De Bergrede is misschien wel de bekendste redevoering van de Heere Jezus. Net zoals de rest van de Bijbel bevat het gedeelte diverse lagen en verwijzingen. In deze studie staan we stil bij de verbanden met de Sinaï, de Thora en de woestijnperiode.
Voordat de Heere Jezus begint te spreken lezen we: “Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op” (Matt. 5:1). De zinsnede doet denken aan het boek Exodus: “Israël sloeg daar zijn kamp op tegenover de berg. Toen klom Mozes omhoog, naar God. De HEERE riep tot hem vanaf de berg” (Exod. 19:2-3). Als dit de enige overeenkomst was, zouden we het kunnen afdoen als een toevalligheid. Maar in de context van de voorgaande hoofdstukken zien we dat er wel degelijk een verband is tussen de Bergrede en de Sinaï.
Mattheüs begint namelijk met een geslachtsregister. In hoofdstuk 2 lezen we over de vlucht naar Egypte, de kindermoord en de terugkeer uit Egypte. Hoofdstuk 3 vertelt hoe de Heere Jezus in het water van de Jordaan gedoopt wordt en vervolgens 40 dagen de woestijn ingaat om verzocht te worden. Deze opbouw vinden we ook terug in de Thora. In het begin van Genesis vinden we ook geslachtsregisters. Er wordt veel aandacht besteed aan hoe de stamvaders van Israël ten tijde van Jozef in Egypte terechtkomen. Exodus vertelt hoe het volk Israël weer terugkeert. En ook daar vinden we een kindermoord. We lezen hoe het volk door het water heen in de woestijn komt en daar 40 jaar verblijft. En zowel in Exodus als Mattheüs komen we dan bij de berg uit. Mattheüs presenteert de Heere Jezus duidelijk als de ‘Profeet zoals Mozes’ (Deut. 18:15).
VERWIJZINGEN NAAR DE WET
De Heere Jezus verwijst in Zijn rede vaak letterlijk naar de wet. Zo is Hij ‘niet gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar te vervullen’ (Matt. 5:17). Hij zegt diverse keren ‘U hebt gehoord dat, maar Ik zeg u’. Voor elk gebod uit de wet dat Hij aanhaalt, stelt Hij een hogere eis in de plaats.
We lezen makkelijk over de woorden ‘Ik zeg u’ heen, maar dit moet voor Zijn toehoorders een heftige uitspraak geweest zijn. Mozes bracht de woorden van God over en de profeten zeiden telkens ‘Zo zegt de HEERE’, maar de Heere Jezus brengt Zijn eigen woorden. De enige die daar recht op heeft, is de Wetgever, God Zelf.
Er zijn ook indirecte verwijzingen in de Bergrede te ontdekken. Zo besluit de Thora met de keuze tussen gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid en de bijbehorende zegen of vloek (Deut. 30:15-20). De Heere Jezus sluit op een soortgelijke manier af met de keuze tussen de smalle en de brede weg en de vergelijking met de wijze en de dwaze bouwer.
ETEN, DRINKEN EN KLEDING
Naast verwijzingen naar de wet vinden we in de Bergrede ook verbanden met de woestijnperiode. Neem de passage over bezorgdheid over eten, drinken en kleding. “Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?” (Matt. 6:31).
Voor het volk Israël waren zowel de zorgen als hoe God voorzag in voedsel en kleding dagelijkse realiteit. Mozes concludeert aan het einde van de woestijnreis: “Hij liet u het manna eten, dat u niet kende en ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te laten weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de HEERE komt. De kleren die u droeg zijn niet versleten en uw voet raakte niet opgezwollen in deze veertig jaar” (Deut. 8:3-4).
In dit verband is ook de zin ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ uit het Onze Vader opvallend (Matt. 6:11). Het manna in de woestijn moest namelijk ook dagelijks verzameld worden (Exod. 16:21).
De Heere Jezus sluit Zijn aanmoediging om je geen zorgen te maken af met: “Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden” (Matt. 6:33). Een soortgelijke belofte doet God aan Israël: “U moet de HEERE, uw God, dienen. Dan zal Hij uw brood en uw water zegenen” (Exod. 23:25).
INGAAN IN HET KONINKRIJK
Een ander verband is ‘het ingaan in het Koninkrijk’ en ‘het ingaan van het beloofde land’. De Heere Jezus zegt: “Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan” (Matt. 5:20). Later draagt Hij Zijn toehoorders op ‘binnen te gaan door de nauwe poort’ en waarschuwt Hij dat ‘niet ieder die Heere tegen Hem zegt zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen’ (Matt. 7:13, 21).
Ook in de woestijn speelde wel of niet binnengaan een belangrijke rol. Bedenk dat de generatie die Egypte uittrok het land niet mocht binnengaan vanwege hun ongehoorzaamheid, met uitzondering van Jozua en Kaleb (Num. 14:30-31; 32:11-13).
