Wie de geschiedenis van het Joodse volk bestudeert, weet dat Israël een land van komen en gaan is. Tot driemaal toe heeft het volk haar land moeten verlaten... Na tweeduizend jaar onder de volken te hebben geleefd, kwam er in 1948 deels een einde aan de diaspora en werd Israël opnieuw een land van komen. Is dit het begin van het door God beloofde herstel van ‘de vervallen hut van David’?
Voor eeuwig gegeven
Voordat we ingaan op het Israëls herstel is het goed om stil te staan bij de landsbelofte. God gaf aan Abraham het land Israël voor ‘eeuwig’ (Gen. 13:15; 15:18; 17:8; Deut. 1:8). Sommigen verstaan onder het woord ‘eeuwig’ dat het Joodse volk voor altijd het Goddelijke en Bijbelse eigendomsrecht over het land ontving. Bekeerd of onbekeerd; dat doet er niet toe. Maar dat de stelling ‘eens beloofd, altijd beloofd’ maar ten dele opgaat, blijkt wel uit het feit dat de HEERE bij de verbondssluiting met Israël ook een aantal belangrijke voorwaarden stelt. Zo lezen we in Leviticus 25:23 dat het land de HEERE toebehoort en Hij het als Eigenaar Israël in bruikleen gaf. Zolang het volk gehoorzaam was en trouw bleef aan het verbond, mocht het in het land wonen en genieten van Gods zegeningen en bescherming (Deut. 4:40; 28:1-14). Als ze zich niet aan Gods voorwaarden hielden, werden ze door de HEERE Zelf uit het land geworpen (Lev. 18:28; Deut. 28:36, 63, 64).
Toen het volk de HEERE ontrouw werd, deden de profeten voortdurend een oproep tot bekering (Jer. 25:4-5). Ze realiseerden zich op grond van de Thora dat het blijven wonen in het land is verbonden met het blijven onderhouden van de door God gegeven regels voor de bewoning en het beheer van het land. “Als u echter uw wegen en uw daden werkelijk betert, als u werkelijk recht doet tussen iemand en zijn naaste, als u de vreemdeling, de wees en de weduwe niet onderdrukt, geen onschuldig bloed in deze plaats vergiet, en geen andere goden achterna gaat, uzelf ten kwade, dan zal Ik u in deze plaats, in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, laten wonen, eeuw uit en eeuw in” (Jer. 7:5-7).
Toen gehoorzaamheid halsstarrig uitbleef, liet de HEERE via de profeet Jeremia weten dat Hij de koning van Babel zou gebruiken om Zijn oordeel uit te voeren. “Omdat u niet naar Mijn woorden hebt geluisterd, zie, Ik ga een boodschap zenden en Ik zal alle geslachten uit het noorden halen, spreekt de HEERE, en ook een boodschap zenden naar Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Ik zal hen over dit land brengen, over zijn inwoners en over al deze volken rondom. Ik zal hen slaan met de ban en hen stellen tot een verschrikking, tot een aanfluiting, en tot eeuwige puinhopen” (Jer. 25:8b-9). Let op de Ik-vorm! De HEERE Zelfgebruikte Babel om Zijn oordeel uit te voeren, precies zoals Hij had voorzegd in ‘de zegen en de vloek’ (zie Deut. 28)! We komen hier opnieuw het woordje ‘eeuwig’ tegen: het land Israël zal tot “eeuwige puinhopen” gemaakt worden. Ook in deze context geldt dat eeuwig niet ‘voor altijd’ is; de Heere belooft Israël namelijk te zullen herstellen en gaat dat ook doen. De vraag is: doet Hij dit sinds 1948? Om daar goed antwoord op te geven, zullen we moeten kijken naar Gods voorwaarden van herstel.
Voorwaarden van herstel
Zoals de HEERE Zelf het volk uit het land heeft weggerukt en verstrooid onder de volken, zo wil Hij ook Zelf het volk weer terugbrengen (Deut. 28:63; Jer. 31:10). In Deuteronomium 30:1-5 stelt Hij een aantal belangrijke voorwaarden:
Het volk moet Gods Woord weer ter harte nemen (vs. 1);
het volk moet zich bekeren tot de HEERE (vs. 2);
het volk moet Zijn stem gehoorzamen met heel hun hart en alles doen overeenkomstig wat Hij hen gebiedt (vs. 2b).
Pas dan zal de HEERE een omkeer brengen in hun gevangenschap en bijeenbrengen uit alle landen waarheen Hij hen verspreid had (vs. 3). De volgorde is dus eerst bekering en dan herstel! Is het volk in de aanloop naar 1948 tot bekering gekomen? Het antwoord is: nee! Kunnen we in 1948 dan niet Gods hand zien? Ja, zeker wel!
De huidige terugkeer
Welke plaats heeft 1948 dan in Gods plan? De huidige terugkeer kunnen we tot op zekere hoogte vergelijken met de terugkeer die onder Ezra en Nehemia plaatsvond. In die tijd zien we ook dat een deel, voornamelijk vanuit Babel, terugkeert naar het land.1
Waarom moest het volk deels terugkeren? Mede omdat de profetieën met betrekking tot de komst van de Messias in vervulling moesten gaan. De Heere Jezus zou volgens de profeet in Bethlehem worden geboren en niet ergens in Babel (Micha 5:1-2).
