In deze studie willen wij de namen en titels van de Heere Jezus bestuderen zoals we die vinden in hoofdstuk 1 van het Evangelie naar Johannes. Elke naam en titel werpt een specifiek licht op Israëls Messias.
Het Woord
“In den beginne was het Woord …”
De eerste titel die we van de Heere Jezus tegenkomen, is ‘het Woord’. Het Woord is de openbaringsvorm van God aan de mensen. In Johannes 1:18 lezen wij dan ook: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard”. Elke keer dat wij in de Bijbel uitdrukkingen lezen als “De Heere zeide …” en “Het Woord des Heeren kwam tot …”, is het goed te realiseren dat het in feite gaat om Zijn openbaring in de Zoon. Het in Bijbelse tijden geschreven en gesproken Woord, is het werk van de Vader dóór Zijn Zoon, het levende Woord van God. In dit verband schrijft Johannes: “Want Die God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem de Geest niet met mate” (Joh. 3:34).
God
“… en het Woord was bij God, en het Woord was God”
Het eerste gedeelte van deze uitspraak bepaalt ons bij de verwantschap tussen het Woord en de Vader. Deze relatie wordt verder uitgelegd in vers 18 waar wij lezen over “de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is” en in Johannes 10:30: “Ik en de Vader zijn één” en: “de Vader is in Mij, en Ik in Hem”.
Het tweede gedeelte - “... en het Woord was God” - maakt duidelijk dat het Woord Niemand anders is dan God Zelf. Overal waar wij in de Bijbel de titel ‘God’1 tegenkomen worden wij dus tegelijk bepaald bij de Persoon van de Heere Jezus Christus.
Schepper
“Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is”.
Uit de verzen 3 t/m 10 kunnen wij concluderen dat de ‘Hij’, ‘Het Woord’ en de ‘God’ uit de eerste verzen, de Schepper is van alle dingen. Er is niets dat niet door Hem is gemaakt. De apostel Paulus bevestigt dit met de woorden: “Want Door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem” (Kol. 1:16-17). Het hoeft ons dus niet te verbazen dat, toen de Heere op aarde wandelde, alles aan Hem onderworpen was. Als Schepper kon Hij het onmogelijke mogelijk laten worden: blinden ziende maken, zieken genezen, doden opwekken en de storm tot bedaren brengen.
Leven
“In Hetzelve was het Leven ...”
Het Griekse woord voor ‘leven’, betekent leven in al zijn vormen: van het kleinste levende wezen tot God, het Leven Zelf. In het Nieuwe Testament wordt dit woord echter hoofdzakelijk gebruikt voor het geestelijke leven; het eeuwige leven.
In Johannes 6:63 toont de Heere Jezus het verband tussen het Woord en het Leven: “De Geest is het, Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven”.Woord en Leven zijn dus beide onafscheidelijk in de Heere Jezus vertegenwoordigd.
Licht
“... en het Leven was het Licht der mensen”
De vijfde titel in Johannes 1 van de Heere Jezus is ‘Licht’. Het Licht verschijnt al in de eerste verzen van de Bijbel. Genesis 1:2-3 vertelt ons: “… duisternis was op de afgrond”. God reageert hierop door te spreken: “Daar zij licht! En daar werd licht”.Het licht moet de duisternis, het domein van het kwaad, verdrijven. Johannes 1:5 voegt daar aan toe: “En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen”. Waar Christus, het Licht der wereld verschijnt, moet de duisternis wijken.
De eerste taak van het licht is dus om de duisternis te verdrijven. In de Bijbel wordt duisternis vaak geassocieerd met satan. Duisternis, als domein van het kwaad, veroorzaakt angst. Maar evenals het licht in Genesis 1, kwam de Heere Jezus om de duisternis te verdrijven. Hij verklaarde: “Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben” (Joh. 8:12).
De Eniggeborene
“En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.”
De oorsprong van de zesde titel – de ‘Eniggeborene’ – vinden wij in het Oude Testament. Zo wordt in Genesis 22:2 Izak in zijn bijzondere positie van ‘eniggeborene’ aangeduid. (vgl. Hebr. 11:17). De Heere Jezus is echter niet een, maar dé eniggeboren Zoon, de Enige in Wie de onzienlijke God Zelf vertegenwoordigd is (Joh. 1:14, 18). Door de gave van Zijn Eniggeborene, verklaart God Zijn liefde voor de wereld: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe” (Joh. 3:16).
Messias
“En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.(…) En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? En hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet” (vers 16-20).
