenover de Koning en Zijn rijk. Het woord ‘binnen’ is de vertaling van het Griekse ‘entos’. We vinden dat alleen nog in Mattheüs 23:26 vertaalde met: ‘binnen in’. Het woord ‘u’ (het Koninkrijk Gods is binnen u) is een meervoud. Een aannemelijke vertaling zou dus zijn: ‘in uw midden’. Deze tekst wil dus niet zeggen dat het om een onzichtbaar/innerlijk Koninkrijk gaat in het hart van de gelovige. De Heere spreekt hier tot ongelovigen (!). Het Koninkrijk is in principe in hun middenomdat de Koning er is.
Enkele teksten in de brieven
Een tekst die vraagtekens oproept, naar aanleiding van wat we tot nu toe hebben geconcludeerd, is Filippenzen 3:20: “wij zijn burgers van een rijk in de hemelen” (NBG) of “onze wandel is in de hemelen” (SV). In vers 19 wordt gesproken over aardse dingen en daartegenover zet de apostel de hemelen. Als gelovigen laten wij ons niet leiden door aardse dingen, maar door dat wat in de hemelen is (zie ook Kol. 3:1 en 2). ‘Wandel’ is de vertaling van het Griekse ‘politeuma’ dat burgerschap of bestuur betekent en alleen hier voorkomt. Ons burgerschap/bestuur is in de hemelen in de zin van: daar is onze God en Zaligmaker Die onze levenswandel bepaalt. Een andere tekst is Kolossenzen 1:13: “Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde”. De Heere heeft ons vanaf het terrein van de macht van de duisternis (rijk van satan) overgeplaatst op het terrein van de Zoon Zijner liefde. Als gelovigen vallen wij onder Zijn heerschappij. Niet de duisternis heeft (letterlijk vertaald:) volmacht over ons, maar de Heere Jezus. Je zou kunnen zeggen: omdat de Gemeente deel uitmaakt van het Koninkrijk gebruikt de apostel hier die uitdrukking. Hij wijst op Gods grote doel, maar dat wil m.i. niet zeggen dat wij ons nu in het Koninkrijk van God bevinden. Het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde is m.i. een andere omschrijving van het Koninkrijk Gods (zie Mat. 17:5 en 2 Pet. 1:17!).
Conclusie
We hebben gezien dat het Koninkrijk van God nauw is verbonden met het volk Israël. De beloofde Koning is immers uit dat volk geboren. De Heere zal door ditzelfde volk Zijn Rijk op aarde vestigen. Het zal eerst tot geloof moeten komen om vervolgens een heilig volk te worden. Wat een heerlijke toekomst waar ook de Gemeente in mag delen. Kom, Heere Jezus!
Deel dit artikel via