Wat betreft de wederkomst lezen we dat Zijn voeten op de Olijfberg (dus in Israël) zullen staan; dat deze zal splijten en een vluchtweg voor hen zal creëren (Zach. 14:3-5). Opnieuw moet het volk dus wel deels in het land zijn, maar zal ook deels via een vluchtweg het land opnieuw moeten ontvluchten.
Wereldtoneel klaargemaakt
De huidige staat Israël is dus wel in overeenstemming met het scenario dat de profeten schetsten. Deze terugkeer is alleen nog geen reden tot ongelimiteerde blijdschap. De Joodse staat van vandaag is voorzegd en moet komen om het wereldtoneel gereed te maken voor de vervulling van de profetieën met betrekking tot de eindtijd. In Mattheüs 24 vergelijkt de Heere Jezus deze fase met barensweeën. De weeën zullen steeds heviger worden, maar tegelijk weten we ook dat de komst van het Kind (de Messias) dichterbij komt. Het volk zal in een tijd van grote benauwdheid tot bekering komen (Zach. 13:9).
Dit betekent overigens niet dat eerst alle Joden alija moeten maken om vervolgens in Israël tot bekering te kunnen komen. De Bijbel leert dat een deel van het volk zowel in Israël als buiten Israël tot bekering komt (Zach. 12-14). Denk aan de woorden: “dat u het weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen de HEERE, uw God, u verdreven heeft” (Deut. 30:1). Vandaar dat we in het Nieuwe Testament nergens een oproep tot het maken van alija vinden. Zelfs Petrus, die zijn brief in de diaspora (Babylon) schreef, deed daartoe geen oproep . Wat deden de apostelen dan wel? Ze predikten het Evangelie onder hun volksgenoten, zowel in Israël als daarbuiten, en riepen op tot bekering. Ze wisten maar al te goed op grond van de Thora, de profeten en Jezus’ eigen woorden, dat bekering van het volk zou leiden tot de wederkomst van Christus en het herstel van het koninkrijk voor Israël (Hand. 1:6; 3:19-21; Matt. 23:37-39). Beste lezer, mede daarom is het zo belangrijk om niet alleen in Israël, maar ook daarbuiten, onze Joodse medemens bekend te maken met die Ene Naam, Jesjoea de Messias!
Het overblijfsel
Het herstel van Israël is een van de grote thema’s in de Bijbel. Alle profeten spreken hierover. Zo ook de profeet Zefanja. Als een van de weinigen behoorde hij tot het gelovig overblijfsel van zijn tijd. God is altijd door dit overblijfsel blijven werken (Rom. 11:1-5), zo ook in die laatste fase voor Christus’ wederkomst. “Maar Ik zal in uw midden doen overblijven een ellendig en arm volk. Zij zullen op de Naam van de HEERE vertrouwen. Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen en geen leugen spreken, en in hun mond zal niet gevonden worden een tong die bedriegt. Ja, zij zullen weiden en neerliggen, en niemand zal hun schrik aanjagen. Zing vrolijk, dochter van Sion! Juich, Israël! Wees blij en spring op van vreugde met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd. De Koning van Israël, de HEERE, is in uw midden: u zult geen kwaad meer zien” (Zef. 3:12-15).
Israëls vijanden zijn nu nog niet weggevaagd. De grootste vijand moet zelf nog komen, de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf (2 Thess. 2:3-4; Opb. 13). Maar zodra Israël tot bekering komt en de Koning terugkeert, zullen haar vijanden worden weggevaagd. “Zie, in die tijd ga Ik optreden tegen al uw verdrukkers. Ik zal verlossen wie mank gaat, bijeenbrengen wie verdreven is. Ik zal hen maken tot lof en tot een naam in heel het land waar zij beschaamd waren. In die tijd zal Ik u hierheen brengen, namelijk in de tijd dat Ik u zal bijeenbrengen. Voorzeker, Ik zal u maken tot een naam en tot lof onder alle volken van de aarde, wanneer Ik voor uw ogen een omkeer in uw gevangenschap breng, zegt de HEERE” (Zef. 3:19-20).
Ja, er is nog een heerlijke toekomst! God Zelf zal een grote omkeer brengen in Israëls gevangenschap en hen maken tot lof onder alle volken! Dan zal het volk bevrijd zijn van onderdrukking en Israël een land van veilig thuiskomen zijn.
Lees ook het artikel over Ezechiël 37, het dal van de dorre doodsbeenderen >>
Voetnoot:
1. Er is natuurlijk ook een verschil, namelijk dat de ballingschap in Babel niet langer dan 70 jaar zou duren (Lev. 25:4; Jer. 29:10; 2 Kron. 36:21). Bij de verstrooiing van het volk in 70 na Chr. geeft de Schrift geen tijdsindicatie van terugkeer, dan alleen de genoemde voorwaarde van bekering.
Deel dit artikel via