‘Jezus Christus’ is een samenstelling van de naam2 die Hij als mens (Jezus) ontving en de titel ‘Christus’ (‘Messias’ in het Hebreeuws). Hier ligt de basis en het hart van de bediening van de Heere Jezus. Hij was volledig toegewijd aan het werk waarvoor Hij naar de aarde was gezonden. Daarom vraagt Hij op 12-jarige leeftijd in Lukas 2:49: “Wist gij niet dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?” en kon Hij aan het eind van Zijn leven zeggen: “Het is volbracht!” Tussen deze twee veelbetekenende uitspraken ligt Zijn wonderbare verlossingswerk.
De eerste acht verzen van Romeinen 1 vertellen ons meer over de naam en titel ‘Jezus Christus’. In vers 1 noemt Paulus zich “... een dienstknecht van Jezus Christus” en beschrijft Hem dan verder als Degene “Die geworden is uit het zaad van David naar het vlees” (vs. 3). Maar hoewel Hij een Zoon ‘naar het vlees’ is, is Hij tevens “de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden” (vers. 4). Als Christus is Hij zowel de Gezalfde, de beloofde Zoon van David, als de Zoon van de Allerhoogste, zoals de engel van Hem getuigde: “Deze zal groot zijn, en de Zoon van de Allerhoogste genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven”(Luk. 1:32).In de Romeinenbrief gebruikt Paulus de Naam ‘Jezus Christus’ maar liefst 26 keer (volgens de KJV), meer dan in enig ander boek in het Nieuwe Testament!
De Profeet
“En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide; Ik ben die niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen” (1:21).
De Joden leefden in de verwachting van ‘de Profeet’, vandaar de vraag van de priesters en de levieten aan Johannes de Doper: “zijt gij de profeet?” Zijn antwoord is: ‘neen’ waarna Johannes verwijst naar Degene Die na hem komt. Hij, Wiens schoenriem Johannes niet waardig is om los te maken, is de Profeet van Wie Mozes en alle andere profeten getuigden. De titel ‘profeet’ betekent: ‘iemand die namens een ander spreekt’. Zoals we al eerder hebben gezien, is de Heere Jezus het Woord, oftewel de Profeet Die de Woorden Gods spreekt.
Het Lam van God
“Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!” (vers 29).
De titel ‘Lam van God’ komt slechts twee maal voor in het Johannes-evangelie. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het unieke doel van dit boek, waarin de nadruk ligt op de Godheid van de Heere Jezus. Toch vestigt Johannes de aandacht op deze bijzondere titel. De eerste keer dat er in de Bijbel over een ‘lam’ wordt gesproken is in Genesis 22:7, waar Izak vraagt: “Waar is het lam tot het brandoffer?”en Abraham antwoordt:“God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon!” Deze ontroerende tekst is een voorafschaduwing van het grote werk dat God zou doen voor de mensheid: Zijn Lam zou de zonde der wereld wegnemen. Deze uitspraak van Abraham heeft dan ook een dubbele betekenis. God voorzag niet alleen in een lam voor Abraham, maar bovenal in hét Lam voor de mensheid. Jesaja schrijft over Hem: “... als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open”.In Mattheus 27:12 vinden wij de vervulling van deze profetie: “En toen Hij door de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets”.Het Lam van God, waar het offer van Abraham een voorafschaduwing van was, geopenbaard in de profetie van Jesaja en door Johannes aan Israël verkondigd, is Niemand anders dan onze Heere en Verlosser, Jezus Christus.
Rabbi
“En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen: Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (dat is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij?” (vers 38).
Een rabbijn in de dagen van de Heere Jezus was in de eerste plaats een belangrijke leraar. Het is een titel die eigenlijk alleen de Heere Jezus rechtmatig toekomt, zo blijkt uit Zijn woorden in Mattheüs 23:8: “Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders”. Hij is onze Meester, onze Rabbi en Hij alleen is Degene op Wie de ware betekenis van deze titel van toepassing is. De twee discipelen van Johannes herkenden onmiddellijk dat er iets bijzonders aan deze ‘Leraar’ was. Daarom wilden zij bij Hem blijven.
Zoon van God
“En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is” (vers 34).
De titel ‘Zoon van God’ maakt direct de relatie tussen de Zoon en God duidelijk. In Mattheüs 3:17 spreekt God vanuit de hemel: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!”Het Evangelie naar Johannes openbaart ons de Persoon van de Heere Jezus als Zoon van God. Johannes de Doper introduceert Hem in hoofdstuk 1:34: “En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is”.In vers 50 verklaart Nathanaël: “Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls”.In Johannes 20:31 lezen we over het grote doel van God in Zijn spreken tot ons via Johannes, namelijk de aanbod van eeuwig Leven: “Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam”. Als de Zoon is Hij tevens de Erfgenaam van alle dingen.
