In het Jodendom staat Elia in hoog aanzien. Niet verwonderlijk, want volgens Maleachi is hij immers de voorloper van de Messias: “Zie, Ik zend tot u de profeet Elia, voordat de dag van de HEERE komt, die grote en ontzagwekkende dag” (Mal. 4:5). Daarom wordt op seideravond altijd een stoel voor Elia gereserveerd en rekening gehouden met zijn komst.
Verval en oordeel
Elia leefde en profeteerde in het tienstammenrijk in de negende eeuw voor Christus. Destijds zwaaide Achab er de scepter, een koning die uitblonk in goddeloosheid (1 Kon. 16:30). De genoemde lijst van zonden, waaronder vooral de Baälverering, is ontstellend en ontnuchterend (16:31-33a). Daarmee “deed Achab nog meer om de HEERE, de God van Israël, tot toorn te verwekken dan alle koningen die er vóór hem geweest waren” (16:33). Geestelijk gezien was de tijd van Elia aardedonker. De gevolgen konden uiteraard niet uitblijven; de God van Israël is immers heilig. Daartoe betrad Elia het toneel om het oordeel aan te kondigen: “En Elia, de Tisbiet, uit de inwoners van Gilead, zei tegen Achab: Zo waar de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!” (17:1). Waarschijnlijk heeft God daarmee rechtstreeks de confrontatie gezocht met Baäl; Baäl was namelijk de god van de vruchtbaarheid en oogst1. Mijns inziens betrof het een voorlopig oordeel, bedoeld om het volk tot bekering te bewegen. Hierdoor zou namelijk een zwaarder en definitiever oordeel worden afgewend. Ondertussen zou Elia buiten Israël door God op wonderlijke wijze worden onderhouden. Respectievelijk bij de beek Krith, aan de overzijde van de Jordaan (17:2-6), en in de plaats Zarfath, in het tegenwoordige Libanon (17:7-24). Volgens Jakobus 5:17 heeft deze droogteperiode drieënhalf jaar geduurd. Ongetwijfeld drukte Gods oordeel zwaar op Israël (18:2b). Waarschijnlijk veranderde het land, vloeiende van melk en honing, langzamerhand in een dor woestijnlandschap. Baäl stond blijkbaar machteloos. Het zou genoeg moeten zijn, zodat heel het rijk zich in zak en as zou bekeren. Maar helaas, noch de koning noch het volk heeft zich verootmoedigd. En daardoor wachtte hen een definitiever oordeel: een verterend vuur, rechtstreeks uit de hemel.
Opnieuw naar Achab
Opnieuw wordt Elia door God naar Achab gezonden: “En het gebeurde na vele dagen dat het woord van de HEERE tot Elia kwam, in het derde jaar: Ga, vertoon u aan Achab ...” (18:1ab). Merkwaardig genoeg niet opnieuw met een oordeels-, maar met een heilsaankondiging: “... want Ik zal regen geven op de aardbodem” (18:1c). Is er mis schien toch nog hoop? Kan oordeel misschien met genade worden verenigd? Zodra ze elkaar ontmoeten, beschuldigt de koning Elia: “En het gebeurde, toen Achab Elia zag, dat Achab tegen hem zei: Bent u diegene die Israël in het ongeluk stort?” (18:17). De onbeschaamdheid! De zaken, zoals Elia vervolgens stelt, liggen heel anders: “Toen zei hij: Ík heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar ú en het huis van uw vader, doordat u de geboden van de HEERE verliet en achter de Baäls aan gegaan bent” (18:18). Daarna vervolgt Elia met een opdracht aan Achab: “Nu dan, stuur boden, breng heel Israël bijeen bij mij op de berg Karmel, met de vierhonderdvijftig profeten van de Baäl en de vierhonderd profeten van Asjera, die aan de tafel van Izebel eten” (18:19). Ironisch genoeg gehoorzaamt de koning de profeet: “Daarop stuurde Achab boden naar alle Israëlieten, en bracht de profeten op de berg Karmel bijeen” (18:20). Op de Karmel zal voor iedereen duidelijk worden wie God is: JHWH. Bovendien zullen Gods oordeel en genade tegelijkertijd worden geopenbaard.
Baäl of JHWH?
Boven op de Karmel verwijt Elia het volk: “Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het Baäl is, volg hem!” (18:21ab). Maar het volk blijft zwijgen (18:21c). Vervolgens doet Elia een uiterst tragische constatering: “Alleen ik ben overgebleven als profeet van de HEERE, maar de profeten van de Baäl zijn met vierhonderdvijftig man” (18:22). Ongetwijfeld was het een buitengewoon indringende scène: te midden van bijna duizend afgodsprofeten, een goddeloze koning en een weifelende volksmenigte staat er één profeet onverschrokken voor de levende God ...
Antwoord met vuur
U kent het vervolg: achtereenvolgens hebben zowel de Baälsprofeten als Elia een altaar gemaakt, daarop een stier gelegd en respectievelijk Baäl dan wel JHWH aangeroepen (18:23-37). Want zoals afgesproken was: “de God Die door vuur antwoordt, Die is God” (18:24b). De Baälsprofeten hebben urenlang tevergeefs geroepen. Wat ze ook doen; het altaar bespringen, luidkeels roepen of hun lichamen verminken: er komt geen vuur. Maar toen Elia vervolgens bad en de HEERE aanriep, “viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en het stof” (18:38a). Het gevolg was hoopvol: “Toen heel het volk dat zag, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God!” (18:39). Vervolgens kwamen de stortregens (18:41-45). Eindelijk werd, na drieënhalf lange jaren, de droogte beëindigd. Het was voor God weer mogelijk Zijn volk te zegenen.
