Zonder enige twijfel biedt het een adembenemende aanblik: het toneel waar gewoonlijk de dood heerst, verandert in een uitgestrekte oase waar het leven floreert. Talloze bloemen en planten ontwaken uit een maandenlange slaap.
In de vroege lente bloeit de woestijn in Israël. Een overweldigende kleurenpracht bekleedt het normaliter dorre landschap. Mogelijk denkt u daarbij meteen aan Jesaja 35: “De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn, de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan als een roos”. Echter, in Jesaja 35 worden we bepaald bij het Messiaanse Rijk. Er wordt niet geprofeteerd van een kortstondig hedendaags verschijnsel, maar van een blijvende toekomstige realiteit.
Indeling van Jesaja
Jesaja’s profetie laat zich eenvoudig indelen: het valt uiteen in twee omvangrijke profetische gedeelten en een historisch tussengedeelte. Het eerste profetische gedeelte omvat hoofdstuk 1 t/m 35, het tweede profetische gedeelte hoofdstuk 40 t/m 66. Er tussenin, namelijk in hoofdstuk 36 t/m 39, staat het historische gedeelte. In hoofdstuk 1 t/m 35 worden we voornamelijk bepaald bij het oordeel over Israël. Meteen in het openingsgedeelte wordt het volk aangeklaagd: “Wee het zondige volk, volk van zware ongerechtigheid, nageslacht van kwaaddoeners, kinderen die verderf aanrichten! Zij hebben de HEERE verlaten, de Heilige van Israël verworpen, zij zijn vervreemd, van achter Hem vandaan” (1:4). In hoofdstuk 40 t/m 66 wordt daarentegen vooral Israëls herstel en verheerlijking voorzegd. Hoofdstuk 40:1-2 begint meteen buitengewoon hoopgevend: “Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen, spreek naar het hart van Jeruzalem en roep haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij uit de hand van de HEERE het dubbele ontvangen heeft voor al haar zonden”. Het oordeel is voorbij, de aanklacht is verstomd. Centraal in deze ommekeer staat het, levendig in het 53e hoofdstuk beschreven, offer van de Messias: “Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest”. Het historische tussengedeelte, waarin enkele gebeurtenissen uit het bewogen leven van koning Hizkia staan opgetekend, bevestigt de profetische gedeelten. Met andere woorden: de geschiedenis van Israël wordt getypeerd of uitgebeeld door deze geschiedenissen van Hizkia. Of anders gezegd: Hizkia is een beeld van Israël. De parallellen zijn treffend.
Oordeel en benauwdheid niet het laatste woord
Zo bezien lijkt het 35e hoofdstuk eerder te behoren tot het tweede profetische gedeelte. Immers, de tekst van Jesaja 35 spreekt niet van oordeel en benauwdheid, maar juist van herstel en verheerlijking. Mogelijk wilde God daarmee het volgende betuigen: oordeel en benauwdheid hebben niet het laatste woord – zelfs niet in deze hoofdstukken, waarin we hoofdzakelijk daarbij bepaald worden. Nee, in tegendeel: Israël zal nog een onvoorstelbaar glorieus herstel beleven. Door de opvallende plaats(ing) van Jesaja 35, als beëindiging van het gedeelte over oordeel en benauwdheid, wordt deze waarheid buitengewoon krachtig benadrukt. Daardoor wordt Jesaja 35 eigenlijk alleen maar troostrijker.
