Deze studie gaat over iemand die voor velen een ietwat ‘mysterieus’ persoon is: Melchizedek, de koning-priester van Salem.
Slechts drie verzen over zijn geschiedenis zijn in het Oude Testament aan hem gewijd (Gen. 14:18-20). En zo snel als hij opkomt, verdwijnt hij ook weer van het toneel. Toch wordt er later uitgebreid over Melchizedek geschreven. De Hebreeënschrijver wijdt maar liefst drie hoofdstukken aan hem en ook in Psalm 110 vinden we hem terug.
Deze studie is onderverdeeld in:
1. De geschiedenis van Melchizedek (Genesis 14)
2. Het (Hoge)priesterschap van Melchizedek (Hebreeën 5-8)
3. Het Koning-Priesterschap van Melchizedek (Psalm 110)
De Geschiedenis van Mechizedek (Genesis 14)
Context
Abram en Melchizedek ontmoeten elkaar op het moment dat neef Lot ontvoerd is. Voor een goed beeld van de situatie is het belangrijk om eerst even naar de context te kijken. In het voorgaande hoofdstuk (Gen. 13) lezen we hoe Abram en Lot zich van elkaar afscheiden, omdat hun bezit aan vee voor het gebied te groot was geworden. Als Abram zijn neef de gelegenheid geeft om als eerste een gebied voor zichzelf te kiezen, laat Lot zich dat geen twee keer zeggen. Hij kiest voor de prachtige Jordaanvlakte en slaat zijn tenten op bij de goddeloze stad Sodom. Dat dit geen goede keuze is geweest, blijkt onder andere uit de geschiedenis van Genesis 14. Wat gebeurt er?
Onrust
Er ontstaat grote onrust in Kanaän. Twaalf jaar lang hebben de koningen van Sodom, Gomorra, Adma, Sboïm en Bela de machthebber Kedor-Laomer gediend. Maar dan komen ze in opstand, waarna in het veertiende jaar de strijd losbreekt. Kedor-laomer komt ook in actie en trekt met vier koningen naar Kanaän om de opstandelingen te onderwerpen (zie kaartje). Waarschijnlijk hebben ze dezelfde route gevolgd als Abram toen hij uit Ur vertrok (Gen. 11:31). U vraagt zich misschien af waarom ze met een omweg naar Kanaän gaan en niet rechtstreeks. Via deze route langs rivieren en steden, vermijden ze de riskante weg dwars door de hete woestijn.
Amrafel
In het eerste vers vinden we de namen van de vier koningen die zich achter Kedor-Laomer scharen. De naam van de eerste koning is Amrafel. Hij is koning van het gebied Sinear, wat ten zuiden lag van het Tweestromenland, ook wel bekend als Mesopotamië, tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris. Dit gebied komen we later tegen onder de naam Babel (vgl. Gen. 10:10; 11:2; Dan. 1:2). Amrafel betekent ‘één die van duistere dingen spreekt’. Zijn naam komt overeen met de vele duistere godsdiensten en cultussen die uit Babel zijn voortgekomen. Babel wordt niet voor niets ‘een woonplaats van demonen en een schuilplaats van allerlei onreine geesten’ genoemd (Openb. 18:2).
Kedor-Laomer als type
De naam Kedor-Laomer betekent ‘(een) hand vol schoven’. De betekenis doet ons denken aan de droom van Jozef over de schoven die voor hem bogen (Gen. 37:7). Kedor-Laomer wilde dat iedereen in de toenmalige wereld voor hem boog. Hij is een type van de ‘mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf’ of wel satan zelf, die in menselijke gedaante op het wereldtoneel zal verschijnen (2 Thess. 2:3-4). We komen hem ook tegen in Openbaring 13:1-10, het eerste beest uit de zee dat jaagt naar de wereldheerschappij (vgl. Dan. 7:20-25; 8:22-23; 11:21).
De veldtocht
De vier koningen die zich achter Kedor-Laomer hebben geschaard, verslaan onder andere de Refaïeten in Asterot-Karnaïm en gaan vanaf die plaats naar het zuiden, waar zij hun kamp opslaan ten oosten van de Jordaan (zie de plaatsen op het kaartje). In eerste instantie laten ze Sodom en de andere steden liggen en trekken nog verder naar het zuiden. Eerst naar het bergland Seïr en vandaar waarschijnlijk naar het meest zuidelijke puntje, het huidige Eilat (vs. 6). Vervolgens trekken ze naar het westen, En-Mispat (in vs. 7 aangeduid als Kades) en vandaar naar Chasason-Tamar. Het is begrijpelijk dat de inwoners van Sodom, Gomorra, Adama, Seboïm en Soar zich bedreigd voelen. Wat moeten ze doen? Ze wachten niet af totdat ze belegerd worden, maar bundelen hun krachten. Samen vormen ze een leger en kiezen een voor hen gunstig slagveld uit. Beide partijen treffen elkaar in het Siddimdal (vs. 8). De strijd eindigt in het voordeel van Kedor-Laomer, die alle bezittingen en voedsel van de vluchtelingen meeneemt, waaronder ook Lot en zijn bezittingen (vs. 12 en 16). De koning van Sodom en de koning van Gomorra weten te ontkomen, maar vallen in een asfaltput (vs. 10). De anderen vluchten naar de bergen. We weten dat de koning van Sodom het overleeft, want in vers 17 treffen we hem namelijk weer.
Abram komt in actie
De strijd gaat in eerste instantie aan Abram voorbij. Hij woont namelijk zo’n 40 kilometer ten westen van Sodom, in de plaats Mamre. Iemand weet uit het oorlogsgebied te ontkomen, vlucht naar Abram (vs. 13) en vertelt hem dat zijn neef Lot is meegenomen. Daarop komt Abram meteen in actie. Ondanks Lots gebrek aan respect door aan zijn oudere oom niet de landkeuze te laten (Gen. 13:8-12), schiet Abram zijn neef direct te hulp. Ligt hierin ook niet een les voor ons? Hoe vaak maken wij niet mee dat een broeder of zuster in de valstrik van de boze terechtkomt? Wat doen we dan? Komen we net als Abram direct in actie of bekijken we het vanaf een afstandje en/of leveren we alleen maar commentaar? Paulus schrijft in Galaten 6:1: “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt”. Denk ook aan de herder die zijn 99 schapen verliet om dat ene afgedwaalde schaap weer terug te brengen bij de kudde (Matt. 18:12).
