De Heere Jezus werd na de kruisiging in een graf gelegd. Dat werd de meest bijzondere plaats uit de wereldgeschiedenis: op die plaats werd de dood overwonnen. De Heere stond op uit het graf. Dat graf is vanwege de Opstanding waarschijnlijk het meest besproken graf dat er bestaat. In dit artikel wil ik echter niet stilstaan bij de Opstanding, maar bij het begraven zelf. Hoe ging dat in het Jodendom uit de tijd van de Heere Jezus?
Inleiding
Hoe begroeven Joodse mensen in de tijd van de Heere Jezus hun doden? Hoe ging men om met mensen die door middel van kruisiging waren gedood? Welk licht werpt buiten-Bijbelse kennis over begrafenisgebruiken op de gebeurtenissen die in de Bijbel beschreven staan? Veel van dit soort vragen wordt besproken door Craig A. Evans in het boek Jesus and the Ossuaries .1 Ik noem hier een aantal van de door hem besproken gegevens.
Begrafenisgebruiken
Een graf bestond vaak uit een ruimte die door een steen van de buitenwereld afgesloten was. Achter deze steen bevond zich een grafkamer met enkele nissen in de wanden. In zo’n nis werd de overledene gelegd, gewikkeld in doeken en soms ook in een kist. Na de begrafenis werd de grafkamer afgesloten en rouwde de familie zeven dagen. Na een jaar werd de grafkamer weer geopend en werd de dode herbegraven. De botten werden dan in een ossuarium geplaatst: een kist waarin het gebeente werd gelegd. Dit gebruik was wijdverbreid. Er zijn grafinscripties en ossuaria teruggevonden uit alle lagen van de bevolking. Uit de tijd van Heere Jezus zijn vrij veel van dit soort ossuaria gevonden, zelfs meer dan uit andere perioden.
Laat de doden hun doden begraven
Het hele ritueel rond een begrafenis duurde dus een jaar. Dat maakt een op het eerste gezicht harde uitspraak van de Heere Jezus in Mattheüs 8:21 en Lukas 9:59 wat begrijpelijker. Iemand uit de discipelenkring van de Heere Jezus wilde Hem volgen, maar vraagt: "Heere, sta mij toe dat ik eerst wegga en mijn vader begraaf". Daarop antwoordt de Heere Jezus: "Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven". Jezus’ antwoord lijkt op het eerste gezicht erg hardvochtig: mag deze man werkelijk zijn overleden vader niet eerst gaan begraven? Verschillende uitleggers konden zich niet voorstellen dat de Heere echt zo’n harde uitspraak zou hebben gedaan en concluderen daarom dat de man wilde wachten tot zijn nu nog levende vader zou zijn overleden en begraven. Gezien wat er bekend is vanuit Joodse begrafenisgebruiken is er echter een voor de hand liggender verklaring: de vader is overleden, maar de potentiële volgeling van de Heere Jezus wil een jaar wachten met het volgen van de Heere, totdat hij het gebeente van zijn vader zal hebben herbegraven in een ossuarium. Jezus zegt dan echter (geparafraseerd): ‘Laat de overledenen in het familiegraf maar voor je vader zorgen, maar volg jij Mij’.
De jongen uit Naïn
Ook voor andere teksten in het Nieuwe Testament is het onderzoek naar begrafenisgebruiken verhelderend. Zo wekte de Heere Jezus een dode jongen uit Naïn op uit de dood. In veel vertalingen wordt gezegd dat de dode jongen op ‘een baar’ (Grieks: soros ) lag, toen Jezus hem opwekte (Luk. 7:14). Uit onderzoek blijkt echter dat dit Griekse woord beter met (een open) ‘kist’ vertaald kan worden: bedoeld wordt, de kist waarin het lichaam van een overledene zou moeten vergaan, waarna het gebeente een jaar later zou worden overgebracht in een ossuarium. Deze kennis verandert onze lezing van de Bijbeltekst natuurlijk niet heel ingrijpend. We begrijpen de tekst echter wel iets beter.
Zij is niet gestorven, maar zij slaapt
Ook voor andere passages uit het Nieuwe Testament is kennis van Joodse graven verhelderend. Vlak voor de opwekking van Lazarus zegt de Heere Jezus bijvoorbeeld dat Lazarus ‘slaapt’ (Joh. 11:11). En ook voor de opwekking van het dochtertje van Jaïrus zegt de Heere: ‘Huil niet, zij is niet gestorven, maar zij slaapt’ (Lukas 8:52 en zie ook Markus 5:39). Bedoelde de Heere te zeggen dat Lazarus en het dochtertje van Jaïrus niet echt overleden waren? Nee, dat bedoelde Hij niet. Beiden waren écht overleden. Lazarus lag zelfs al vier dagen in het graf en zijn lichaam ging al tot ontbinding over (Joh. 11:17, 39). Uit een heel aantal grafinscripties blijkt dat ‘slapen’ gebruikt wordt als eufemisme voor ‘gestorven zijn’. De persoon die volgens de inscriptie ‘slaapt’ is overduidelijk overleden. Toch wordt met ‘slapen’ méér uitgedrukt dan: overleden zijn. Er klinkt een duidelijke toekomstverwachting in door: iemand die slaapt, zal ontwaken. Met de uitdrukking ‘slapen’, drukten veel Joden en christenen daarom uit dat zij geloofden dat de dood niet definitief was: zij geloofden in de opstanding uit de doden (vergelijk Johannes 11:24). De Heere Jezus maakte bij Lazarus en bij het dochtertje van Jaïrus duidelijk dat zij van die opstanding in de toekomst (op de Jongste Dag) al een voorproefje mochten smaken.