Tijdsbepaling: volledige bijeenverzameling van het Joodse volk (34:16-17)
Zoals al gezegd, handelt Jesaja 35 over het Messiaanse Rijk; het biedt een schitterend vergezicht van deze toekomstige realiteit. Jesaja 34:16-17, het eraan voorafgaande gedeelte, laat daarover geen enkele twijfel bestaan. Om te beginnen stelt de profeet daarin: “Zoek het na in het boek van de HEERE en lees: niet één van hen zal er ontbreken, zij zullen elkaar niet missen, want Mijn mond heeft het Zelf geboden en Zijn Geest Zelf zal hen bijeenbrengen” (34:16). Bij monde van Jesaja voorzegt JHWH de volledige bijeenverzameling van het Joodse overblijfsel: “... niet één van hen zal er ontbreken”. Ezechiël 39:28(b) verklaart hetzelfde: “Dan zullen zij weten dat Ik, de HEERE, hun God ben, omdat Ik hen onder de heidenvolken in ballingschap voerde, maar hen ook weer verzamelde in hun land en niemand van hen daarginds nog liet achterblijven”. Daarmee wordt onmiskenbaar voorzien in een duidelijke tijdsbepaling: in meerdere Schriftplaatsen, waaronder Mattheüs 24:30b-31, wordt deze inzameling namelijk met Christus’ wederkomst verbonden1 . Vanaf dan zal het Joodse volk het beloofde land voor eeuwig bezitten: “Want Hij, Hij heeft voor hen het lot geworpen, Zijn hand heeft hun het land toebedeeld met het meetlint. Tot in eeuwigheid zullen zij het bezitten, van generatie op generatie zullen zij er wonen” (34:17). De landbelofte gaat eindelijk in vervulling!
De woestijn zal bloeien (35:1-2b)
Vervolgens beschrijft Jesaja 35 de gezegende toestand tijdens het Messiaanse Rijk. Te beginnen met die van het land: “De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn, de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan als een roos. Zij zal welig in bloei staan en zich verheugen, ja, zij zal zich verheugen en juichen” (35:1-2a). Ondanks de grootschalige herbebossing na de Onafhankelijkheidsoorlog – Lance Lambert vermeldt een gigantische toename van het aantal bomen tussen 1948 en 2003: van 4.388.000 naar 170.000.000!2 – bestaat het land Israël tot vandaag nog grotendeels uit woestijn(achtig) gebied. Hoeveel temeer wanneer er gedurende het drieënhalf jaar durende optreden van de twee getuigen in de zeventigste jaarweek mogelijk geen enkele regendruppel meer zal neerdalen op Israël!3 Echter, tijdens het Messiaanse Rijk komt daarin drastisch verandering: “De luister van de Libanon is haar gegeven, de glorie van de Karmel en de Saron” (35:2b). Zowel de Libanon, de Karmel, alsook Saron staan bekend om hun weelderige vegetatie. De berg Karmel is het hele jaar groen. Zó wordt de woestijn, zó wordt Israël. Ezechiël 34:26b verzekert immers: “... Ik zal de regen op zijn tijd doen neerdalen” (34:26b). We kunnen eveneens wijzen op Joël 2:23bc: “de Leraar tot gerechtigheid”, oftewel de Messias, “zal regen op u doen neerdalen, vroege en late regen in de eerste maand”. Daardoor “worden”, zoals Joël 2:22b zegt, “de weiden van de woestijn groen”. In Ezechiël 36:35a wordt het zelfs nog sterker uitgedrukt; tijdens het Messiaanse Rijk zal er worden gezegd: “Dit land, dat verwoest was, is als de hof van Eden geworden”.