Onderwezen mannen
De slaven die in het huis van Abram geboren zijn, worden bewapend. In totaal 318 man, een Gideonsbende zou je kunnen zeggen. In vers 14 staat dat het om ‘geoefende mannen’ gaat. De Statenvertaling gebruikt het woord ‘onderwezenen’. Bij ‘geoefende’ denk je aan getrainde mannen die klaar staan voor de strijd. Het woord ‘onderwezenen’ gaat verder. Ze waren ongetwijfeld door Abram getraind voor de strijd, maar óók door hem onderwezen in de weg van de HEERE. Dit blijkt ook uit Genesis 18:19: “Want Ik heb hem (Abram) uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft”. Deze getrainde mannen zijn zich ervan bewust dat ze de strijd tegen deze koningen niet kunnen winnen, tenzij de Heere met hen meegaat. Het volk Israël moet dit later ook leren. Denk in dit verband aan Mozes’ woorden bij de Schelfzee toen er menselijk gesproken geen uitweg meer was: “Weest niet bevreesd, houd stand … De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn” (Exod. 14:13-14). En dat geldt in geestelijke zin ook voor ons. Wij hebben een strijd te voeren “tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12). Als wij onze positie in Christus niet innemen, en ons niet bekleden met Gods geestelijke wapenrusting, is het een verloren strijd.
Grote overwinning
Abram achtervolgt Kedor-Laomer en bereikt de vijand in de buurt van Dan (vs. 14). Waarschijnlijk ging het om een tocht van een aantal dagen. Dan lag meer dan 160 kilometer ten noorden van Abrams woonplaats Mamre. Abram verdeelt zijn mannen in drie groepen, zoals ook later Gideon zou doen (Richt. 7:16) en valt hen van verschillende kanten aan. Abram verslaat Kedor-Laomer en de andere koningen en achtervolgt ze tot aan Hoba, ten westen van Damascus (vs. 15). Opnieuw legt Abram een flinke afstand van zo’n 80 kilometer af.
Overwinningsroes
Als Abram terugkeert van de strijd, trekt de koning van Sodom hem tegemoet (vs. 17). Wat is hij van plan? Uit vers 21 blijkt dat hij Abram alle bezittingen uit deze goddeloze steden aanbiedt. In één klap zou Abram schatrijk kunnen zijn. Wat aantrekkelijk! We moeten bedenken dat Abram en zijn mannen een ongelooflijk grote overwinning hadden behaald. En wat gebeurt er vaak als je in een overwinningsroes bent? Je gaat op jezelf zien. Abram kon zich gemakkelijk tot het middelpunt van alle eer maken en zich de hele buit toe-eigenen. Naar wereldse principes zou hij daar het volste recht toe hebben. Maar nog voordat Abram de koning van Sodom ontmoet, en met rijkdom en aanzien verleid kan worden, gebeurt er iets bijzonders.
Melchizedek
Vanuit het niets verschijnt er een bijzondere persoon, genaamd Melchizedek. Zijn naam betekent ‘koning van gerechtigheid’. Het bijzondere is dat Melchizedek twee ambten vervult, hij is koning én priester. Iets wat later onder de wet onmogelijk was, maar daarover later meer. Melchizedek komt Abram tegemoet om hem te zegenen en te versterken na de zware strijd. Deze ontmoeting doet denken aan de woorden uit 2 Kronieken 16:9: “Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem”.
God is Abrams Schild en Loon
Het eerste wat Melchizedek tegen Abram zegt: “Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! En geloofd zij God, de Allerhoogste, Die overgeleverd heeft uw tegenstanders in uw hand!” (vs. 19b, 20). Melchizedek vestigt Abrams aandacht op God, de Allerhoogste. Hij bepaalt Abram bij het feit dat niet hij, maar de Heere voor hem de overwinning heeft behaald. Abram wil vervolgens geen “draad tot schoenriem” van de zondige koning van Sodom aannemen: “ja, niets van alles wat van u is, zal ik nemen, zodat u niet kunt zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt” (vs. 23). In tegenstelling tot een eerdere ontmoeting met Farao, van wie hij wel veel bezittingen heeft aangenomen (Gen. 12:14-20), weerstaat Abram nu de rijkdom van deze goddeloze koning. Zijn geestelijke ogen worden verder geopend en hij leert twee belangrijke lessen die we vinden in Genesis 15:1: “Na deze dingen kwam het woord van de HEERE tot Abram in een visioen: Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot”.
De HEERE, Abrahams Schild
De HEERE geeft Abram geen schild, maar is Abrams schild. Hij is het die Abram beschermt tegen de vijand en overwinning geeft. Dit zijn ook belangrijke lessen voor ons. Als het gaat om de geestelijke strijd in ons leven (aanvallen van de duivel), dan moeten we niet zelf de strijd aangaan; dat loopt op niets uit. Pas als we de geestelijke wapenrusting Gods aantrekken, mogen we weten dat, net als bij Abram, de overwinning reeds behaald is. We moeten leren standhouden op het territorium waar de Heere ons reeds de overwinning gegeven heeft. God is voor ons een schild! En als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
De HEERE, Abrams loon
Abram had naar wereldse maatstaven vele malen rijker kunnen worden, maar hij kwam volledig los te staan van hetgeen de wereld (de koning van Sodom) hem te bieden had. Hij was zich bewust van het vergankelijke en het tijdelijke van aardse rijkdommen. Dit geldt ook voor ons. Het hemelse loon (de geestelijke zegeningen) reikt vele malen verder dan alle aardse rijkdommen en bezittingen. Paulus schrijft in 2 Korinthe 4:18: “Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig”. Of zoals Asaf schrijft: “Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde” (Ps. 73:25).
Wanneer we deze twee aspecten toepassen op ons persoonlijk geestelijk leven, dan overstijgt dat alles. Want het is de Heere Die voor ons strijdt en het is de Heere Die in alles voor ons zorgt. Hijzelf is ons Loon. Dan zijn we niet meer gericht op aardse zaken, maar leven we als rijk gezegende hemelburgers op aarde. Paulus schrijft aan de Filippenzen: “Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus” (4:19).
Brood en Wijn
Melchizedek komt Abraham tegemoet met brood en wijn. Dit betekent niet alleen dat Abram versterkt wordt na de zware strijd. Brood en wijn wijzen ook op het sluiten van een verbond. Abram komt onder de zegen van God te staan, zoals die door Melchizedek wordt doorgegeven en Abram geeft hem van alles een tiende deel. Brood en wijn bepalen ons tevens bij het Nieuwe Verbond in Jezus’ bloed. Denk aan de Pesachmaaltijd voor Zijn lijden en sterven, toen Hij zei: “Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt” (Luk. 22:20). Het tijdelijke paaslam maakte plaats voor het volmaakte en eeuwige Lam van God.
De toekomst
Een verbond heeft altijd twee partijen nodig die beiden akkoord moeten gaan met de gestelde voorwaarden. Wat verdrietig dat Israël als volk tot op de dag van vandaag het verbond in Christus’ bloed nog niet heeft aanvaard. De basis is reeds gelegd met Zijn dood en opstanding. Alles is gereed; het is alleen nog wachten op het moment dat het gelovig overblijfsel de Naam van de HEERE zal aanroepen (Zach. 13:9). Ezechiël 20:27-44 beschrijft hoe na Christus’ wederkomst het volk Israël, zoals in de tijd van Mozes, in de woestijn van de volken gebracht zal worden om daar, zo lezen we, “van aangezicht tot aangezicht een rechtszaak met u te voeren. Zoals Ik met uw vaderen in de woestijn van het land Egypte een rechtszaak gevoerd heb, zo zal Ik een rechtszaak met u voeren, spreekt de Heere HEERE. Ik zal u onder de herdersstok doen doorgaan en u brengen in de band van het verbond. Ik zal van u uitzuiveren wie in opstand komen en wie tegen Mij overtreden. Ik zal hen leiden uit het land waar zij vreemdeling zijn, maar zij zullen op het grondgebied van Israël niet komen. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben” (vs. 36-38). Jeremia schrijft over dit Nieuwe Verbond: “Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken” (Jer. 31:33-34).
Het (Hoge)priesterschap (Hebreeën 5-8)
Melchizedek, een moeilijk onderwerp?
In het Nieuwe Testament komen we Melchizedek uitsluitend tegen in de Hebreeënbrief. Als de schrijver het onderwerp inleidt, valt het op dat hij stopt en schrijft: “Over hem (Melchizedek) hebben wij veel dingen te zeggen, die moeilijk zijn om uit te leggen, omdat u traag geworden bent in het horen. Want hoewel u, gelet op de tijd, leraars zou moeten zijn, hebt u weer iemand nodig die u onderwijst in de grondbeginselen van de woorden van God. U bent geworden als mensen die melk nodig hebben en niet vast voedsel. Ieder immers die van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is een kind. Maar voor de volwassenen is er het vaste voedsel, voor hen die hun zintuigen door het gebruik ervan geoefend hebben om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad” (Hebr. 5:11-15). De apostel wilde graag een aantal lagen dieper graven, maar realiseert zich dat zijn lezers ‘traag in het horen zijn geworden’. Daarom herinnert hij hen eraan hoe belangrijk het is hun (geestelijke) zintuigen te oefenen. Wees niet traag in het horen, maar ontwikkel dat juist! Dit betekent overigens niet dat je theologie gestudeerd moet hebben om de diepere lagen van Gods Woord te ontdekken. Psalm 119:130 leert: “Het opengaan van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht”. Het is Gods Geest Die leidt en onderwijst. Tegelijk kost dit leerproces tijd. De Bijbel verklaart zichzelf en doet ons geleidelijk groeien van ‘melk naar vast voedsel’. Geen 5-stappenplan, dat we even moeten toepassen, maar een leerproces. En wat levert het op? Vers 15: je leert goed van kwaad onderscheiden door de dingen steeds scherper vanuit Gods Woord te zien. Een studie over Melchizedek valt dan ook niet onder ‘melk’, maar onder ‘vaste voedsel’. Het is belangrijk om de tijd te nemen en Bijbelgedeelten als het ware te herkauwen.
Christus superieur
De Hebreeënbrief onthult allereest Christus’ superioriteit. Dit begint al in het eerste hoofdstuk: de Heere Jezus, “Die zoveel meer is geworden dan de engelen”. Hij is de Zoon van God, door Wie en tot Wie God alle dingen geschapen heeft. De engelen zijn slechts geschapen dienstknechten. Christus is ook “zoveel meer heerlijkheid waard geacht dan Mozes” (3:3). We moeten bedenken dat de Hebreeënbrief in de eerste plaats geschreven is aan Joodse gelovigen. Binnen het Jodendom heeft Mozes een zeer voorname positie. Toch staat de Heere Jezus boven Mozes. Mozes sprak over de Profeet die komen zou en waar heel Israël naar moest luisteren (Deut. 18:15). De Heere Jezus is de beloofde Profeet. Mozes blijft dan ook niet meer dan een dienstknecht van de Heere.
Christus is ook de meerdere van Jozua (Hebr. 4). Jozua mocht het volk het beloofde land binnenbrengen, maar de Heere Jezus Christus brengt het volk straks de eeuwige rust binnen. “Want als Jozua hen al in de rust gebracht had, zou God daarna niet gesproken hebben over een andere dag. Er blijft dus nog een sabbatsrust over voor het volk van God, want wie Zijn rust binnengegaan is, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne” (Hebr. 4:8-10).
Christus boven Aäron
Christus is ook superieur aan de hogepriester Aäron (Hebr. 5). En daarmee wordt de eerste verwijzing naar Melchizedek gelegd. Christus staat als Hogepriester boven Aäron, omdat Hij van een veel hogere orde is. Om dit vanuit het Oude Testament te onderbouwen, citeert de Hebreeënschrijver Psalm 2 en 110. Beide Psalmen zijn Messiaans en getuigen van Christus als de Zoon van God. “Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer gegeven om Hogepriester te worden, maar Hij Die tot Hem heeft gesproken: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. Zoals Hij ook op een andere plaats zegt: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek” (vs. 5, 6).
De ordening van Melchizedek
Christus’ Priesterschap valt onder “de ordening (regeling) van Melchizedek” (vs. 6). Wat betekent dit? Enerzijds wijst het op het koning-priesterschap, waarop ik zo nog terugkom. Let u echter ook op de voorgaande woorden “Priester in eeuwigheid”. Onder Israël was het priesterschap altijd tijdelijk. Je begon als priester op je dertigste en stopte op je vijftigste (Num. 4:3)1. Ook het hogepriesterschap van Aäron was tijdelijk en ging over van vader op zoon. Het priesterschap van Melchizedek was daarentegen onveranderlijk. Het gaat om een eenmalig en uniek priesterschap. Hetzelfde geldt voor Christus’ priesterschap. “Maar Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een Priesterschap dat niet op anderen overgaat” (Hebr. 7:24; Hebr. 6:20). Zijn unieke priesterschap kent geen voorganger, noch een opvolger. Voor eens en altijd heeft Hij het volmaakte Offer voor de mensheid bij de Vader aangeboden en blijft Hoge(priester) tot in eeuwigheid.
Bevestigd door een eed
Christus’ hogepriesterschap is ook bevestigd door een eed. Dit betekent dat het nooit meer herroepen of ongedaan gemaakt kan worden. David voorzag dit al in Psalm 110:4: “De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek”. De Hebreeënschrijver benadrukt vervolgens de eedzwering in Hebreeën 7:20-22, 28: “En in zoverre Hij geen Priester is geworden zonder het zweren van een eed – want zij zijn wel zonder het zweren van een eed priester geworden, maar Hij is het geworden met het zweren van een eed door God, Die tegen Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek – in zoverre is Jezus Borg geworden van een zoveel beter verbond. … Want de wet stelt mensen, die met zwakheid behept zijn, aan als hogepriester. Maar het woord van de eed die na de wet gezworen is, stelt de Zoon aan, Die tot in eeuwigheid volmaakt is”.
Het bijzondere is dat God Zijn beloften aan Abraham (Gen. 22:16-18) en David (Ps. 89:4, 5, 35-37) ook met een eed bevestigd heeft. En dat maakt de beginwoorden van het Nieuwe Testament nog meer bijzonder: “Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham” (Matt. 1:1). God houdt vast aan Zijn beloften die Hij onder ede gezworen heeft. Beide beloften vinden hun vervulling in de Koning-Priester Jezus Christus.
Melchizedek Christus?
Is Melchizedek Dezelfde als Christus, zoals we Hem bijvoorbeeld tegenkomen bij Abraham als de Engel van de HEERE (Gen. 16:7-13; 21:17-20; 22:15-18)? Hier wordt heel verschillend over gedacht. Ik geloof persoonlijk dat hij een type is van de Heere Jezus Christus, maar niet Christus Zelf. In Hebreeën 7:15 lezen we: “En dit wordt nog veel duidelijker, als er naar het evenbeeld van Melchizedek een andere Priester opstaat” (Hebr. 7:15). Het Griekse woord voor ‘andere’ is heteros. Het Grieks kent twee woorden, voor het begrip ‘anders’:
1. ‘Allos’ wat betekent een ander maar van hetzelfde type.
2. ‘Heteros’ betekent een ander van een verschillend type.
Melchizedek is wel het evenbeeld van de Heere Jezus Christus, maar hij is van een ander type. Hij is wel priester, maar niet priester zoals Christus, Die als de Zoon van God van een veel hogere (Goddelijke) orde is. In Hebreeën 7:3 lezen we over Melchizekdek ‘en, aan de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid priester’. Het Griekse woord dat hier voor ‘gelijkgemaakt’ wordt gebruikt, is ‘aphomoio’o’ wat betekent ‘heel sterk lijken op’. Melchizedek ‘lijkt op’ Christus (hij beeldt Hem uit) maar hij is niet ‘gelijk aan’ Hem.
Koning-priesterschap
Het meest kenmerkende van Melchizedek is dat hij zowel koning als priester was. Op het moment van de ontmoeting tussen Melchizedek en Abraham had God nog niet het priesterschap als onderdeel van de Mozaïsche Wetgeving aan Israël geopenbaard. Dat gebeurde pas honderden jaren later. Melchizedek stond dus niet onder de wet. De Heere Jezus daarentegen wel: “geboren uit een vrouw, geboren onder de wet” (Gal. 4:4). Onder de Mozaïsche wet was het niet mogelijk om het koning-priesterschap te vervullen. Iemand met een priesterlijke functie kwam namelijk uit de stam Levi (Num. 3:5-51), terwijl het koningschap was voorbehouden aan de stam Juda. Denk in dit verband ook aan koning Uzzia die zich bemoeide met het priesterschap en door de Heere werd geslagen met melaatsheid (2 Kron. 26:16). De Hebreeënschrijver constateert dit ‘probleem’ ook: “Want Hij van Wie deze dingen gezegd worden, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich ooit tot de altaardienst begeven heeft. Het is immers overduidelijk dat onze Heere van Juda afstamt, over welke stam Mozes niets gezegd heeft in verband met het priesterschap” (Hebr. 7:13, 14). Voordat we verder ingaan op Christus’ Koning-Priesterschap, eerst nog wat over het belang van het geslachtsregister.
Geen geslachtregister
Het hebben van een geslachtsregister was in Israël heel belangrijk en zeker als priester. Met je geslachtsregister kon je aantonen dat je uit de stam van Levi kwam en dienst mocht doen in de tempel. Was je dit kwijt, dan werd je niet toegelaten. De tempel van de Heere zou dan ontheiligd worden. Toen Israël uit de Babylonische Ballingschap kwam en de tempel herbouwde, was dit een groot probleem. Veel priesters waren hun geslachtsregister kwijt en mochten niet dienstdoen. “En dit waren degenen die optrokken uit Tel Melah, Tel Harsa, Cherub, Addan en Immer, maar die niet konden vertellen wie hun familie en wat hun afkomst was, of zij van Israël waren… Dezen zochten naar hun inschrijving onder hen die in het geslachtsregister waren ingeschreven, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onrein van het priesterschap geweerd” (Ezra 2:59-62; zie ook Neh. 7:61-65).
Boek van geslachtsregisters
Het bijzondere is dat er van Melchizedek geen geslachtsregister in de Bijbel te vinden is. “Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid priester” (Hebr. 7:3). Dat Melchizedek geen geslachtsregister heeft, is opmerkelijk, omdat het Bijbelboek Genesis vol staat met geslachtsregisters. Voortdurend lezen we: “Dit zijn de afstammelingen van …”. Ongetwijfeld zal Melchizedek er een gehad hebben. De Heere heeft daar kennelijk een bedoeling mee …
Hoe Hogepriester geworden?
Zoals Melchizedek geen geslachtsregister had, zo had de Heere Jezus in feite ook geen geslachtsregister. Tenminste, als het gaat om Zijn hogepriesterschap beschikte Hij niet over het juiste geslachtsregister. Hij kwam immers uit de koninklijke stam Juda (Matt. 1:1-2). Wettelijk gezien kon Hij dus wel koning maar geen hogepriester worden. De vraag blijft: Hoe kan de Heere Jezus Christus dan toch aanspraak op het hogepriesterschap maken? Het antwoord ligt in Zijn dood en opstanding. Voor het kruis beschikte de Heere Jezus niet over het juiste geslachtsregister. Hij werd Hogepriester na Zijn opstanding uit de dood, in de nieuwheid van Zijn Leven. Vanaf dat moment stond Hij niet langer onder Mozes’ wettelijke voorschriften. Hij had immers de Wet vervuld (Rom. 10:4). Of zoals Paulus het met betrekking tot de wet in Romeinen 7:2 verklaart: “Want de gehuwde vrouw is door de wet gebonden aan de man zolang hij leeft. Als de man echter gestorven is, is zij ontslagen van de wet die haar aan de man bond”. Met als gevolg: “Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God” (Rom. 7:4).
Net als Melchizedek stond de Heere Jezus Christus dus vanaf dat moment niet langer onder de wet. “En dit wordt nog veel duidelijker, als er naar het evenbeeld van Melchizedek een andere Priester opstaat, Die dat niet geworden is op grond van een wettelijk voorgeschreven afstamming, maar uit kracht van onvergankelijk leven. Hij getuigt immers: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek” (Hebr. 7:15-17). Hij is dus niet Hogepriester op grond van Zijn aardse afkomst, maar uit de kracht van onvergankelijk leven. Vanuit het nieuwe (opstandings)leven is Hij als Hogepriester met Zijn Eigen bloed de hemelen doorgegaan om daar Zijn Offer bij de Vader aan te bieden. Wat een rijk en diep Evangelie!
Nieuwe verbond
Daarbij komt dat de Heere Jezus door Zijn dood en opstanding het Nieuwe Verbond door Zijn bloed inluidde en verankerde. Volgens de Hebreeënbrief gaat het om een superieur verbond wat ver boven het oude verbond uitstijgt. “Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd” (Hebr. 8:6). Het bijzondere is dat we in Psalm 110 al een eerste verwijzing vinden naar het Nieuwe Verbond. David profeteert over de Messias Die als Koning zal regeren, maar wel naar de ordening van Melchizedek. De combinatie van het koning- en priesterschap vinden we daar al voorzegd. Aangezien dat onder het Oude Verbond onmogelijk was, moest er dus wel een Nieuw Verbond voor in de plaats komen. In Zacharia 6:13, 14 vinden we de Messiaanse vervulling dat Hij straks ‘als Priester op Zijn troon zal zitten’.
Een tiende deel
“Merk nu op hoe groot hij geweest is, iemand aan wie de aartsvader Abraham zelfs een tiende deel van de buit gegeven heeft” (Hebr. 7:4). Abraham zag dat Melchizedek van een hogere orde was. Hij was immers koning-priester van de allerhoogste God. Melchizedek stond boven Abraham en Abraham liet zich daarom door Melchizedek zegenen en gaf hem een tiende van zijn buit. Later kregen de Levieten ook een tiende deel van de inkomsten van de bevolking om zo vrijgesteld te worden voor het werk van de Heere (Num. 18:20-32).
In Hebreeën 7:4-10 gaat de Hebreeënschrijver verder in op Levi. “En – om zo te zeggen – ook Levi, die tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven. Want hij was nog in het lichaam van zijn vader, toen Melchizedek hem tegemoet ging”. Het is geen eenvoudig gedeelte om te verklaren. Zoals u weet zijn ook de Levieten nazaten van aartsvader Abraham. Toen Abraham zijn tienden gaf aan Melchizedek, gaf in feite Levi – die uit hem zou voortkomen – zijn tienden aan Melchizedek. Dus toen Levi nog in de lendenen van Abraham was, boog hij (in Abraham) al neer voor Melchizedek. Net als Abraham werd Levi bij wijze van spreken al door Melchizedek gezegend en bood hem de tienden van de buit aan.
Het beste deel
Het bijzondere is dat Abraham niet zomaar een tiende deel gaf. Hij gaf een tiende van “het beste”! Later met de offerdienst wilde de Heere ook het beste deel. Je mocht niet zomaar een gebrekkig lammetje nemen dat geen waarde had. Het offerlam moest voor de Heere perfect zijn (Deut. 15:21). Laat dit ook een les voor ons zijn. Ik moet denken aan een bevriende broeder die veel humanitair werk doet. Regelmatig ontvangt hij kapotte kleding waarvan zelfs knopen en ritsen verwijderd zijn. Wat mag het ons kosten bij wat wij weggeven? En boven alles: ontvangt de Heere het beste deel?
We gaan hieronder vanuit Psalm 110 verder in op het Koningschap van Christus. We zullen onder andere ingaan op Melchizedek als koning van Salem. In de betekenis van zijn namen liggen prachtige verwijzingen naar kenmerken van het Messiaanse Vrederijk.
Het Koning-Priesterschap van Melchizedek (Psalm 110)
Waarom belangrijk?
“Waarom staat Melchizedek in de Bijbel? En waarom is het belangrijk te weten dat hij zowel koning als priester was?” Het was deze vraag van een vriendin van ons die me ertoe aanzette om mij te verdiepen in de persoon en de geschiedenis van Melchizedek. We hebben inmiddels al heel wat rijkdommen opgediept en lessen getrokken naar ons persoonlijk geestelijk leven. Maar waarom is het zo belangrijk te weten dat de Heere Jezus – net als Melchizedek - zowel Priester als Koning is?
Ook hebben we al stilgestaan bij Christus als (Hoge)priester. Als de Heere Jezus wel het volmaakte offer had gebracht, maar dat niet als Hogepriester bij de Vader had aangeboden, was er geen verzoening met God mogelijk geweest en zouden wij nog in onze zondige staat verkeren (Hebr. 9:12). Dit geldt voor ieder mens, maar in het bijzonder voor Israël als volk. In de (nabije) toekomst breekt er voor hen nog ‘de Grote Verzoendag’ aan, waarbij ‘heel Israël zalig wordt en alle goddeloosheden van Jakob worden afgewenteld’ (Rom. 11:26; Dan. 9:24). Het volk zal dan het Nieuwe Verbond door Zijn bloed aanvaarden (Matt. 26:28; Hebr. 9:15). Maar de Heere is evenals Melchizedek niet alleen Priester, maar ook Koning. Het Joodse volk heeft tweeduizend jaar geleden hun Koning verworpen en daarmee het herstel van het Koninkrijk voor Israël afgewezen. Hoe verdrietig dit ook is, God overziet de tijd en wist dat ze Hem niet zouden (h)erkennen. Jesaja schrijft: “Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht … Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt” (53:3-4). Maar Gods plan gaat verder en overstijgt ons menselijk verstand. In Filippenzen 2 schrijft Paulus dat Christus’ vernedering “tot de kruisdood” nodig was om Hem te verhogen.
“Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader” (vs. 9 t/m 11). Door Zijn dood en opstanding heeft de Heere Jezus een Naam boven alle naam gekregen. Toch heeft nog niet iedere knie zich in de hemel, op de aarde en onder de aarde voor Hem gebogen en belijdt nog niet elke tong dat Jezus Christus Heere is. Satan is dan wel door Christus’ dood en opstanding onttroond, maar nog niet gebonden (Opb. 20:2). Daarom hebben we nog te maken met een (geestelijke) strijd in de hemelse gewesten, die overigens ook op aarde niet aan ons voorbijgaat (Ef. 6:10-20).
Waarom is het eigenlijk zo belangrijk om Hem ook als Koning te kennen? Stel dat de Heere Jezus alleen verzoening voor de zonden tot stand had gebracht, zonder als Koning te zullen gaan regeren. Dan zou de hele schepping ‘zuchtend aan zinloosheid en slavernij onderworpen’ blijven (Rom. 8:20-22). Zolang satan niet is gebonden en Christus’ heerschappij op aarde niet is aangebroken, blijven onrecht en duisternis voortwoekeren. Gelukkig hebben we de vaste hoop dat Christus de schepping bevrijdt en vrede en gerechtigheid brengt. Daarom moet Christus niet alleen Priester maar – evenals Melchizedek – ook Koning zijn. Over dat Koningschap gaat Psalm 110, waarin dus naar deze koning van Salem verwezen wordt (vs. 4).
Psalm 110 in het Nieuwe Testament
Meerdere malen wordt Psalm 110 in het Nieuwe Testament aangehaald. Het gaat om zowel directe als indirecte aanhalingen en verwijzingen. Zo citeert de Heere Jezus in Mattheüs 22:44 het eerste vers: “De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten”. Aanleiding is Zijn gesprek met de Farizeeën aan wie Hij vraagt: “Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij?” Waarop zij antwoorden: “Davids Zoon”. Maar dan volgt Jezus’ vraag: “Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt: De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten? Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn? En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen”.3
De Heere Jezus bepaalt de Farizeeën bij het Messiaanse karakter van Psalm 110. Hoe kan David tegen zijn eigen zoon ‘Heere’ zeggen? Het kan niet anders dan dat de Psalm gaat over de Meerdere van David. Het was opnieuw een bewijs dat Hij de beloofde Messias van Israël is. Zoals reeds gezegd, verwierp het volk de Koning waardoor het Koninkrijk voor Israël werd uitgesteld (Hand. 1:6). Het is daarom belangrijk om Psalm 110 niet als volledig vervuld te beschouwen. De nog onvervulde beloften zullen definitief worden vervuld in de periode van Christus’ wederkomst.