Het graf van een gekruisigde
Tot slot over het graf van de Heere Jezus. Er is weleens beweerd dat dat hele graf een verzinsel zou zijn. Veroordeelde misdadigers zouden door de Romeinen in massagraven geworpen zijn en zodoende zou het zeer onwaarschijnlijk zijn, dat Jezus een eigen graf zou hebben gekregen.2 Het mag duidelijk zijn dat voor eenieder die de Bijbel ziet als Gods Woord deze conclusie niet aanvaardbaar is. Los van geloofsargumenten is het echter ook historisch erg onwaarschijnlijk dat de eerste christenen niet zouden hebben geweten in welk graf hun Heere was gelegd. Dát gekruisigde misdadigers werden begraven, blijkt uit een ossuarium van een zekere Jochanan (Yehohanan). Dit ossuarium werd in 1968 ten noorden van Jeruzalem gevonden. Het bevatte een intrigerende en macabere inhoud: het gebeente van een gekruisigde man. Dat de man gekruisigd was, is onmiskenbaar, omdat zijn rechter hielbeen doorboord was met een elfeneenhalve centimeter lange ijzeren spijker. Aan de spijker zaten nog houtresten. Deze Jochanan werd net als de Heere Jezus gekruisigd onder het bewind van Pontius Pilatus. Het bijzondere van de vondst van dit ossuarium is, dat het informatie biedt over hoe mensen door de Romeinen werden gekruisigd: een spijker werd blijkbaar dwars door het hielbeen heen geslagen. Deze vondst geeft echter ook het tastbare bewijs dat gekruisigden werden begraven. Deze Jochanan was immers op traditioneel Joodse manier begraven: zijn gebeente was in een ossuarium geplaatst, nadat zijn lichaam verteerd was.
Het graf van misdadigers
Dat brengt ons op de vraag hoe misdadigers precies werden begraven. Week de manier van begraven af van die van gewone mensen? En welk licht werpt dit op de begrafenis van de Heere Jezus, Die immers ook door de autoriteiten als misdadiger werd gezien? Informatie hierover is afkomstig uit de Mishna (m. Sanh. 6:5, 6). De Mishna, een verzameling van Joodse tradities, is pas vanaf de tweede eeuw na Christus op schrift gesteld, maar bevat ook tradities die al eeuwen oud waren. Begrafenisrituelen veranderen niet van dag tot dag en daarom is het aannemelijk dat wat de Mishna beschrijft ook al praktijk was in de tijd van de Heere Jezus. Volgens de Mishna mocht over een geëxecuteerde crimineel niet openlijk worden gerouwd. Van de volgelingen van Jezus staat beschreven dat zij elkaar opzochten, maar de deuren daarbij zorgvuldig gesloten hielden, ‘uit vrees voor de Joden’ (Joh. 20:19). Misschien kan die vrees deels verklaard worden uit het feit dat zij niet eens openlijk mochten rouwen. Volgens de Mishna mocht een ter dood gebrachte crimineel niet direct in het graf van zijn voorouders te ruste worden gelegd. In plaats daarvan waren er twee graven van het Sanhedrin waarin zij tijdelijk werden begraven. Over hoe gekruisigde mensen moesten worden begraven, rept de Mishna niet expliciet. Na een jaar mocht het gebeente van een veroordeelde worden overgebracht naar een familiegraf. Het is mogelijk dat niemand uit Jezus’ familie een familiegraf in Jeruzalem bezat. Als dat er wel geweest was, had het echter niet gebruikt mogen worden. Maria, de moeder van de Heere Jezus, was bij de executie aanwezig (Joh. 19:25-26). Zij kon haar Zoon echter niet begraven en mocht niet eens openlijk rouwen om Zijn dood. In plaats daarvan werd de Heere Jezus begraven in het graf van Jozef van Arimathea. Deze Jozef was ‘een raadsheer’, die niet had ingestemd met de veroordeling van de Heere Jezus (Luk. 23:50-51). Volgens Johannes 19:38-42 werd hij geholpen door Nicodemus, een leider van de Joden (zie Joh. 3:1). Dat Jozef van Arimathea lid was van het Sanhedrin is heel interessant. Volgens de informatie uit de Mishna regelde het Sanhedrin immers de begrafenis van ter dood veroordeelde misdadigers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij van Pilatus toestemming kreeg om Jezus te begraven (Joh. 19:38). Een ander had die toestemming wellicht niet gekregen. Dat Jozef van Arimathea de Heere Jezus in een nieuw graf legde, is uitzonderlijk, maar niet onbegrijpelijk. Hij was immers in het geheim een volgeling van Jezus. Conclusie: buiten-Bijbelse gegevens verhelderen enkele Bijbelteksten en bevestigen nog eens dat het verslag van Jezus’ begrafenis historisch betrouwbaar is.
Voetnoten:
1. Evans, prof. dr. Craig A., Jesus and the Ossuaries, Baylor University Press, Waco, Texas 2003.
2. Zie bijvoorbeeld Crossan, prof. dr. J.D., The historical Jesus. The Life of a Mediterranean Jewish Peasant, HarperCollins, New York 1992.
Deel dit artikel via