We horen het alom. We moeten de Schrift letterlijk lezen. God zegt wat Hij bedoelt en Hij bedoelt wat Hij zegt. We moeten niet gaan vergeestelijken. Het zijn allemaal uitspraken waar we voluit achter kunnen staan. Maar wel met een kleine kanttekening...
Dit letterlijk nemen van de Heilige Schrift moet wel gebeuren overeenkomstig de regels der taal. We moeten niet doorslaan. De taal, ook de gewijde talen, het Hebreeuws voor het Oude Testament en het Grieks voor het Nieuwe, kent allerlei stijlfiguren en vormen van beeldspraak.
Onze dagelijkse communicatie met elkaar zou behoorlijk lastig worden als we alles wat een ander zei ‘letterlijk’ zouden nemen. Het zou leiden tot de grootste misverstanden. Als mijn baas tijdens een gloedvol betoog tegen het personeel zou zeggen dat hij gaat proberen alle neuzen dezelfde kant op te laten wijzen, weet iedereen onmiddellijk wat hij ermee bedoelt. Niemand zal zelfs maar denken aan de letterlijke betekenis van die woorden. Het zou overigens wel een wat koddig resultaat geven. Hij bedoelt dat hij graag zou willen dat we als personeel allemaal in dezelfde richting zouden gaan denken, de schouders eronder zetten (nog een uitdrukking die we niet letterlijk moeten nemen) en hetzelfde doel beogen. Dat had u al lang begrepen. Dit is zo maar een voorbeeld uit ons gewone spraakgebruik. We maken heel vaak gebruik van stijlfiguren, spreekwoorden, zegswijzen en beeldspraak. Bewust of onbewust. Vaak doen we het zonder nadenken. En degene tot wie we spreken zal zelden of nooit om uitleg vragen. Ook de Bijbel kent dit soort stijlfiguren. Allerlei vormen van dwaling of verkeerde uitleggingen ontstaan door het niet herkennen van de beeldspraak. Of juist andersom: men probeert ergens beeldrijke taal in te zien, terwijl het geheel letterlijk wordt bedoeld.
Transsubstantiatie
Om het belang van dit onderwerp te laten zien, wil ik eerst een heel bekend voorbeeld aanhalen. Het is het voorbeeld van de Roomse mis. De officiële kerkleer van de Rooms-katholieke kerk bevat de leer van de transsubstantiatie. Dit houdt in dat tijdens de woorden van de priester gedurende de mis het brood en de wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Laat hier geen onduidelijkheid over bestaan: men bedoelt echt een verandering van brood in Zijn lichaam en van wijn in Zijn bloed. Na de zegening van de priester is het brood geen brood meer en is de wijn geen wijn meer. Op de schaal ligt werkelijk het verbroken lichaam van Christus en in de kelk zit werkelijk Zijn bloed. Terecht hebben de reformatoren hier scherp afstand van genomen. Maar toch steekt deze leer ook in van origine protestantse kringen de kop op. De Rooms-katholieke kerk hoeft zich niet in alles vanuit de Bijbel te verantwoorden, omdat de traditie of de overlevering, naar hun eigen zeggen, een gelijk gezag heeft. Maar waar deze leer in een protestantse gemeente ingang vindt, zoekt men naar een Bijbelse basis. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de 19e eeuw in de Anglicaanse kerk. Deze kerk had zich onder Hendrik VIII afgescheiden van de Rooms-katholieke kerk en was sindsdien onder sterke protestantse invloeden komen te staan. De Roomse leer werd er niet meer geduld. Ook niet die van de transsubstantiatie. Totdat halverwege de 19e eeuw er van binnenuit een richting meer en meer ruimte kreeg die verlangde naar een dienst van rituelen. En bij die rituelen hoorde ook weer de mis.
Dit is Mijn lichaam
Tijdens het laatste avondmaal droeg de Heere Zijn twaalf apostelen op: “doet dat tot Mijn gedachtenis” (Luk. 22:19). In Paulus’ raadgevingen aan de Korinthiërs omtrent het avondmaal van de Heere verwijst hij naar deze woorden. “En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zei: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis” (1 Kor. 11:24, zie ook vs. 25). Zijn gedachtenis, denken aan Hem, staat hierin in beide Schriftgedeelten centraal. Een ander opvallend kenmerk in deze gedeelten over het avondmaal van de Heere is de hoopvolle verwachting van Zijn wederkomst. De mis maakt er een mystieke gebeurtenis van. Geen kruimeltje brood mag verloren gaan, en geen druppel wijn mag verspild worden. Want brood en wijn zijn veranderd in Zijn lichaam en Zijn bloed, door de woorden van de priester! De Schriftuurlijke ‘onderbouwing’ van deze naar mijn idee lugubere leer vinden we in die eenvoudige woorden: “Dit is Mijn lichaam”. Eenvoudige woorden, maar wat een impact hebben ze gehad in de kerkgeschiedenis. Trouwe gelovigen zijn door de inquisitie gemarteld om hun ‘protestantse dwalingen’ te herroepen of zijn erom op de brandstapel gekomen. Zelfs Luther, die het stijlfiguur in deze woorden niet kon zien, leidde zijn volgelingen, de gehele Lutherse kerk, in de dwaling van de consubstantiatie (de leer dat Christus’ lichaam en bloed aanwezig is naast de substantie van brood en wijn).
