Hoofdstuk 1 en 2 van het boek Job geven een opmerkelijke onthulling van de geestelijke wereld alsmede een leerzame ontmaskering van satan als persoon en zijn geheime agenda.
Ter bescherming heeft God de geestelijke wereld voor ons fysieke oog verborgen. En daar mogen we Hem heel dankbaar voor zijn. Als die onzichtbare wereld namelijk wel zichtbaar zou zijn, dan was dat uitermate intimiderend voor ons geweest. Dat neemt niet weg dat satan wel allerlei pogingen onderneemt om zijn duistere imperium toegankelijk te maken. Hij richt zich daarbij vooral tot de meest kwetsbaren van onze samenleving: de kinderen. Denk alleen maar aan de vele occulte kinderboeken, films en spelletjes, die bedoeld zijn om hen spelenderwijs satans wereld binnen te brengen. Juist omdat in onderwijsland gevaren op dit gebied vaak worden gebagatelliseerd, is waakzaamheid voor (groot)ouders extra geboden!
Ontmaskering
In het boek Job worden satan en zijn strategie ontmaskerd en wordt hem bovendien een enorme nederlaag toegebracht. En dat begint met de mededeling: “Het gebeurde op een dag, dat de zonen van God kwamen om hun opwachting te maken bij de HEERE, dat ook de satan in hun midden kwam” (1:6).
De ‘zonen Gods’ (Hebr.: benei ha Elohim) is in het Oude Testament altijd een aanduiding voor engelen. Zo lezen we in Job 38:7 over al de zonen van God (kal-benei Elohim), die zich verheugden en jubelden bij de schepping van de aarde.
Dat deze engelen kwamen om bij de HEERE hun opwachting te maken, betekent vermoedelijk dat zij op een door God bepaald tijdstip, voor Hem verantwoording moesten afleggen.1 Maar opvallend genoeg blijkt ook satan ongevraagd in hun midden te verschijnen.
“Toen zei de HEERE tegen de satan: Waar komt u vandaan? En de satan antwoordde de HEERE en zei: Van het rondtrekken over de aarde en van het rondwandelen erover” (1:7).
Laten we eerst eens kijken naar de belangrijke informatie die hier over satan als persoon wordt onthuld. ‘Rondtrekken en rondwandelen’ betekent dat hij niet, evenals God, alomtegenwoordig is. Hij is plaatsgebonden, wat niet wegneemt dat hij wel een grote legermacht tot zijn beschikking heeft. In Daniël 10:20 lezen we over de vorst van Perzië en de vorst van Griekenland, die door hem waren aangesteld om controle over deze gebieden uit te oefenen. En dat zal ook zeker voor andere gebiedsdelen van de aarde gelden. Niet voor niets waarschuwt Paulus: “Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12).
Mijn dienaar Job
Vervolgens is het mooi om te zien hoe de Heere als het ware vol trots over Zijn dienaar Job spreekt: “De HEERE zei tegen de satan: Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad” (1:8).
Elke keer als God over Job spreekt, met satan of met Jobs vrienden, dan noemt Hij hem ‘Mijn dienaar Job’ (2:3; 42:7-8). Zo spreekt God bijvoorbeeld ook over Abraham, Mozes, David, Jesaja, maar ook over Zijn volk Israël als ‘Mijn Knecht’ (Jes. 49:3)2. En bovenal over de Heere Jezus, Die als de Knecht des HEEREN het verzoenend lijden en sterven onderging.3
Job had dus evenals Gods andere dienstknechten een bepaalde taak te vervullen. Daarbij gaat het de Heere er niet alleen om wat en hoeveel Zijn dienstknechten doen, maar vooral hoe zij hun dienst verrichten. Wat is hun hartsgesteldheid? Kwaliteit boven kwantiteit. En juist daarin blijkt Job een unieke positie in te nemen. De Heere zegt van hem: “Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad” (1:8). In dit verband is het trouwens ook mooi wat Elifaz over Job zegt: “Zie, je hebt velen onderwezen, en je hebt slappe handen versterkt. Je woorden hebben degene die struikelde, opgericht, en de knikkende knieën heb je sterk gemaakt” (4:3-4).4
Job wordt dus niet alleen opgemerkt in de zienlijk wereld, maar ook in de voor ons onzienlijke wereld; de hemelse gewesten. Een principe dat in meerdere bijbelgedeelten wordt bevestigd. Paulus schrijft aan de Efeziërs: “… opdat nu door de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt zou worden” (3:10). Ten aanzien van de boodschap van het Evangelie schrijft Petrus: “…dingen, waarin de engelen begerig zijn zich te verdiepen” (1 Pet. 1:12). Engelen verdiepen zich daarbij niet alleen in de leer, maar ook hoe die leer tot uitdrukking komt in het leven van de gelovige. Zo schrijft Paulus aan de Korintiërs: “Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen” (1 Kor. 11:10).5
Satans inschattingsfout
Satan is dus niet evenals God alomtegenwoordig, en in tegenstelling tot God ook niet alwetend. Dat blijkt uit zijn antwoord aan de HEERE, waarin hij een grote inschattingsfout maakt: “Toen antwoordde de satan de HEERE en zei: Is het zonder reden dat Job God vreest? Hebt Ú niet voor hem en voor zijn huis en alles wat hij heeft, een beschutting gemaakt? Het werk van zijn handen hebt U gezegend en zijn vee breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek toch Uw hand uit en tref alles wat hij heeft. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen” (1:9-11).