Zittend aan de rechterhand
De tweede keer dat de Heere Jezus Psalm 110 aanhaalt, is in Mattheüs 26:64 waar Hij vlak voor Zijn kruisiging voor de hogepriester Kajafas staat. We lezen: “Maar Jezus zweeg. En de hogepriester antwoordde Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God. Jezus zei tegen hem: U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel”. Hier verwijst de Heere naar vers 1b: “Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten”. Niet veel later vond Zijn dood en opstanding plaats en is Hij als Hogepriester ‘door Zijn eigen bloed het heiligdom eens en voor altijd binnengegaan en heeft daardoor een eeuwige verlossing teweeggebracht’ (Hebr. 9:12). Hij heeft Zijn opdracht vervuld en mag als Hogepriester zitten aan de rechterhand van God (Ef. 1:20; Kol. 3:1; Hebr. 1:3). Onder het Oude Verbond moesten de priesters altijd staan. Hun taak was namelijk nooit voltooid. Maar de Heere Jezus heeft definitief de prijs betaald en de Wet vervuld. Prachtig beschreven in Hebreeën 10:11, 12: “En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden toch nooit zouden kunnen wegnemen, maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God”. Er komt een moment dat Hij zal opstaan van Zijn hemeltroon en als Koning zal terugkeren om Zijn Koninkrijk op aarde te vestigen. Dan zal Hij gaan zitten op de troon van David (Luk. 1:31-33). Psalm 110 spreekt met name over die specifieke nieuwe fase.
Psalm 110 vers voor vers
“Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten” (vs. 1).
Als Christus terugkeert, zal Hij al Zijn vijanden onderwerpen en maken “tot een voetbank voor Zijn voeten”. Hetzelfde lezen we in 1 Korinthe 15:24-28 “Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan. Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd. De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen. Wanneer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft, hiervan is uitgezonderd. En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn”.
Paulus spreekt hier over de laatste fase van Gods heilsplan waarin uiteindelijk alles wordt overgegeven aan de Vader en God alles en in allen zal zijn. Voordat het zover is, zal Hij – om al Zijn vijanden te onderwerpen – nog duizend jaar als Koning over de aarde moeten regeren. Ondanks dat satan tijdens het Messiaanse Rijk gebonden is (Opb. 20:2), zal er dus nog steeds strijd zijn. Nu niet aangestuurd door satan zelf, maar door opnieuw rebellerende machthebbers en volken die Gods eerdere oordelen over de aarde hebben overleefd.
“De HEERE strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden” (vs. 2).
De Heere Jezus Christus zal met Zijn machtige scepter te midden van Zijn vijanden regeren. Vaak wordt bij het Messiaanse Rijk gedacht aan het prachtige plaatje waarbij de wolf en het lam samen verblijven en de koe en berin samen weiden. Alles verloopt in goede harmonie (Jes. 11). Natuurlijk zullen deze profetieën werkelijkheid worden. Wanneer je echter de Messiaanse profetieën nader bestudeert, ontdek je ook een andere kant. De Heere zal ‘te midden van Zijn vijanden’ met harde hand moeten optreden. In Openbaring 19 lezen we ook over de “ijzeren staf (scepter)” waarmee Hij de volken zal oordelen. Alle volken zullen zich moeten onderwerpen, maar velen zullen dit niet van harte doen. Dit blijkt ook wel uit Openbaring 20:7-10 waar we lezen dat satan na het duizendjarig vrederijk nog eenmaal losgelaten wordt. En wat blijkt? Veel volken zullen zich achter hem scharen om opnieuw het beleg om Jeruzalem te slaan: “En zij kwamen op over de breedte van de aarde, en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad” (Opb. 20:9). Echter niet voor lang, want vervolgens lezen we: “Maar er daalde vuur van God neer uit de hemel en dat verslond hen. En de duivel, die hen misleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet reeds zijn”.
Gedurende de duizend jaar zal de Priester-Koning voortdurend moeten optreden. Denk in dit verband ook aan Zacharia 14:16-17 “Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren. Het zal geschieden dat er geen regen zal vallen op hem die uit de geslachten van de aarde niet zal opgaan naar Jeruzalem om zich voor de Koning, de HEERE van de legermachten, neer te buigen” (zie ook vs. 18-21). De overgebleven volken zullen dus moeten optrekken naar Jeruzalem. Weigeren zij, dan zal de Heere rechtstreeks tegen hen optreden. In sommige Messiaanse Psalmen lezen we ook dat volken veinzend en dus niet van harte zich aan Hem zullen onderwerpen (Ps. 66:3; 81:16). Het Messiaanse Rijk is in feite opnieuw een genadeperiode, met dit verschil dat God niet in het verborgene werkt, zoals Hij nu doet, maar zichtbaar aanwezig zal zijn en rechtstreeks zal ingrijpen. De mensheid krijgt opnieuw de gelegenheid om zich aan de Heere en Zijn Gezalfde te onderwerpen.
“Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht, getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor U de dauw van Uw jeugd” (vs. 3).
In Psalm 110 wordt tweemaal gesproken over “de dag” die gaat aanbreken. In het hierboven genoemde vers, maar ook in vers 5: “De Heere is aan Uw rechterhand, Hij verplettert koningen op de dag van Zijn toorn”. Zoals reeds gezegd wordt de periode van de Gemeente gekenmerkt door Gods verborgenheid. Veel mensen stellen nu de vraag: “Waar is God?” en: “Als er een God is waarom grijpt Hij niet in”. Maar op ‘die dag’ zal iedereen de Heere kennen. In de Bijbel vinden we verschillende benamingen voor die dag. De meest bekende benaming is ‘de dag van de HEERE’. Het gaat daarbij niet om een dag van vierentwintig uur, maar om een periode, die zowel het oordeel als de zegenrijke heerschappij van de Heere omvat. Totdat deze dag aanbreekt, zal satan nog vrij spel hebben, maar dan grijpt God in. Dit doet Hij in eerste instantie met oordelen en door de strijd met satan aan te gaan. Alle hoogmoed en verzet tegen de Heere, zal worden gebroken (zie Jes. 2:10, 11 vgl. Openb. 6:12-17). Vervolgens zal Hij aan de verdrukten recht verschaffen en zal Hij regeren met recht en gerechtigheid (Jes. 2:12-21). In de Bijbel vinden we verschillende benamingen voor deze bijzondere ‘dag’. Alleen al in Zefanja 1:14-16 vinden we acht benamingen: “De grote dag van de HEERE is nabij; hij is nabij en nadert zeer snel. Hoor, de dag van de HEERE! De held zal daar bitter schreeuwen! Een dag van verbolgenheid is die dag, een dag van benauwdheid en angst, een dag van verwoesting en vernietiging, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van donkere wolken, een dag van bazuingeschal en krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens”. Jesaja omschrijft het als: ‘de dag van de wraak’ (Jes. 34:8; 63:4); Ezechiël als ‘de dag van de verbolgenheid van de HEERE’ (Ezech. 7:19; Zef. 1:14, 18) en Paulus als ‘de dag van Christus’ (2 Thess. 2:2; zie ook: 1 Kor. 1:8; 2 Kor. 1:14; Fil. 1:6,10; 2:16).