De Messias
“Wij hebben gevonden de Messias, dat is, overgezet zijnde, de Christus” (vers 41).
Zoals we reeds hebben gezien, betekent de titel ‘Messias’: ‘Gezalfde’. Iemand werd gezalfd met olie om zo geheiligd te worden voor een specifieke bediening. De Bijbel spreekt van drie zalvingen. De zalving van priester, profeet en koning. Er is echter Eén in Wie deze drie bedieningen samenkomen: De Heere Jezus Christus. Hij was en is de Priester, de Profeet én de Koning.
Nazarener
“Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth” (vers 46).
Nathanaëls reactie: “Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” gaf woorden aan de algemene opvatting in die dagen dat Nazareth een verachte plaats was. Men vermoedt dat de ongemanierdheid van de onderontwikkelde inwoners hiervan de reden was. En toch verkoos God deze plaats om Zijn Zoon groot te brengen. Dit weten we o.a. uit Mattheüs 2:23: “En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de stad, genaamd Nazareth; opdat vervuld zou worden, wat door de profeten gezegd is, dat Hij Nazarener zal genoemd worden”.Niet voor niets beschreef Jesaja 53:3 Hem als een verachte.
Zoon van Jozef
“Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth” (vers 46).
‘De zoon van Jozef’ is niet een naam waarmee de Heere Jezus bekend is in het Nieuwe Testament. Uit Johannes 1 kunnen we concluderen dat Filippus zoveel mogelijk informatie wilde doorgeven. In Bijbelse tijden werd een man aangeduid als ‘de zoon van…’. Door het aardse vaderschap werd de Heere Jezus daarom ‘zoon van Jozef’ genoemd. Hoewel Jozef niet Zijn vader was, handelde Hij wel als een vader.
In het leven van de Heere Jezus waren er twee Jozefs die Hem verzorgden. De Heere Jezus werd aan het begin van zijn leven verzorgd door Jozef van Nazareth en aan het eind van Zijn dienst was Jozef van Arimathea, die zorg droeg voor Zijn gestorven lichaam. We kunnen slechts gissen naar de belangrijkheid van deze twee Jozefs, omdat er in de Bijbel niets bij toeval gebeurt. Onze gedachten gaan naar de Jozef uit het Oude Testament, die waarschijnlijk het mooiste type van de Heere Jezus in het Oude Testament is. Zijn leven kent veel overeenkomsten met het aardse leven van de Heere Jezus. Op jonge leeftijd werd Jozef veracht door zijn broers. Terwijl zijn broers dachten dat hij dood was, werd hij onderkoning van Egypte. En juist tot deze Jozef kwamen zijn broers in nederigheid. Waarlijk een beeld van Israël in verleden, heden en toekomst wanneer Christus terugkomt: “En zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklacht over een enige zoon; en zij zullen over hem bitter kermen, gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene” (Zach. 12:10).
Koning van Israël
“Nathanaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi! Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls.”
In 1 Samuël 24:15 vinden we voor het eerst de titel ‘Koning van Israël’. In de vele andere verwijzingen naar de Koning van Israël in het Oude Testament zijn er slechts een paar waarin deze toekomstige Koning zó duidelijk wordt gekarakteriseerd. Nathanaël herkende de Heere Jezus als de langverwachte Koning van Israël, in tegenstelling tot de leiders van het volk, die Hem aan het kruis bespotten: “Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelf niet verlossen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven” (Matt. 27:41-42, zie ook Mark. 15:32).
Wat de bespotters weigerden te erkennen was wat het gewone volk wel inzag: “... een grote schare, die tot het feest gekomen was, horende, dat Jezus naar Jeruzalem kwam, namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren, Hij, Die is de Koning Israëls!” (Joh. 12:12-13). Het Koningschap waar Israël zo naar verlangt, zal pas aanvangen als zij de Heere Jezus Christus erkennen als Koning. Dat zal gebeuren wanneer Israël de Heere aanroept. Hij heeft reeds beloofd: “Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zegen: De Heere is mijn God” (Ezech. 21:27 en Zach. 13:9).
Voetnoten:
1. ‘God’ is geen naam, zoals wel eens gedacht wordt, maar een titel.
2. Vanwege Zijn grote autoriteit en het respect dat de discipelen voor Hem hadden, spraken zij Hem bijna nooit aan als ‘Jezus’, maar als Heere.
Deel dit artikel via