Met die woorden raakt satan bij God een gevoelige snaar, die ons bepaalt bij een van de kernthema’s van de Bijbel. Het is Gods verlangen om een liefdesrelatie met de mens aan te gaan. Liefde is immers het kenmerk van Zijn wezen (zie o.a. 1 Joh. 4:8, 16, 19).
Maar God dringt Zijn liefde niet op. Liefde laat zich immers niet afdwingen. En dat heeft in diepste zin ook te maken met het gegeven dat God de mens een vrije wil heeft gegeven. God zou de mens geschapen kunnen hebben met ‘software’, waardoor hij exact aan Zijn verwachtingen zou voldoen. Maar dan zou het begrip liefde slechts een holle frase zijn.
En daarom gaat God de uitdaging van satan aan en staat hem toe een vreselijk lijden over Job uit te storten. Maar door dat lijden van Job beet satan (opnieuw) diep in het stof (vgl. Gen. 3:14). Want in strijd met satans verwachting lezen we in vers 22: “In dit alles zondigde Job niet en schreef God niets ongerijmds toe”. Job raakt niet verbitterd, laat staan dat Hij God in Zijn gezicht (op kwetsende wijze) vaarwelzegt. Met andere woorden: God dienen was voor Job geen verzekeringspolis tegen onheil, of een woekerpolis, waarmee hij grote rijkdom verwierf, zoals sommige welvaartsevangelisten ons willen doen geloven. Job diende God met een oprecht hart zonder bijbedoelingen. In tegenstelling tot God, blijkt satan dus geen weet te hebben van wat er echt in het hart van de mens omgaat. Een bewijs dat satan niet alwetend is.
Een goede les
Voor ons trouwens ook een goede les. Wij kennen niet het hart en de diepere motieven van anderen en kunnen iemand daardoor al gauw verkeerd beoordelen. Zo blijkt ook later uit het foute oordeel van Jobs vrienden over de oorzaak die volgens hen aan Jobs lijden ten grondslag lag.
De aanklager
Satans naam betekent: tegenstander, maar tevens lasteraar en aanklager. En zo wordt hij ook letterlijk genoemd in Openbaring 12:10: “de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God...”
In Zacharia 3:1 lezen we hoe hij de hogepriester Jozua aanklaagt: “Daarna liet Hij mij de hogepriester Jozua zien, die voor het aangezicht van de Engel van de HEERE stond, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen.”
In de daaropvolgende verzen lezen we hoe satan door de HEERE wordt bestraft, waarna Jozua als een brandhout wordt weggerukt uit het vuur. Zijn vuile kleren worden verwisseld voor feestkleren, omdat de HEERE Zelf zijn ongerechtigheid had weggedaan.
Niet almachtig
Behalve dat satan niet alomtegenwoordig en niet alwetend is, is hij ook niet almachtig.
Zonder Gods toestemming kan hij namelijk niet de hand slaan aan Jobs bezittingen, noch aan zijn gezondheid. Die toestemming moet hij van God ontvangen. “De HEERE zei tegen de satan: Zie, alles wat hij heeft, is in uw hand; alleen naar hemzelf mag u uw hand niet uitsteken” (vs. 12).
De gevolgen blijven niet uit, want satan is niet alleen de aanklager van de broeders, hij is ook een mensenmoordenaar vanaf het begin (Joh. 8:44). Maar – hoe dramatisch deze geschiedenis ook verloopt – satan komt als grote verliezer uit de strijd. In tegenstelling tot God is hij immers beperkt in kennis, inzicht, overzicht, aanwezigheid en macht. Wat een bemoediging als de geestelijke wereld ons soms intimideert! We mogen weten: “Die bij ons zijn, zijn méér dan die bij hen zijn” (2 Kon. 6:16).
- In Hebreeën 1:14 worden engelen ook aangeduid als ‘dienende geesten’.
- Hoewel het hier feitelijk over de Messias gaat, die ook Israël wordt genoemd.
- Zie bijv. Jes. 42:1.
- Veel uit het boek Job is terug te vinden in andere bijbelboeken, zoals dit vers uit Hebr. 12:12: “Hef daarom de slappe handen op en strek de knikkende knieën”.
- Het gaat hier om de positie van de vrouw binnen het huwelijk. Zij mag schuilen onder het gezag van de man. Zie ook Ef. 5:22, 23, waar deze verhouding, waarin de wederzijdse liefde centraal staat, een beeld is van Christus en Zijn gemeente.
Deel dit artikel via