De vraag ‘Joden hebben toch een bedekking?’ wordt op veel Israël-avonden gesteld. Niet leuk voor de eventuele aanwezige Joodse gelovigen die hiermee als ongeloofwaardig in de hoek worden gezet. Want als Joden door een van God opgelegde bedekking niet tot geloof in hun Messias kunnen komen, hebben zij geen bestaansrecht.
In het ongunstigste geval vormt de vervangingstheologie de basis voor deze gedachte (die leert dat Israël door ongeloof bij God heeft afgedaan en de Kerk de nieuwe en definitieve erfgenaam van al Gods beloften is geworden).
In een gunstiger geval wordt deze visie als achterhaald beschouwd, maar leeft nog wel de overtuiging dat God eerst de bedekking van Zijn volk moet wegnemen voordat Joodse mensen tot geloof kunnen komen. Kortom, alle pogingen hen met het Evangelie te bereiken zijn nutteloos. Ze leiden alleen maar tot irritatie en negatieve reacties.
Maar als we 2 Korinthiërs 3 zorgvuldig lezen, blijkt het omgekeerde het geval. Hoewel Paulus daar bevestigt dat ‘er tot op heden wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart ligt’ - komt hij vervolgens met de remedie: “Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen” (vs. 15-16).
De volgorde is dus: eerst bekering en daarna het wegnemen van de bedekking! Reden voor alle apostelen om hun volksgenoten de Christus te prediken. Vers 13 leert immers dat “die bedekking wordt tenietgedaan in Christus”.
De context
De context voor dit alles betreft het onderwijs over het nieuwe verbond, waarvan Paulus en zijn medeauteur Timotheüs, dienaren waren geworden (2 Kor. 1:1; 3:6).
De opbouw van hun betoog bestaat vooral uit een opsomming van tegenstellingen tussen het oude en het nieuwe verbond die de lezer een scherper inzicht moet geven. We noemen enkele voorbeelden:
Er zijn dus twee vormen van bedekking die in essentie sterk van elkaar verschillen. De eerste is de bedekking op het gezicht van Mozes, de tweede is de bedekking op het hart van het volk.
De bedekking op Mozes’ gezicht
De bedekking die Mozes op zijn gezicht legde, was niet alleen noodzakelijk vanwege de heerlijkheid die de Israëlieten bevreesd maakte (Exod. 34:30), maar ook omdat dit verbond slechts van tijdelijk aard was “zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden” (2 Kor. 3:7; vgl. Heb. 8:13). Of, zoals vers 13 zegt, “opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt”.
Het kenmerk van het nieuwe verbond is daarentegen dat “allen met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen en van gedaante worden veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt” (2 Kor. 3:18).
In zijn eerste brief aan de Korinthiërs had Paulus al de basis van het nieuwe verbond uitgelegd. Hij deed dat door de laatste Seideravond van de Heere Jezus en Zijn discipelen in herinnering te brengen: “Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed …”(1 Kor. 11:25). Een waarheid waarvan de zegenrijke gevolgen ook in de Hebreeënbrief worden uitgewerkt: “Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht” (Heb. 8:6-7).
De bedekking op het volk
En dat brengt ons bij die andere bedekking: op het volk. Een bedekking die alleen in Christus teniet wordt gedaan en waarvoor bekering de voorwaarde is (2 Kor. 3:14-16). Bekering tot wie? Wel, het antwoord is niet moeilijk: tot Jezus, de Messias Die uit hen is voortgekomen. “Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen …” (2 Kor. 1:20).
Maar, zullen sommigen tegenwerpen, moest de Christus dan niet eerst door Zijn volk verworpen worden om de profetieën omtrent Zijn lijden en opstanding te vervullen en het bloed van het Nieuwe Verbond te doen vloeien?
Absoluut, luister maar naar de woorden van de Heere Zelf: “Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was” (Luk. 24:26-27).
Echter, na Zijn opstanding en hemelvaart klinkt opnieuw de oproep tot bekering. We noemen enkele voorbeelden:
Petrus op de Pinksterdag: “Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen” (Hand. 2:38).
Petrus na de Pinksterdag: “God, Die Zijn Kind Jezus heeft doen opstaan, heeft Hem eerst naar u gezonden om u hierin te zegenen dat Hij ieder van u zou afbrengen van zijn slechte daden” (Hand. 3:26).
Petrus en Johannes voor het Sanhedrin: “En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden” (Hand. 4:12).
Paulus direct na zijn bekering: “En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is” (Hand. 9:20).
De profetie van Jesaja 6
Maar, zullen weer anderen tegenwerpen, aan het einde van het boek Handelingen haalt Paulus toch de profetie van Jesaja 6 aan, met de woorden: “het hart van dit volk is vet geworden en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen” (Hand. 28:27).
Dat is toch ook een vorm van bedekking? Jazeker, maar - en nu komt de crux - het gaat hier om het hart van ‘dit volk’.
We moeten namelijk onderscheid maken tussen dit volk, dat inderdaad in de Handelingentijd bewezen heeft het Evangelie af te wijzen, en de individuele Joden, van wie in diezelfde periode en daarna velen de Messias mochten leren kennen.
Over dit volk verklaart de apostel: “Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken” (Rom. 11:11). En dat is in feite weer de verklaring van Paulus’ woorden aan de Joodse gemeenschap in Rome: “Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren”. Waaraan Lukas toevoegt: “En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, heftig onder elkaar redetwistend” (Hand. 28:28-29).
Tot jaloersheid verwekken
Heeft u zich wel eens afgevraagd waarover zij redetwistten? Misschien over de vraag of Jezus wel of niet de Messias is. Maar misschien ook over Paulus’ laatste woorden, dat de zaligheid van God aan de heidenen is gezonden die wel zullen luisteren.
Dat luisteren en tot geloof komen van heidenen, verwekte de Joden tot jaloezie. En dat was weer in overeenstemming met de door Paulus aangehaalde profetie van Mozes: “Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Ik zal u tot jaloersheid verwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken” (Rom. 10:19). De Heere liet hen namelijk delen in Zijn verdriet over hun navolging van afgoden: “Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken” (Deut. 32:21). Het tot jaloersheid verwekken door gelovigen uit de heidenen heeft dus niet per definitie een positieve betekenis. Als daarentegen de Jood Paulus zijn volksgenoten tot jaloersheid wekt, werkt dat wel positief uit. Luister maar wat hij zegt: “Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk, om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden” (Rom. 11:13-14). Paulus verwacht dus dat enigen (!) uit hen behouden worden. En zo is het ook vandaag, hoewel die ‘enigen uit hen’ uit minimaal 360.000 Joden bestaat1. Anderen schatten het aantal zelfs op 500.000.
Gaat het nu nog om een gelovig overblijfsel (zie o.a. Rom. 9:27; 11:5,7), straks zal Israël als volk wel degelijk tot bekering komen. “Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel (!) verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan. En zo zal heel Israël (!) zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is het verbond (!) van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen” (Rom. 11:25-27).
Tot die tijd verspreiden we Zijn Woord, zodat ‘enigen uit hen behouden mogen worden’ en hun bedekking wordt weggenomen!
Voetnoten:
1. Volgens onderzoeksjournaliste Sarah Posner in ‘Kosher Jesus: Messianic Jews in the Holy Land’ op 29 november 2012 in ‘The Atlantic’. Zij zegt dat er 350.000 Messiasbelijdende Joden wereldwijd zijn, waarvan 10.000 - 20.000 in Israël. Volgens onderzoek van ‘Israel College of the Bible’ waren er in 2017 minimaal 30.000 in Israël.
Deel dit artikel via