Zowel Mattheüs, Markus als Lukas beschrijven de geschiedenis die we kennen als de tempelreiniging. In deze studie staan we stil bij Markus’ beschrijving. Hij noemt een aantal details die de andere evangelisten weglaten.
Voordat we over de tempelreiniging zelf nadenken, moeten we eerst bij de vijgenboom stilstaan. Markus sluit de tempelreiniging namelijk in tussen twee passages over de vervloeking van de vijgenboom (Mark. 11:12-14 en 20-16). In de eerste passage lijkt de Heere Jezus vanuit honger en frustratie de boom te vervloeken. Maar dat zou niet passen bij Zijn karakter. In de tweede passage wordt dan ook duidelijk dat het Zijn bedoeling is om de discipelen iets te leren.
De aanleiding is dat er geen vrucht is aan de vijgenboom, terwijl die in de Bijbel juist het beeld is van vrucht dragen (Richt. 9:11; Spr. 27:18). Logisch dat er geen vrucht is, zal de oplettende lezer zeggen, want er staat bij dat het niet de tijd was voor vijgen (Mark. 11:13). Vijgenbomen dragen normaal gesproken vrucht van de late zomer tot de herfst. Dit gedeelte speelt in de week voorafgaand aan het lijden en sterven van de Heere Jezus tijdens Pesach, het voorjaar dus en niet de tijd voor vrucht.
Hoe zit het dan? De tussenzin in dit vers is belangrijk om het te begrijpen: “Hij vond niets dan bladeren.” Sommige bomen dragen namelijk extra vrucht, de zogenaamde brebavijgen. Die groeien al vroeg in het jaar op het oude hout van voorgaande seizoenen (zie ook Jes. 28:4). De bladeren die Markus noemt zijn een teken dat deze boom begint uit te lopen en er brebavijgen te verwachten zijn.
VERWIJZINGEN
De bladeren zijn een subtiele verwijzing naar wat er een dag eerder gebeurde tijdens de intocht in Jeruzalem. De mensen hadden ‘twijgen’ voor de Heere Jezus uitgespreid (Mark. 11:8). Markus gebruikt hier een Grieks woord voor takken met bladeren.
De bladeren zijn er bij het volk dus letterlijk en figuurlijk! Op het eerste gezicht lijkt het heel wat, maar de vrucht blijft uit. De Heere Jezus had vroege vijgen willen vinden, net als bij hun voorvaderen. “Ik vond Israël als druiven in de woestijn; als vroege vijgen aan de vijgenboom, zijn eerste opbrengst, zag Ik uw vaderen” (Hos. 9:10).
De vervloekte vijgenboom als geheel is een directe verwijzing naar Jeremia 8. “Waarom heeft dan dit volk, Jeruzalem, zich afgekeerd met een altijddurende afkeer? Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren terug te keren. […] Ik ga hen volkomen wegvagen, spreekt de HEERE. Er zijn geen druiven aan de wijnstok, geen vijgen aan de vijgenboom, en de bladeren zijn verwelkt. Wat Ik hun gaf, daaraan gaan zij voorbij” (Jer. 8:5 en 13).
De vijgenboom verwijst duidelijk naar het volk Israël, hier vertegenwoordigd door Jeruzalem. Hun weigering terug te keren naar God maakt dat zij geen vrucht voor Hem dragen.
De Heere Jezus zegt iets vergelijkbaars: “En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had een vijgenboom, die in zijn wijngaard geplant was. En hij kwam om daaraan vrucht te zoeken, maar vond die niet. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: Zie, ik kom nu al drie jaar vrucht zoeken aan deze vijgenboom en vind die niet. Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos? En hij antwoordde en zei tegen hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat ik om hem heen gegraven en hem bemest heb. Wellicht dat hij dan vrucht draagt. Maar zo niet, dan moet u hem alsnog omhakken” (Luk. 13:6-9).
Hier zien we dat de tempelreiniging, net als de vervloeking van de vijgenboom, geen opwelling is van de Heere Jezus. Het is een bewust oordeel, nadat Hij drie jaar naar vrucht heeft gezocht. Een dag eerder had Hij de tempel zelfs nog bezocht om daar alles te bekijken (Mark. 11:11)!
DE TEMPELREINIGING
De tempelreiniging legt ons uit welke vrucht de Heere Jezus zoekt bij Zijn volk. Bij uitleggingen ligt de focus meestal op het feit dat de Heere Jezus boos wordt vanwege de handel in de tempel.
Nu was het wisselen en handelen op zich geen probleem. Het was zelfs noodzakelijk voor de tempeldienst. Duizenden Joden vanuit de hele wereld kwamen in aanloop naar Pesach richting Jeruzalem. Iedereen nam zijn bijdrage voor de tempelbelasting mee. Dat geld uit verschillende landen moest gewisseld worden naar de valuta die gehanteerd werd voor de tempel.
Ook de verkoop van duiven die Markus noemt, was noodzakelijk. Deze pelgrims konden niet allemaal hun eigen offerdieren meenemen. Dus kochten zij die ter plekke.