Gods oordeel en genade
Begrijpt u wat er destijds op de Karmel2 is gebeurd? Vanuit een hachelijke positie – waarin vuur uit de hemel hen dreigde te verteren – werd het volk een rijke zegen binnengeleid. Nochtans had God evenwel vuur uit de hemel neer gezonden. Maar het volk bleef wonderwel gespaard: in plaats van het schuldige volk werd een onschuldige stier verteerd. Vervolgens kon God weer overvloedig zegenen. van de oordelen is dat er geen regen zal vallen. In Jeruzalem zullen volgens Openbaring 11:1-14 twee getuigen optreden. Zolang zij profeteren – drieënhalf jaar lang – hebben ze de macht de hemel te sluiten. Waarschijnlijk zal het daardoor in Israël drieënhalf jaar niet regenen, evenals in de dagen van Elia. Mede daarom denken veel uitleggers bij een van de getuigen aan Elia. Bovendien, zou Elia volgens het reeds geciteerde vers uit Maleachi niet door God gezonden worden voordat de Messias verschijnt? Het geeft mijns inziens te denken ... Evenzo eindigen beide perioden van drieënhalf jaar vergelijkbaar: namelijk met een zichtbare verwijzing naar het adembenemende offer van de Messias. Al bestaat er tussen de twee verwijzingen een wereld van verschil.
Glorieus herstel
Ten tijde van Elia werd, doordat er een stier werd geofferd, slechts een schaduw getoond. In de toekomst echter wordt de werkelijkheid geopenbaard. Namelijk de Messias, met herkenbare tekenen van Zijn kruisiging. Zo voorzegt Zacharia 12:10b: “Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben”. Enerzijds zal de Messias dus in heerlijkheid terugkomen, anderzijds als Iemand Die was gekruisigd. Belangwekkend is vervolgens de reactie van het volk daarop: “Zij zullen over Hem rouw bedrijven ...” (12:10c). Met andere woorden: Israël zal zich in zak en as verootmoedigen. Met betrekking tot de kruisiging van Jezus van Nazareth zal het erkennen: “Wij hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem” (Jes. 53:4b-5b). Ze zullen inzien: vanwege onze zondeschuld is Jesjoea – evenals destijds de stier op de Karmel – door Gods oordeelsvuur verteerd. Vervolgens zal Israël uiteindelijk het Messiaanse Rijk met haar overvloedige zegeningen worden binnengeleid. Zo eindigt Gods geschiedenis met Zijn volk: niet met haar ondergang, maar met haar glorieuze herstel. overvloedig zegenen. Op de Karmel hebben oordeel en genade elkaar ontmoet. Zo eindigde deze geschiedenis.
Herhaling in de toekomst?
Maar in de – wellicht zeer nabije – toekomst lijkt deze geschiedenis zich te gaan herhalen. Namelijk in de zeventigste jaarweek (Dan. 9:27), meer specifiek: in de tweede helft daarvan. Opvallend genoeg, evenals de droogteperiode in Elia’s dagen, opnieuw een periode van drieënhalf jaar. Maar er blijken meer parallellen te bestaan. Opnieuw zal Israël bijvoorbeeld door een buitengewoon goddeloze koning worden geregeerd. Sterker nog: vergeleken met hem verbleekt Achab! Daniël profeteert van zijn ongebreidelde hoogmoed: “Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god” (11:36b). Zozeer zelfs dat hij “tegen de God der goden ongehoorde dingen zal spreken” (11:36c, NBG). Ezechiël noemt hem “een onheilige, goddeloze vorst” (21:25a). Jesaja spreekt kortweg van “de goddeloze” (11:4d). Maar de bekendste benaming geeft Johannes: in zijn algemene brieven noemt de apostel hem onheilspellend de antichrist. Evenals destijds door Achab zal het volk Israël door hem in het ongeluk worden gestort. Op zijn initiatief namelijk wordt ergens in de Tempel – mogelijk in de voorhof – een afgodsbeeld opgesteld. Daardoor wordt een ongeëvenaarde verdrukking ontketend, toepasselijk genoemd: de grote verdrukking (Matt. 24:15, 21). In deze turbulente tijd zal de wereld op haar grondvesten schudden. Jeremia 30:7b spreekt evenwel meer specifiek van “een tijd van benauwdheid voor Jakob”. Tijdens deze drieënhalfjarige periode wordt Israël namelijk in het bijzonder door Gods oordelen getroffen. Een van de oordelen is dat er geen regen zal vallen. In Jeruzalem zullen volgens Openbaring 11:1-14 twee getuigen optreden. Zolang zij profeteren – drieënhalf jaar lang – hebben ze de macht de hemel te sluiten. Waarschijnlijk zal het daardoor in Israël drieënhalf jaar niet regenen, evenals in de dagen van Elia. Mede daarom denken veel uitleggers bij een van de getuigen aan Elia. Bovendien, zou Elia volgens het reeds geciteerde vers uit Maleachi niet door God gezonden worden voordat de Messias verschijnt? Het geeft mijns inziens te denken... Evenzo eindigen beide perioden van drieënhalf jaar vergelijkbaar: namelijk met een zichtbare verwijzing naar het adembenemende offer van de Messias. Al bestaat er tussen de twee verwijzingen een wereld van verschil.
Voetnoot:
1. Zie http://www.bijbelseplaatsen.nl/plaatsen/K/Karmel/238. 2. Bergrug in het noordwesten van Israël, nabij Haifa.
Deel dit artikel via