Metafoor
De redenaars uit de antieke wereld hebben alle stijlfiguren voorzien van een naam. Vandaar dat ze alle een Latijnse of Griekse naam dragen. Het zijn er meer dan tweehonderd. De eerste die we bespreken, naar aanleiding van bovenstaand voorbeeld is de metafoor. De naam komt van het Griekse metaphora, en betekent overbrenging, de betekenis van een woord wordt overgedragen op een ander. In het Latijn werd de metafoor translatio genoemd. We herkennen daarin het Engelse werkwoord translate, dat vertalen betekent. In het Nederlands spreekt men nogal eens van overdrachtelijke taal. En dat komt dan weer van overdragen, overbrengen. Het hoeft dan overigens niet zo te zijn dat er een metafoor wordt bedoeld. Overdrachtelijke taal wordt dikwijls als een verzamelnaam gebruikt voor alle vormen van beeldspraak.
Metafoor is duidelijk onderscheiden van andere vormen van beeldspraak. “Alle vlees is als gras” (1 Pet. 1:24) is bijvoorbeeld geen metafoor maar een vergelijking. Vlees en gras worden hier nog met elkaar vergeleken. Bepaalde eigenschappen van het gras zijn toepasbaar op het vlees. Maar in Jesaja 40:6 is het: “alle vlees is gras”. Bepaalde eigenschappen van gras worden overgedragen op vlees, zonder dat het vergelijkende ‘als’ ertussen staat. Het is een krachtiger vorm om dezelfde waarheid uit te drukken. Nu begrijpt men de metafoor in dit laatste Schriftgedeelte intuïtief al. Er hoeft echt geen nadere uitleg bij. Dat is de kracht van dit soort stijlfiguren. Zonder een omslachtige uitwijding wordt de bedoeling duidelijk.
De metafoor zit hem geheel en al in het werkwoord ‘zijn’ en niet in één van de twee naamwoorden. “Gij zijt het zout der aarde” (Matt. 5:13) kunnen we lezen als “gij stelt het zout der aarde voor”. Wat jullie voor de aarde zijn, is het zout voor andere zaken. Bepaalde eigenschappen van het zout worden op de aangesprokenen toegepast. Zout bewaart voor bederf en geeft smaak. ‘Gij’ is letterlijk en ‘zout’ is letterlijk. De Heere bedoelt letterlijk Zijn discipelen, en Hij denkt letterlijk aan zout. De metafoor zit hem in ‘zijt’.
En zo is het ook in de woorden van “dat is Mijn lichaam” (Matt. 26:26; Mark. 14:22; Luk. 22:19). Het is een metafoor. ‘Dat’ verwijst naar het brood dat Hij nam en brak. Met ‘Mijn lichaam’ bedoelt Hij letterlijk ‘Mijn lichaam’. De metafoor zit hem in ‘is’. ‘Dat stelt Mijn lichaam voor’, is de betekenis van deze woorden. Oftewel: ‘Een aantal van de eigenschappen van dat brood dat Ik nam en brak is toepasbaar op Mijn lichaam’. Johannes beschrijft de instelling van het avondmaal niet. Tevergeefs zoeken we in zijn Evangelie naar deze woorden “dat is Mijn Lichaam”. Maar hij heeft wel een zelfde metafoor uit de mond van de Heere opgetekend die we bij de drie andere Evangelisten niet lezen: “Ik ben het brood des Levens” (Joh. 6:35). Hier zijn de metafoor en de betekenis ervan toch ook duidelijk? Wat brood doet voor het natuurlijk leven, om het te onderhouden, om het te voeden, zo is Christus voor het geestelijke, het nieuwe leven, om dat te onderhouden en te voeden.
Het geslacht van het voornaamwoord in een metafoor
Zoals hiervoor gezegd ligt de gehele metafoor in het koppelwerkwoord ‘is’ en niet in een van beide zelfstandige naamwoorden. Het is opmerkelijk dat wanneer een voornaamwoord wordt gebruikt in plaats van een van de zelfstandige naamwoorden (zoals in Matt. 26:26), het voornaamwoord het geslacht aanneemt van het woord waarmee het in de metafoor staat en niet van het woord waar het betrekking op heeft, zoals dat gebruikelijk zou zijn. Alleen hieruit kunnen we in de Griekse tekst al gauw concluderen of er een metafoor gebruikt wordt of niet. De twee zelfstandige naamwoorden moeten dan natuurlijk wel van verschillend geslacht zijn.
Dit klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar we zullen het met ons voorbeeld “Dat is Mijn lichaam” uitvoerig bespreken.
Hierin is ‘dat’ een betrekkelijk voornaamwoord. Het wijst terug naar een woord uit de vorige zin of zinnen. In dit geval wijst het terug naar ‘brood.’
Brood, artos, is mannelijk in het Grieks.
Lichaam, sooma, is onzijdig in het Grieks.
Als nu het zinnetje de betekenis had moeten hebben zoals de Roomse kerk eraan geeft dan had het woordje ‘dat’ de mannelijke vorm moeten hebben. Dat zou volgens de regels van de Griekse grammatica zijn. Maar nu heeft dit woordje de onzijdige vorm. Het neemt dezelfde vorm aan als het woord waarmee het een metafoor vormt! En dus is dat stijlfiguur onmiddellijk als zodanig te herkennen.
Zo zijn er meer voorbeelden aan te halen. We noemen er nog één: “Deze is de goddeloosheid” (Zach. 5:8). We bekijken dit zinnetje in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. ‘Deze’ verwijst naar de efa in de vorige zin. ‘Efa’ is onzijdig. ‘De goddeloosheid’ is vrouwelijk.
Als er in de tekst bedoeld zou zijn: de efa is letterlijk de goddeloosheid, dan zou ‘deze’ in de onzijdige vorm hebben gestaan. Maar omdat we ook hier te maken hebben met een metafoor van exact dezelfde vorm als ‘dat is Mijn lichaam’ correspondeert ‘deze’ in geslacht met ‘de goddeloosheid’. ‘Deze’ heeft dus de vrouwelijke vorm. ‘Deze’ komt naar geslacht niet overeen met ‘efa’ waarheen het woordje verwijst. ‘Efa’ is onzijdig. Maar zowel ‘deze’ als ‘goddeloosheid’ zijn vrouwelijk. Merk op dat er bij deze tekst geen enkele onduidelijkheid is. Er is dus ook geen heibel over ontstaan. Natuurlijk was deze ‘efa’ niet ‘de goddeloosheid’. Ze stelde de goddeloosheid voor. Ze was er een beeld van.
Weglating van het werkwoord
Een ander opmerkelijk feit is dat in verreweg de meeste gevallen waar de zin letterlijk is en er helemaal geen sprake is van een metafoor het werkwoord gewoon wordt weggelaten. Bijvoorbeeld 1 Korinthe 12:27. “En gijlieden zijt het lichaam van Christus.” Hier staat een metafoor, en daarom wordt het werkwoord gebruikt. Maar twee verzen later is de tekst: “Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten?” De verandering is in het Grieks onmiddellijk duidelijk. Het werkwoord ‘zijn’ wordt hier in geen van de gevallen gebruikt. Letterlijk staat er in het Grieks: “Allen apostelen? Allen profeten?...
Openbaring
Een bijbelboek dat vol staat met allerlei vormen van beeldspraak is de Openbaring. Ook de metafoor komt er veelvuldig in voor. Onder andere vanwege het veelvuldig gebruik van beeldrijke taal wordt de Openbaring een moeilijk boek genoemd. We zullen het niet ontkennen dat dit zo is. Maar vaak wordt het moeilijker gemaakt dan het in werkelijkheid is. Als we de stijlfiguren herkennen en daar niet te wild mee omgaan, worden er al veel problemen opgelost.
We zullen een aantal Schriftgedeelten met de beeldspraak metafoor in dit boek nader bekijken.
Openbaring 1:20
“De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren, die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten” (Opb. 1:20). Johannes had een gezicht gezien van de verheerlijkte Christus. Hij stond te midden van zeven gouden kandelaren (vs. 12, 13) en in Zijn rechterhand had Hij zeven sterren (vs. 16). In vers 20 worden deze twee symbolen uitgelegd door middel van de beeldspraak metafoor. De zeven sterren stellen de zeven engelen van de zeven gemeenten voor. En de zeven gouden kandelaren stellen de zeven gemeenten zelf voor. Als we de beeldspraak nu goed begrepen hebben, hoeven we helemaal niet verder te zoeken naar andere betekenissen van dit Bijbelgedeelte. Johannes zag letterlijk zeven sterren. Met zeven engelen worden zeven engelen bedoeld. En als er staat dat de zeven sterren zeven engelen zijn, dan is dat een metafoor waarmee de symbolen worden uitgelegd. De sterren zijn een voorstelling van engelen. De grote fout bij alle vormen van uitleggingen van de Schrift in het algemeen en de Openbaring in het bijzonder is, dat men meent dat nu ook de engelen een of andere symbolische betekenis hebben. En dat is het moment dat we de fantasie de vrije loop laten en tot de meest fantastische maar onbegrijpelijke uitleggingen komen.