Het probleem was echter dat er niet eerlijk gehandeld werd. Uit diverse bronnen blijkt dat de markt niet populair was bij het volk. Rond het jaar 67 wordt de markt zelfs verwijderd door het volk. Maar de oneerlijke handel blijkt natuurlijk ook uit de beschrijving van Markus. Niet voor niets noemt de Heere Jezus het een ‘rovershol’ (Mark. 11:17).
In plaats van een rovershol had het een huis van gebed moeten zijn. Het gebed in de tempel is een graadmeter voor Israëls afhankelijkheid van God. Bij de inwijding van de tempel vraagt Salomo aan God om te luisteren als het volk daar tot Hem bidt, of het nu gaat om zonde, droogte, hongersnood, ziekte of vijandelijke dreiging (2 Kron. 6:19-31). Salomo combineert het gebed van Israël telkens met hun bekering. Terecht, zo blijkt uit Gods antwoord: “Wanneer Mijn volk, waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in ootmoed buigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zij zich bekeren van hun slechte wegen, dan zal Ík vanuit de hemel horen, hun zonden vergeven en hun land genezen” (2 Kron. 7:14).
Wanneer de Heere Jezus het dus over de tempel als huis van gebed heeft, blijkt daaruit ook Zijn verlangen naar Israëls bekering. Dát is de vrucht die mist. Het is de voorwaarde voor vergeving en genezing.
EEN ANDERE VRUCHT
Maar de Heere Jezus wijst ook op een andere vrucht die mist. Iets wat op het eerste gezicht minder opvalt. Markus noemt een uitspraak van de Heere Jezus die de andere evangelisten achterwege laten, namelijk: “Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken?” (Mark. 11:17). Een citaat van Jesaja 56:7, een profetie over het herstelde Israël waarin ook heidenen naar de tempel zullen komen om God te dienen. Het is de definitieve vervulling van Gods belofte aan Abraham dat in hem alle volken van de aarde gezegend zullen worden (Gen. 22:18).
Israëls belangrijkste roeping was het kanaal te zijn van Gods zegen voor de volken. Salomo liet in zijn eerdergenoemde gebed zien dat hij dat begreep. “Zelfs ook wat de vreemdeling betreft, die niet tot Uw volk Israël behoort, maar uit een ver land komt omwille van Uw grote Naam en van Uw sterke hand en van Uw uitgestrekte arm, wanneer zij komen en naar dit huis hun gebed richten, luistert Ú dan vanuit de hemel, vanuit Uw vaste woonplaats, en doe overeenkomstig alles wat de vreemdeling tot U roepen zal, opdat alle volken van de aarde Uw Naam kennen en U vrezen, zoals Uw volk Israël, en erkennen dat Uw Naam is uitgeroepen over dit huis dat ik gebouwd heb” (2 Kron. 6:32-33).
Wat heeft dit alles met de tempelreiniging te maken? Vrijwel alle uitleggers zijn het er, op basis van historische bronnen, over eens dat de markt en de geldwisselaars in de voorhof van de heidenen stonden. De andere voorhoven, waar alleen Joden mochten komen, werden te heilig geacht voor zoiets. Om de markt toch in de tempel te kunnen houden, werd de voorhof gebruikt waar ook de heidenen mochten komen. Dit was de plek waar de proselieten, heidenen die zich aansloten bij Israël, God konden aanbidden. Die ruimte werd hen door de markt ontnomen. Zo kon Israël niet de zegen voor de volken zijn waartoe ze geroepen waren. Ook deze vrucht ontbrak.
DEFINITIEF?
In deze context lijkt de vervloeking van de vijgenboom een definitief oordeel over Israël aan te geven. Maar, zoals eerder gezegd, Markus plaatst de tweede passage over de vijgenboom na de tempelreiniging. En die passage geeft hoop! “En toen zij er ‘s morgens vroeg voorbijgingen, zagen zij dat de vijgenboom verdord was, van de wortels af. En Petrus, die het zich herinnerde, zei tegen Hem: Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord. En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Heb geloof in God” (Mark. 11:20-22). Vervolgens geeft de Heere onderwijs over gebed. Geloof en gebed zijn het antwoord!
Job zegt over verdorde bomen: “Want voor een boom is er, als hij omgehakt wordt, nog hoop dat hij zich weer vernieuwt, en zijn jonge loten niet ophouden uit te lopen. Al wordt zijn wortel in de aarde oud, en sterft zijn stronk in het stof, bij het ruiken van water zal hij weer uitlopen, en maakt hij weer een twijg, zoals een plant” (Job 14:7-9). Zo zal er ook voor Israël nog een bloeiperiode komen. Niet voor niets heeft de Heere Jezus het in Mattheüs over een uitspruitende vijgenboom (Matt. 24:32).
Er komt een moment dat Israël zich alsnog in geloof tot God zal keren. Dan zal de tempel een huis van gebed worden voor alle volken!
“In de dagen die komen, zal Jakob wortel schieten, Israël zal bloeien en groeien en zij zullen het wereldoppervlak met vruchten vervullen” (Jes. 27:6).
Deel dit artikel via