Haggaï’s profetie over Gods tempel en heerlijkheid

Bijbelstudie-Haggai.jpg Naar overzicht Print pagina

Het boek Haggaï behoort tot de zogenoemde twaalf kleine profeten. Samen met Zacharia en Maleachi trad Haggaï op na de Babylonische ballingschap. Het boek telt ongeveer zeshonderd woorden en beslaat slechts een periode van vijftien weken1. Maar met zijn boodschap zette hij zijn tijdgenoten aan tot de herbouw van de tempel en bemoedigde hij hen met vergezichten van de nieuwe tempel en Gods heerlijkheid in het Messiaanse rijk.

Die bemoediging kon het volk goed gebruiken. Er was veel politieke onrust. Darius, die net aan de macht was gekomen, moest deze macht nog consolideren en voerde veel oorlogen. Verder was er grote weerstand van heidense volken die in Juda woonden tegen de herbouw van Jeruzalem en haar tempel. Bij een deportatie werden in die tijd namelijk andere volken in de achtergebleven gebieden geplaatst. Naast weerstand waren er ook verleidingen, zoals het aanbod van de in het gebied wonende heidenen om mee te helpen met de herbouw van de tempel. Hun aanbod bleek bedoeld om te infiltreren, wat ook door de leiders van het volk werd doorzien (Ezra 4:1-5).

Haggaï geeft meer dan elk ander Bijbelboek heel gedetailleerde tijdsaanduidingen. Elke boodschap van de profeet wordt namelijk gedateerd, wat ons helpt bij de indeling van het boek.

Tweede boodschap

We beperken ons in dit artikel tot de tweede en vierde boodschap, die beide van belangrijke profetische betekenis zijn. Want terwijl het volk, na ernstige vermaningen van de Heere, de herbouw van de tempel eindelijk ter hand heeft genomen, profeteert Haggaï al over de toekomstige tempel in het Messiaanse rijk.

“Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Nog één ogenblik, en dat is een korte tijd, dan zal Ik de hemel, de aarde, de zee en het droge doen beven. Ik zal alle heidenvolken doen beven. Zij zullen komen naar het verlangen van alle heidenvolken en Ik zal dit huis vullen met heerlijkheid, zegt de HEERE van de legermachten” (2:7-8).

Een aanhaling en tevens verklaring van deze profetie vinden we deels in de brief aan de Hebreeën: “Zijn stem bracht indertijd de aarde aan het wankelen. Nu echter heeft Hij openlijk verkondigd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven. Dit ‘nog eenmaal’ duidt op de verandering van de dingen die kunnen wankelen als van dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen die onwankelbaar zijn, zouden blijven. Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden en daardoor God dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied” (12:26-28).

De apostel toont het onderscheid tussen de gevallen schepping, die wankelt en in barensnood verkeert (Rom. 8:22), en de toekomstige door Christus verloste schepping, die een onwankelbaar koninkrijk voorbrengt. En voor dat onwankelbare koninkrijk geldt: “Zij zullen komen naar het verlangen van alle heidenvolken”.

Een opmerkelijke beschrijving van de tempel, dat een bedehuis zal worden voor alle volken. Denk in dit verband aan de woorden van de Heere Jezus nadat Hij de kooplieden uit de tempel had verdreven: “Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt” (Mark. 11:17)2. Hoezeer zal de Heere Jezus tijdens de reiniging van de tempel juist deze woorden van Haggaï in gedachten hebben gehad?

We weten dat zowel Kores als Darius aan de omringende heidenvolken opdracht hadden gegeven de Joden bij te staan in de kosten voor de tempelbouw. Straks zal dat op nog veel grotere schaal plaatsvinden (zie o.a. Jes. 60:9-16).

Vierde boodschap

En dan mag Haggaï een nog verstrekkender profetie uitspreken: “Zeg tegen Zerubbabel, de landvoogd van Juda: Ik zal doen beven de hemel en de aarde. Ik zal de troon van de koninkrijken omverwerpen en de kracht van de koninkrijken van de heidenvolken wegvagen. Ik zal de wagen met zijn berijder omverwerpen; de paarden en hun ruiters zullen neerstorten3, ieder door het zwaard van zijn broeder” (2:22-23).

Hoewel we al eerder de aankondiging zagen dat de Heere de hemel en de aarde zou doen beven en de volken zou laten optrekken naar de toekomstige tempel, ligt nu het accent op de omverwerping van de troon van de koninkrijken om ze onder heerschappij van één Koning te stellen, namelijk de Messias.

Er staat niet: tronen en krachten, maar troon en kracht van de koninkrijken. Er zal kennelijk een tijd komen dat al die koninkrijken onder heerschappij van één troon en één kracht (autoriteit) zullen staan. Namelijk het grote Babylon, het gouden hoofd van ‘het statenbeeld’ in Daniël 2; ‘de gebiedster van de koninkrijken’, volgens Jesaja 47:5 en in Openbaring 17 aangeduid als ‘de grote hoer, met wie de koningen van de aarde hoererij zullen bedrijven’. Maar - om bij Daniël te blijven - Gods besluit staat vast:

“In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die andere koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden” (2:44).

De zegelring en toekomstige heerlijkheid

En dan eindigt het boek Haggaï wat abrupt met de woorden: “Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn dienaar, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik verkozen, spreekt de HEERE van de legermachten” (2:24).

Dat Zerubbabel wordt gemaakt tot een zegelring betekent dat hij een grote autoriteit zal krijgen (vgl. Esther 8:7-8). Hij maakt deel uit van het koninklijk geslachtsregister van de Heere Jezus, de Zoon van David, van Wie Zerubbabel een duidelijk type is.

Hoewel de heerlijkheid van de Heere de eerste tempel heeft verlaten (Ezech. 10,11), en daarna niet meer in de herbouwde tempel is teruggekeerd, bevestigt Zerubbabels zegelring Gods belofte:

“De heerlijkheid van dit toekomstige huis zal groter zijn dan die van het eerste, zegt de HEERE van de legermachten. In deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE van de legermachten” (Hag. 2:10, vgl. Ezech. 43:2-5).

Wat een heerlijke boodschap voor de zwoegende en vaak aangevochten tempelbouwers van toen en wat een rijke boodschap voor ons, die nu deel uit mogen maken van ‘een woning van God, in de Geest’ (Ef. 2:22).

Voetnoten:

1.   Op basis van dateringen in het boek moet dat zijn tussen augustus en december van het jaar 520 v.Chr. (zie Hag. 1:1; 2:1,2,10). Dat was gedurende het tweede regeringsjaar van de Perzische koning Darius 1, die regeerde van 521-486 v.Chr.

2.  De Heere citeert hier uit Jes. 56:7.

3.  Een terugkerend thema in het lied van Mozes en Mirjam aan de overzijde van de Schelfzee: “Want het paard van de farao, met zijn strijdwagen en zijn ruiters, waren in de zee gekomen …” (Exod. 15:19).

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten