Elk jaar vanaf 15 Tisjrei (september/oktober op onze kalender) viert de Joodse gemeenschap Soekot (Loofhuttenfeest). Een feest dat ook straks in het Messiaanse rijk uitbundig gevierd zal worden. Onder de volken die dan naar Jeruzalem optrekken, zullen Egyptenaren niet ontbreken. Als ze tenminste verstandig zijn!
Feestdagen van de HEERE
Het eerste dat opvalt als je de zeven feesten in Leviticus 23 leest, is dat het nadrukkelijk de ‘feesten van de HEERE’ worden genoemd. “Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: De feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen, zijn heilige samenkomsten. Dit zijn Mijn feestdagen” (Lev. 23:2). Zo ook het Loofhuttenfeest, waarover we in vers 34 lezen: “Vanaf de vijftiende dag van deze zevende maand is het zeven dagen lang Loofhuttenfeest voor de HEERE”.
Ook het grote aantal offers dat volgens Numeri 29 gebracht moest worden, onderstreept dat het niet om de mens, maar om de HEERE ging. Dat Johannes in zijn Evangelie drie keer spreekt over ‘feest van de Joden’ (Joh. 5:1; 6:4; 7:2), kan als verklaring bedoeld zijn voor niet-Joodse lezers. Het zou er echter ook op kunnen wijzen dat ‘de feesten van de HEERE’ waren gedevalueerd tot feesten van mensen (Amos 5:21). Een trend die juist ook in onze ‘christelijke wereld’ zo herkenbaar is.
Vreugde
De opdracht luidde verder: “u moet zich zeven dagen lang voor het aangezicht van de HEERE, uw God, verblijden” (Lev. 23:40). Geen profane vreugde, maar een vreugde voor Gods aangezicht, zoals Paulus later de Filippenzen herhaaldelijk zou oproepen: “Verblijd u altijd in de Heere; ik zeg het opnieuw: Verblijd u” (Fil. 4:4).
Natuurlijk speelde de opbrengst van de oogst daarbij een grote rol. Het Loofhuttenfeest werd namelijk gevierd als alle oogsten waren binnengehaald. De nadruk lag daarbij niet op de mens, die hard had gewerkt, maar op God, Die de oogst had geschonken. “Zeven dagen moet u het feest vieren voor de HEERE, uw God, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen. Want de HEERE, uw God, zal u zegenen in heel uw opbrengst en in al het werk van uw handen; daarom moet u werkelijk blij zijn” (Deut. 16:15).
De dorsvloer en de perskuip
Wat betreft het Loofhuttenfeest wordt ons in Deuteronomium 16:13 meegedeeld: “Het Loofhuttenfeest moet u zeven dagen houden, als u de oogst van uw dorsvloer en van uw perskuip hebt ingezameld”. De perskuip, hier als laatste genoemd, spreekt van olie en wijn. Gods verlossing begint met Pesach, toen het volk schuilde achter het bloed van het Paaslam, maar eindigt met de perskuip, waar olie en wijn een beeld zijn van respectievelijk overvloed en vreugde over de verlossing die Hij geschonken heeft. Denk in dit verband ook aan de bruiloft te Kana, waar de Heere water in wijn veranderde en zo Zijn heerlijkheid openbaarde (Joh. 2:11). Met als achterliggend profetisch panorama: “De HEERE van de legermachten zal op deze berg voor alle volken een feestmaal met uitgelezen gerechten aanrichten, een feestmaal met gerijpte wijnen, met uitgelezen gerechten vol merg, met gezuiverde gerijpte wijnen” (Jes. 25:6).
Geen slaafse arbeid
Opvallend is het uitdrukkelijke verbod geen enkel ‘dienstwerk’ (NBG: ‘slaafse arbeid’) te verrichten (Lev. 23:35, 36)1. Slaven vieren immers geen feest, tenzij verlost van hun slavernij. En daar gaat het nu juist om. De slavernij, waaronder Israël in Egypte zo zwaar gebukt ging, was ten einde. Het volk stond in de vrijheid en kon gehoor geven aan de oorspronkelijke opdracht, een feest te vieren ter ere van de HEERE. Dat was immers de boodschap waarmee Mozes en Aäron naar Farao gingen: “Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn” (Exod. 5:1). Nu was die vrijheid ten volle gerealiseerd2. Zelfs het einde van het sabbatsjaar, waarop ieder kwijtschelding van zijn schulden kreeg, viel op het Loofhuttenfeest (Deut. 31:10).
