Onlangs hebben we stilgestaan bij de uitspraak dat wij op Israël geënt zijn. Een vergelijkbare veelgehoorde uitspraak is dat wij Israël tot jaloersheid moeten verwekken. Wat bedoelde Paulus eigenlijk met deze uitspraak?
We gaan naar het hart van de Romeinenbrief. In zowel Romeinen 10:19 als in 11:13 lezen we over het tot jaloersheid verwekken. We beginnen met Romeinen 10, waarbij het goed is om eerst even naar de context te kijken. In de voorgaande verzen gaat Paulus in op de ‘liefelijke voeten’ van hen die de goede boodschap van het Evangelie verkondigen (vs. 15). Toch gaf Israël als volk geen gehoor aan het Evangelie (vs. 16), waarop Paulus zich afvraagt hoe dit kan. We lezen: “Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld” (vs. 18). Bedenk dat Paulus en de andere apostelen vele kilometers hadden afgelegd om in Israël en ook daarbuiten (Griekenland, Turkije, Rome, enz.) het Joodse volk te bereiken met het Evangelie.
OORDEELSPROFETIE
En dan komen we bij de eerste tekst waar het om draait: “Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Ik zal u tot jaloersheid verwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken” (Rom. 10:19).
Paulus verwijst hier naar een profetie die we vinden in Deuteronomium 32:21: “Zíj (Israël) hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.”
Heel vaak wordt ‘Israël jaloers maken’ positief uitgelegd, maar bedenk dat het hier om een oordeelsprofetie gaat. Het volk Israël maakte namelijk God jaloers door hun afgoderij. Ze gingen vreemde mannen (afgoden) achterna, terwijl God getrouwd was met hen (zie o.a. Jer. 3; 31:32). Het verdriet dat de Heere daarover heeft, laat Hij Israël voelen. Hoe? Door in Zijn plan een volk te gaan gebruiken dat eigenlijk geen volk is: de heidenen. God ging niet-joden inzetten om Zijn volk Israël ‘jaloers te maken’ en ‘tot toorn te verwekken’. Niet om Israël opzettelijk pijn te doen, maar hopende dat ze hierdoor weer bij Hem zullen terugkomen.
IETS NIEUWS
De vervulling van deze oordeelsprofetie vinden we allereerst in het boek Handelingen. In de eerste hoofdstukken komen grote aantallen Joden tot geloof. We lezen over drieduizend en vijfduizend man (2:41; 4:4) en over een grote menigte priesters (6:7). Op hetzelfde moment krijgen de apostelen ook te maken met afwijzing en verdeeldheid.
Maar dan gebeurt er iets nieuws. In Handelingen 10 opent God namelijk een deur naar de heidenen. Petrus moet als Jood, voor het eerst van zijn leven, naar niet-joden (heidenen) om het Evangelie te prediken. Dit voelt erg onwennig (zie 10:28). De Joodse apostelen zijn dan ook zeer verbaasd als na zijn prediking het complete heidense (!) huis van Cornelius tot geloof komt. En dat is nog niet alles: Gods Geest wordt op hen als heidenen uitgestort, waarna ze - net als op de Pinksterdag - in verschillende talen gaan spreken (10:44-46).
TOORN EN JALOEZIE
In de daaropvolgende periode komen heel veel heidenen tot geloof (15:3). Tijdens zijn zendingsreizen gaat Paulus altijd eerst naar de synagoge, maar als daar het Evangelie wordt verworpen, richt hij zich tot niet-joden. We lezen in Handelingen 13:46: “Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u (Israël) gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden tot de heidenen.” En dat maakt de Joden boos en jaloers. In bijvoorbeeld Handelingen 14:2 lezen we: “Maar de Joden die ongehoorzaam waren, wekten in de zielen van de heidenen onrust en verbittering tegen de broeders.”
KERN
En hiermee komen we bij de vervulling en verklaring van Deuteronomium 32:21. God opende de deur naar de heidenen om ‘Israël jaloers en toornig’ te maken. Dat had Israël moeten wakker schudden: ‘Wat gebeurt er toch onder de heidenen!? Waarom delen zij ineens in de beloften die God aan ons heeft gegeven.’ Of zoals Paulus later schrijft: Heidenen kregen deel aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom (Rom. 11:17). Maar Israël ontwaakt niet uit haar slaap en komt niet als volk tot bekering. En daarom werkt de Heere al tweeduizend jaar via het individu. Over de hele wereld zijn Joodse volgelingen van Jezus te vinden. Zij zijn - net als Paulus - een belangrijk bewijs dat God Zijn volk niet heeft verstoten (Rom. 11:1). Dit neemt natuurlijk niet weg dat er voor het Joodse volk nog de geweldige belofte ligt weggelegd dat ze straks als volk tot bekering zullen komen (Rom. 11:26).
PAULUS’ BEDIENING
In Romeinen 10:19 gaat het dus om het jaloers maken van Israël als volk door gelovigen uit de heidenen. In Romeinen 11 spreekt Paulus ook over het jaloers maken maar dan in verband met zijn eigen bediening en niet over de vervulling van Mozes’ profetie. Let dus op het verschil! We lezen: “Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk, om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden” (vs. 13-14). Paulus heeft van de Heere een bijzondere bediening onder de heidenen gekregen (Hand. 9:15). Dat leidt regelmatig tot verdeeldheid en jaloezie onder zijn volksgenoten (zie Hand. 14:2,15:3-5). Toch hoopt Paulus - door het getuigenis van zijn bediening onder de heidenen – zijn volksgenoten jaloers te maken en “enigen uit hen te behouden”.
PRAKTIJK NU
De bewering van sommige christenen dat we geen getuigen meer kúnnen zijn, door onder andere de kerkgeschiedenis en haar antisemitisme, is een keiharde satanische leugen! Uit verhalen van Messiasbelijdende Joden blijkt dat het overgrote deel van hen tot geloof komt door het getuigenis van heidenen, die hen het Evangelie niet hebben onthouden. En ja, daar kan God soms gevoelens van jaloezie bij gebruiken.
Deel dit artikel via