Maar het gaat verder dan een eenvoudige parallel. Het land en het Koninkrijk hebben alles met elkaar te maken. De Bijbel spreekt voor het eerst letterlijk over dit Koninkrijk op de Sinaï: “U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn” (Exod. 19:6). Het is duidelijk dat dit Koninkrijk vorm moest krijgen binnen het beloofde land, gezien de vele wetten in Exodus die alleen in het land van toepassing zijn. Helaas is dat niet gebeurd vanwege Israëls ongehoorzaamheid.
Andersom zien we dat de Bergrede ook spreekt over het land: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven” (Matt. 5:5). Het Griekse woord voor aarde, kan net zo goed met land vertaald worden. Het woord ‘beërven’ pleit mijns inziens voor een vertaling met land, want ook over het beloofde land wordt als ‘erfbezit’ gesproken (Deut. 31:7).
De Heere Jezus is niet alleen de Meerdere van Mozes die zijn volk bevrijdt uit slavernij, maar wil ook als de Meerdere van Jozua Zijn volk naar het beloofde land brengen. Dan zal Hij Zelf als Koning vanuit Jeruzalem regeren.
VOORBEREIDING
Wie de Bergrede nauwkeurig leest, ontdekt dat de Heere Jezus Zijn volk voorbereidt op de tijd die voorafgaat aan het Koninkrijk dat alsnog gaat komen. Zo belooft de Heere het Koninkrijk aan de armen van geest en de vervolgden en draagt Hij Zijn toehoorders op te bidden om de komst van het Koninkrijk (Matt. 5:3, 10; 6:10). Het is duidelijk dat de tijd waarover Hij spreekt nog verre van ideaal is. Zo lezen we in de zaligsprekingen over verdriet, honger, ongerechtigheid en vervolging.
Sterker nog, de Bijbel spreekt elders van een moeilijke tijd voor het Joodse volk die voorafgaat aan de komst van het Koninkrijk. “Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden. […] maar zij zullen de HEERE, hun God, dienen, en hun Koning David, Die Ik hun zal doen opstaan” (Jer. 30:7, 9).
De Heere Jezus spreekt later van ‘een grote verdrukking’ die voorafgaat aan Zijn wederkomst (Matt. 24:21).
ONZE VADER
Als we het ‘Onze Vader’, dat ook in de Bergrede staat, vergelijken met Openbaring blijkt het gebed heel goed te passen in deze grote verdrukking.
Het ‘Onze Vader’ zal waarschijnlijk gebeden worden door Joodse gelovigen in de moeilijke periode voorafgaand aan de wederkomst van de Heere Jezus als Koning van Israël.
OPENBARING EN DE WOESTIJN
Opvallend is dat als Openbaring deze grote verdrukking beschrijft ook de woestijn terugkomt. “En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen.” “En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, opdat zij naar de woestijn zou vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt, een tijd en tijden en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang” (Opb. 12:6, 14). De vrouw staat volgens mij voor een groep Joden die gehoor heeft gegeven aan Jezus’ oproep om te vluchten wanneer men de gruwel van de verwoesting ziet (Matt. 24:15-22). Dan zal namelijk de grote verdrukking volgen. De groep die naar de woestijn vlucht, zal daar door God beschermd worden. Let op de vele overeenkomsten met de Exodus binnen een vers: de arendsvleugels, het door God gevoed worden en het onttrekken aan het gezicht van de tegenstander (Exod. 19:4; Deut. 32:11-12; Exod. 14:19-20).
Wat Openbaring beschrijft, is niet nieuw. Ook de oudtestamentische profeten gebruiken de Exodus als een voorbeeld voor wat er gaat gebeuren in de eindtijd. Al leggen zij vaker de nadruk op het terugbrengen dan op de woestijnperiode (o.a. Jes. 11:16; Ezech. 20:35-36; Hos. 2:14; Micha 7:15). Volgens Jeremia zal de toekomstige uittocht de Exodus zelfs ver overtreffen (Jer. 16:14-15; 23:7-8).
BOODSCHAP
De Heere Jezus bereidt Zijn volk in de Bergrede dus voor op de grote verdrukking die gaat komen. De gelovigen onder hen moeten zich in die tijd volledig afhankelijk weten van God, net zoals hun voorouders in de woestijn. Zij zijn van God afhankelijk voor hun dagelijks brood, drinken, kleding en bescherming.
De Heere Jezus draagt hen op diverse manieren op zich door hun wandel te onderscheiden. Hij zegt onder andere dat zij het ‘zout van de aarde’ en het ‘licht van de wereld’ zijn (Matt. 5:13-16), en dat zij moeten bidden voor hun vervolgers (Matt. 5:43-47). Uit de rest van de Bijbel weten we dat het niet bij wandel blijft, maar dat er ook mensen zullen prediken. De Heere Jezus zegt Zelf dat het Evangelie van het Koninkrijk de hele wereld zal overgaan en in Openbaring lezen we onder andere over twee getuigen en 144.000 verzegelden (Matt. 24:14; Opb. 11 en 14).
Naast deze opdrachten wijst de Heere Jezus in de Bergrede op het Koninkrijk waar voor Israël alle vertroosting en beloning zal zijn. Er is uitzicht op het beloofde land!
Deel dit artikel via