De heerlijkheid van de Heere wordt geopenbaard (35:2c-4)
Het vervolg heeft betrekking op het volk: de Israëlieten. Immers, de enkelvoudige werkwoordsvormen maken plaats voor meervoudige. Ze ontvangen een buitengewoon bijzondere toezegging: “Ze zullen zien de heerlijkheid van de HEERE, de glorie van onze God” (35:2c). Eeuwen ervoor had Mozes aan God gevraagd: “Toon mij toch Uw heerlijkheid!” (Ex. 33:18). Maar de HEERE antwoordde: “U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven. Ook zei de HEERE: Zie, hier is een plaats bij Mij, waar u op de rots moet gaan staan. En het zal gebeuren, als Mijn heerlijkheid voorbijtrekt, dat Ik u in een kloof van de rots neer zal zetten en u met Mijn hand zal bedekken totdat Ik u voorbijgegaan ben. En zodra Ik Mijn hand wegneem, zult u Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden” (33:20-23). Waarom kan het Israël ten tijde van het Koninkrijk de heerlijkheid van God wel zien wanneer zelfs een man als Mozes dat niet heeft gekund? Wellicht wordt de verklaring, waarschijnlijk naast de heerlijkheid die het land ontvangt, gevonden in de Messias. In het Bijbelboek Ezechiël wordt de heerlijkheid van God namelijk gelijkgesteld met de Messias. Het duidelijkst in Ezechiël 43:1-6a, waar de profeet de terugkeer van de Sjechina beschrijft. Eerder, in het 10e en 11e hoofdstuk, had Ezechiël het vertrek ervan uit de Tempel en Jeruzalem beschreven. Nu, in het laatste gedeelte van zijn indringende profetie, mocht de profeet de uiteindelijke terugkeer van Gods heerlijkheid voorzeggen. Ezechiël bericht dat de Sjechina vanuit oostelijke richting Jeruzalem nadert, en via de oostelijke stadspoort de stad en vervolgens de Tempel binnengaat. Vers 5b zegt vervolgens: “En zie, de heerlijkheid van de HEERE had het huis vervuld”. Uit het zesde vers echter blijkt het duidelijk niet te gaan om iets maar om Iemand. Immers, deze Sjechina blijkt te kunnen spreken: “Daarop hoorde ik Iemand uit het huis met mij spreken...” (43:6a). Wellicht begrijpt u het al: Ezechiëls beschrijving van de terugkeer van de Sjechina is feitelijk een beschrijving van de wederkomst van de Messias.
Zie, uw God! (35:3-4)
Terug naar Jesaja 35 (b)lijkt het vervolg deze gedachtegang te bevestigen: “Versterk de slappe handen, verstevig de wankele knieën; zeg tegen de onbedachtzamen van hart: Wees sterk, wees niet bevreesd! Zie, uw God! De wraak zal komen, de vergelding van God; Hij zal komen en u verlossen” (35:3-4). Met deze woorden vertroost en versterkt Jesaja zijn volksgenoten, hen wijzend op het vooruitzicht van de komende Messias. De Messias zal alle dingen rechtzetten. Voor het volk Israël betekent dat verlossing; voor haar vijanden echter wraak en vergelding. Ongetwijfeld werden vele Joden in het recente en verdere verleden door deze woorden versterkt. Mogelijk een veelvoud daarvan zal tijdens de komende benauwdheid in de zeventigste jaarweek er kracht uit putten. Evenals andere profeten leert Jesaja daarbij de Godheid van de Messias: “Zie, uw God!”. Velen mogen het betwisten, de Schrift laat er evenwel geen twijfel over bestaan: de Messias, de Gezalfde, is God. Let bovendien op het vertrouwde ‘uw’: “Zie, úw God!”. Niemand minder dan JHWH, de God van Israël, zal hen komen verlossen.
Blinden zullen zien, doven zullen horen (35:5-6a)
In velerlei opzicht gaat de regering van de Messias met enorme veranderingen gepaard. Er zullen geografische, politieke, en geologische veranderingen plaatsvinden. De woestijn – zoals we hebben gezien – zal bloeien bijvoorbeeld. Maar ook het Joodse volk ontvangt, bijvoorbeeld in lichamelijk opzicht, collectief bijzondere zegeningen: “Dan zullen de ogen van de blinden worden opengedaan, de oren van de doven zullen worden geopend. Dan zal de kreupele springen als een hert, de tong van de stomme zal juichen” (35:5-6a). Het betreft geen enkeling, noch een enkel ziektebeeld. Nee, vele blinden, doven, kreupelen en stommen zullen zien, horen, springen en juichen. Zoals ook Jesaja 33:24a voorzegt: “Geen [enkele] inwoner [van Jeruzalem] zal [in enig opzicht] zeggen: Ik ben ziek”. Deze massale, alomvattende genezingen zijn kenmerkende messiaanse tekenen. Wat bedoel ik daarmee? Mattheüs 11:2-6 zal dat duidelijk maken.