De zeven gouden kandelaren zijn de zeven gemeenten. De kandelaren zijn het beeld. De zeven gemeenten zijn de werkelijkheid. Dat we in vers 12 niet meteen aan de zeven gemeenten denken als we lezen over de zeven gouden kandelaren is niet vreemd. Daarom wordt dit vers ook uitgelegd. En zie zeven gemeenten zijn dus ook letterlijk zeven gemeenten in Klein-Azië. De zeven gouden kandelaren zijn het beeld. De uitlegging ervan zijn de zeven gemeenten. Verder hoeven we niet te gaan! De verwarring ontstaat juist als we in deze zeven gemeenten ook weer een symbool zien.
Openbaring 4:5
“En van de troon gingen uit bliksemen en, en donderslagen, en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor de troon, welke zijn de zeven geesten Gods” (Opb. 4:5). Dit is een ander willekeurig voorbeeld. ‘Welke’ verwijst naar ‘zeven vurige lampen’. Dat is het beeld. De werkelijkheid waar ze voor staan zijn ‘de zeven geesten Gods’. Dit hoeft niet dus nog eens een keer te worden uitgelegd. ‘De zeven geesten Gods’ zijn geen beeldspraak. Dat is de werkelijkheid. Daarmee hebben we een sterk argument dat overal waar sprake is van ‘de zeven geesten’ in de Openbaring ook werkelijk ‘zeven geesten’ worden bedoeld, en niet de Heilige Geest (dus ook niet in Opb. 1:4). Bij deze zeven geesten moeten we eerder denken aan engelen. “En tot de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen maakt geesten, en Zijn dienaars een vlam des vuurs” (Hebr. 1:7).
Openbaring 17
Het laatste deel van Openbaring 17 staat vol met metaforen. Tot en met vers 10 wordt de laatste periode voor de komst van Christus in beelden beschreven. Daarna volgt de uitleg aan Johannes. Dat zijn allemaal metaforen. “En het beest, dat was, en niet is” (vs. 11), dat is het beeld. “Die is de achtste koning, en is uit de zeven en gaat ten verderve.” Dat is de werkelijkheid. En dat moeten we dus niet gaan lezen als iets wat weer moet worden uitgelegd.
“En de tien hoornen.” (vers 12). Dat is het beeld. En wat is de uitlegging? “Het zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op één ure met het beest.” “En het Lam zal hen overwinnen” (vs. 14). Met het Lam weten we waarschijnlijk allemaal direct Wie ermee bedoeld wordt. Maar ook deze metafoor wordt uitgelegd. “Want het is een Heere der heeren.” En zo kunnen we doorgaan in dat hoofdstuk.
“De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken, en scharen, en natiën, en tongen.” De wateren is het beeld. De volken, scharen, natiën en tongen (of talen) zijn de werkelijkheid. “De hoer” is niet een persoon maar een stad, “de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koninkrijken der aarde” (vs. 18). En dat deze stad door de tien koningen volledig verwoest zal worden, staat in overdrachtelijke taal beschreven in vers 16.
Dat we hiermee de politieke werkelijkheid nog niet kennen, is een tweede. Als al deze gebeurtenissen inderdaad nog in de toekomst liggen, is dat ook onmogelijk. Maar dat betekent niet dat we maar wat moeten gaan zitten fantaseren. Zodra de werkelijkheid zich aandient, zal ze herkend worden door degenen die de Schrift en de kracht ervan kennen. En zij zullen weten dat de tijd nabij is. De tijd waar zovelen, de eeuwen door, smachtend naar hebben uitgezien. De komst van Hem, Die dood en hel heeft overwonnen en leeft, ja leeft tot in alle eeuwigheid!
Slot
Hiermee besluiten we deze studie over de metafoor. Deze bladzijden kunnen niet meer zijn dan een wat verkennende studie. In een volgende studie zullen we wat nader ingaan op andere stijlfiguren. Als u meer en diepgaander onderzoek naar dit zeer belangwekkende onderwerp wilt doen en de Engelse taal machtig bent, wil ik u wijzen op twee hele bijzondere werken. Het eerste is: “Preaching from the Types and Metaphors of the Bible”. Dit zeer doorwrochte werk van de Puriteinse baptistenpredikant Benjamin Keach telt meer dan 1000 bladzijden en is geheel en al gewijd aan dit onderwerp. Zeker niet minder doorwrocht, maar een stuk toegankelijker vanwege de ordening en de vele registers is “Figures of Speech used in the Bible” door de Anglicaanse predikant Dr. E.W. Bullinger
Deel dit artikel via