“De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek” (vs. 4).
De Heere zal zowel Koning als Priester zijn naar de ordening van Melchizedek. In het leven van David vinden we daarvan al een kleine voorafschaduwing. Na de zonde van de volkstelling koopt hij de dorsvloer van Arauna. “Vervolgens bouwde David daar voor de HEERE een altaar, en bracht brandoffers en dankoffers” (2 Sam. 24:25). Het is de plaats waar Salomo later de tempel bouwt (2 Kron. 3:1). In Zacharia 6 krijgen we meer zicht op de vervulling van het Koning-Priesterschap. God spreekt tot de hogepriester Jozua: “Zie, een Man – Zijn Naam is SPRUIT – zal uit Zijn plaats opkomen, en Hij zal de tempel van de HEERE bouwen” (vs. 12b). Het is bekend dat “SPRUIT” een van de vele namen van de Messias is (zie o.a. Jer. 23:5). Vervolgens lezen we: “Ja, Híj zal de tempel van de HEERE bouwen, Híj zal met majesteit bekleed zijn, Hij zal zitten en heersen op Zijn troon. Hij zal Priester zijn op Zijn troon; tussen die Beiden zal vredesberaad plaatsvinden” (vs. 13). Het is daarbij heel uitzonderlijk, dat er hier een kroon wordt gezet op het hoofd van hogepriester Jozua. Een heenwijzing hoe beide ambten door de Spruit, de Meerdere van Jozua, de Heere Jezus Christus, in het Messiaanse Rijk vervuld zullen worden.
“Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert hem die het hoofd is over een groot land” (vs. 6).
De Heere zal recht spreken en wie zich niet onderwerpt zal de consequenties ondervinden en “verpletterd” worden. Dit begint bij de aanvang van Zijn regering met het oordelen van de heidenvolken (zie Joël 3:9-17). Deze woorden schrikken misschien af en klinken hard in onze oren. We moeten echter bedenken dat tijdens de Christusregering Gods wetten niet alleen uitgevaardigd, maar ook gehandhaafd zullen worden! Gods vrede zal namelijk zijn gebaseerd op Gods gerechtigheid. Uit Sion zal de wet uitgaan (Jes. 2:3). Ons rechtssysteem is vaak zo lek als een mandje. Denk alleen al aan de 29-jarige Syriër, die gemaskerd en gewikkeld in een Palestijnse vlag een aanslag pleegde op het Joodse restaurant HaCarmel in Amsterdam. Tot verbijstering van de Joodse gemeenschap werd hij na twee dagen alweer vrijgelaten. De Messias zal echter niet alleen vrede brengen, maar ook het recht handhaven. Dan zal “de vrucht van de gerechtigheid vrede zijn, en de uitwerking van de gerechtigheid: rust en veiligheid tot in eeuwigheid” (Jes. 32:17). “Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn, en de waarheid de gordel om Zijn middel” (Jes. 11:5; zie ook Ps. 72:12-13; 101:8). Het interessante is dat de naam Melchizedek betekent ‘Koning van gerechtigheid’. Hij was koning van ‘Salem’, wat ‘vrede’ betekent. In de betekenis van deze twee namen zien we dus de woorden ‘vrede’ en ‘gerechtigheid’ bij elkaar komen en de kenmerken van het Messiaanse Vrederijk onderstrepen.
Psalm 2 vanuit profetisch perspectief
Psalm 110 heeft veel overeenkomsten met andere Messiaanse koningspsalmen, waaronder de Psalmen 2, 21, 45, 72, 89 en 132. Met name in Psalm 2 lezen we hoe de Heere te midden van Zijn vijanden zal optreden. Wie de Zoon niet kust (zich niet onderwerpt), zal met Gods toorn geconfronteerd worden. Net als Psalm 110 wordt Psalm 2 meerdere malen geciteerd in het Nieuwe Testament en ook toegepast op de tijd waarin de apostelen leefden (Hand. 4:25-26). Zij moeten ongetwijfeld gedacht hebben aan het Romeinse juk dat de Heere Jezus zou verbreken als Israël als volk tot bekering zou komen. In die tijd gebeurde dat niet waardoor ook Psalm 2 nog steeds profetisch is en bij Christus’ wederkomst vervuld zal worden.
We zijn hiermee gekomen aan het einde van onze studie over Melchizedek, de priester-koning van Salem.
Voetnoten:
1. Uit de Levieten werden alle mannen van 25 jaar en ouder gerekruteerd (Num. 8:23-26). Zij kregen waarschijnlijk eerst een opleiding van vijf jaar en waren vervolgens vanaf hun dertigste jaar dienstplichtig (Num. 4:2-3). Hun dienst mochten zij vervullen tot de dag dat ze 50 jaar werden.
2. https://www.indiegogo.com/projects/the-world-s-first-institute-for-training-kohanim--3#/
3. Parallelteksten: Mark. 12:35-37; Luk. 20:41-44.
Deel dit artikel via