Mattheüs 11:2-6: ‘Ja, Ik ben de beloofde Messias'
Na een kortstondig optreden, waardoor de Messias via Johannes, bijgenaamd ‘de Doper’, aan Israël werd geopenbaard,4 was zijn taak voltooid. Nu zat Johannes in de gevangenis. Berichten over Jezus’ wonderen brengen hem vervolgens in verwarring. Ze lijken strijdig met zijn messiasverwachting. Er zijn daardoor zelfs twijfels gerezen: “Toen Johannes in de gevangenis over de werken van Christus gehoord had, stuurde hij twee van zijn discipelen, en zei tegen Hem: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander?” (Mat. 11:2-3). ‘Is Hij werkelijk de beloofde Messias? Zou immers de Messias de vijanden van Israël niet verpletteren? Zou de Messias het oordeel van God niet uitoefenen?’ Johannes’ struikelblok was zijn eenzijdige verwachting. Kennelijk was Johannes uitsluitend gericht op voorzeggingen waarin de Messias de oordelen van God zal uitoefenen. In Zijn antwoord, waarin Johannes onder andere aan Jesaja 35 wordt herinnerd, wijst Christus hem daarop: “Ga heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd” (11:4-5). Met andere woorden: het optreden van de beloofde Messias mocht – volgens bepaalde oudtestamentische profetieën – enerzijds inderdaad gepaard gaan met Gods oordelen, maar – volgens bijvoorbeeld Jesaja 35 – anderzijds evenzeer met massale genezingen5 . Johannes had zich zogezegd blind gestaard op de eerstgenoemde tekenen. Feitelijk zei Jezus van Nazareth dus tegen Johannes: ‘Ja, Ik ben de beloofde Messias’. Moge nog velen, zowel Joden als heidenen, daarvan overtuigd raken. Ook vandaag nog geldt het woord: “... zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (11:6).
Herhaling en bevestiging (35:6b-7)
Terug naar Jesaja 35 waar de profetie vervolgt: “Want in de woestijn zullen wateren zich een weg banen en beken in de wildernis. Het dorre land zal tot een waterpoel worden, het dorstige land tot waterbronnen” (35:6b-7a). Ongetwijfeld dient deze echo van vers 1-2b tot bevestiging. Niets kan het goddelijk raadsbesluit verijdelen, het land Israël zal zeker bloeien.6 Het vervolg benadrukt nog verder de zekerheid van vervulling: “op de woonplaats van jakhalzen, waar hun rustplaats was, zal gras zijn, met riet en biezen” (35:7b). De woonplaats van jakhalzen, een woestijndier, zal veranderen in een waterrijk gebied. Er zal gras groeien, met riet en biezen. Het land Israël zal een enorme transformatie ondergaan. Evenals overigens Edom, maar dan omgekeerd. Daarover handelt Jesaja 34:5b-15, voorafgaand aan Jesaja 35. Het contrast is even volkomen als opvallend. Vergelijk bijvoorbeeld 35:7b met 34:13b, of 34:17b met 34:10b.