Terugblik op de woestijnreis
Het Loofhuttenfeest geeft ook een terugblik op de woestijnperiode die volgde op de uittocht uit Egypte. “Alle ingezetenen van Israël moeten in loofhutten wonen, zodat de generaties na u weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten liet wonen, toen Ik hen uit het land Egypte geleid heb. Ik ben de HEERE, uw God” (Lev. 23:43). Hij verloste hen uit Egypte, Hij leidde hen door de woestijn en Hij voorzag in hun behuizing. En die terugblik zal blijvend zijn. In Zacharia 14 vinden we het Loofhuttenfeest namelijk nog eenmaal vermeld. Het betreft hier de periode dat “de HEERE Koning zal worden over heel de aarde” (vers 9). En dan (dus niet eerder) “zal het geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren” (vers 16). Deze “overgebleven van alle heidenvolken”, wijst op Gods oordelen die dan inmiddels hebben plaatsgevonden (zie vers 12). Het gaat immers om de heidenvolken die tegen Jeruzalem ten strijde waren getrokken. Nu echter zullen zij optrekken om zich voor de HEERE neer te buigen en samen met Israël, door middel van het Loofhuttenfeest, het feest van de HEERE te vieren.
Egyptenaren
Opvallend genoeg worden van alle volken, alleen de Egyptenaren bij name genoemd. De Farao wilde immers de Israëlieten niet laten gaan om ter ere van hun God een feest te vieren in de woestijn. De oproep: “Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn”, beantwoordde hij hoogmoedig met: “Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan”.
Welnu, de Heere heeft Farao toen met oordelen gedwongen Zijn volk te laten gaan. Nu neemt de Heere daar geen genoegen mee. Hij wil niet alleen dat de Egyptenaren zich noodgedwongen bij Gods raadsbesluit neerleggen, Hij wil dat ze zelf ook deelnemen aan het feest van Gods overwinning over Israëls vijanden. Want de sanctie is: “Het zal geschieden dat er geen regen zal vallen op hem die uit de geslachten van de aarde niet zal opgaan naar Jeruzalem om zich voor de Koning, de HEERE van de legermachten, neer te buigen”. Heeft Egypte dan regen nodig, het drinkt toch uit de Nijl? Ja, maar dan niet meer. Jesaja profeteert over Egypte: “Het water uit de zee zal opdrogen, en de rivier zal verzanden en droogvallen. De rivierarmen gaan stinken; het water in de rivieren van Egypte zakt, ze vallen droog. Het riet en de biezen verwelken” (19:5, 6, zie ook Jes. 11:15).
Egypte zal dus ook moeten leren om evenals Israël van hemelwater te drinken (Deut. 11:10-12). Droogte als sanctie staat overigens wel in schril contrast tot Israëls uitbundig bloeiende flora en fauna van die tijd. Want “op die dag zal het geschieden dat er levend water vanuit Jeruzalem zal stromen, de ene helft ervan naar de zee in het oosten en de andere helft ervan naar de zee in het westen: ‘s zomers en ‘s winters zal het plaatsvinden” (Zach. 14:8).
Levend water dus, vanuit Jeruzalem, als de HEERE Koning zal zijn. En Wie is die Koning? Het is de Heere Jezus, Die op het laatste dag van het Loofhuttenfeest (!) opstond en riep: “Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken” (Joh. 7:37).
Voetnoten:
1. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Grote Verzoendag, waarop geen enkel werk verricht mocht worden (Lev. 23:28).
2. Denk ook aan de woorden van de Heere Jezus in Joh. 15:15: “Ik noem u niet meer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb”.
Deel dit artikel via