Via een gebaande, heilige en veilige weg naar Sion (35:8-10a)
Vervolgens wordt een bijzondere weg beschreven. Het is een gebaande, heilige en veilige weg. Haar eindpunt is Sion. De profeet schrijft: “Daar zal zijn een effen baan, een weg [NBG: een gebaande weg]; de heilige weg zal hij genoemd worden. Een onreine zal er niet over gaan, want hij zal alleen voor hen zijn. Wie deze weg ook gaat, zelfs dwazen zullen niet dwalen [NBG: reizigers noch dwazen zullen erop dolen]. Daar zal geen leeuw zijn, geen verscheurend dier zal erop komen; ze zullen daar niet aangetroffen worden, maar de verlosten zullen die bewandelen. Want wie door de HEERE zijn vrijgekocht, zullen terugkeren; zij zullen Sion binnenkomen met gejuich” (35:8-10a). De uitgebreide beschrijving weerspiegelt ongetwijfeld haar enorme belang. Maar wat wordt er nu bedoeld? Veel uitleggers lijken om raad verlegen. Met de nodige voorzichtigheid wil ik daarom mijn zienswijze delen. Wat zijn de details? Volgens vers 8a bevinden zich op deze weg geen obstakels: Jesaja spreekt namelijk van een effen of gebaande weg. Volgens het tweede gedeelte van vers 8a wordt het vervolgens een heilige – of: afgezonderde – weg genoemd: zoals vers 8b uitlegt, zullen noch onreinen noch dwazen haar bewandelen. In tegendeel: volgens vers 9b zullen enkel verlosten erop wandelen. Bovendien zullen er volgens vers 9 geen verscheurende dieren op worden aangetroffen. Afsluitend vermeldt vers 10a het eindpunt ervan, namelijk Sion. Bovendien houdt Jesaja 35, zoals we hadden gezien, verband met het Messiaanse Rijk. Deze dingen in de context overwegende, geloven wij dat Jesaja hierbij spreekt van een letterlijke heerbaan om het overblijfsel naar het beloofde land te brengen. Reeds in het begin, in 34:16-17, werden we daar al bij bepaald. Op onbelemmerde wijze zullen enkel de gelovige Joden, zonder dat hun leven – bijvoorbeeld door verscheurende dieren7 – in gevaar komt, vanuit de heidense landen naar het heilige land terugkeren. Zoals we bovendien zagen, staat deze geprofeteerde terugkeer in verband met het Messiaanse Rijk. Kortom: mijns inziens worden we daarbij bepaald. Eerder al, namelijk in 11:11-16, sprak Jesaja, eveneens met betrekking tot de definitieve terugkeer van het Joodse volk, van een gebaande weg: “Er zal een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk, die overgebleven zal zijn in Assyrië, zoals het met Israël gebeurde op de dag dat het wegtrok uit het land Egypte” (11:16). Enkele hoofdstukken later profeteerde Jesaja zelfs: “De volken zullen hen nemen en naar hun woonplaats brengen” (14:2a). Volgens de profetie zal God een onbelemmerde, definitieve terugkeer bewerkstelligen.
Eeuwige vreugde en blijdschap (35:10b)
Ten slotte beschrijft Jesaja nog de onophoudelijk voortdurende toestand van het Joodse volk: “Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, verdriet en gezucht zullen wegvluchten” (35:10b). Het volk Israël zal een eeuwigdurende vreugde worden binnengeleid. In 51:11b wordt deze belofte woordelijk herhaald. Vandaag lijkt dat verder weg dan ooit tevoren. Echter, we weten dat geen jota of tittel van het Woord van God zal vergaan. Zo zeker als Jesaja het heeft neergeschreven, zo zeker zal God het inlossen. Zowel land (35:1-2b) als volk (35:10) zullen juichen.
Voetnoten:
1. In tegenstelling daarmee is de huidige terugkeer van Joden naar het land Israël slechts gedeeltelijk; bovendien betreft het daarbij niet uitsluitend gelovige maar veelal seculiere Joden.
2. Lance Lambert, Israël is uniek, Chai pers, Stichting Christenen voor Israël (twaalfde druk, mei 2015), pagina 50.
3. Zie Openbaring 11:3, 6a.
4. Zie Johannes 1:31. 5. Beide tezamen vormen, zoals Hebreeën 6:
5 ze noemt, de krachten van de toekomende eeuw (rabbijnse term voor het Messiaanse Rijk).
6. Zie bovendien nog Jesaja 41:17-20; 43:18-20. 7. Mogelijk wordt dat inderdaad letterlijk bedoeld. Maar zo niet, de strekking is overduidelijk: God zal voorzien in een onbelemmerde reis naar het land Israël.
Deel dit artikel via