In onze vorige aflevering zagen we dat satan niet alomtegenwoordig, noch alwetend, noch almachtig is. Zonder Gods toestemming kan hij dus niet de hand slaan aan Jobs bezittingen of gezondheid. Maar die toestemming krijgt satan wel, op voorwaarde dat Jobs leven gespaard blijft.
Een onbeschrijfelijk verdriet valt Job ten deel. Niet alleen zijn aardse rijkdom, maar ook zijn geliefde kinderen en slaven worden hem ontnomen (1:13-19). Al snel rijst de vraag hoe zij de eeuwigheid zijn ingegaan? Het is een vraag die alleen God kan beantwoorden en ook alleen Hem toekomt1. Wat we wel weten, is dat Job elke ochtend een offer voor zijn kinderen bracht (1:5) en dat God te allen tijden rechtvaardig is in Zijn oordelen (zie o.a. Ps. 119:75). Bovenal had Job kennis van een groot geheim, want in 19:25 roept hij uit: “Ik weet echter: mijn Verlosser2 leeft, en Hij zal ten laatste over het stof opstaan!”
Ik denk dat we mogen aannemen dat, hoe groot ook het verdriet van Job en zijn vrouw moet zijn geweest, Job de hoop had hen terug te zien bij de opstanding van de doden.3
Als dan Job alles is afgenomen, lezen we: “Toen stond Job op en scheurde zijn bovenkleed, schoor zijn hoofd4, viel op de aarde en boog zich neer. En hij zei: Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren5. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd! In dit alles zondigde Job niet en schreef hij God niets ongerijmds toe” (1:20-22).
Als er een God is….
Hoe velen zijn verbitterd in hun geloof en worstelen met de vraag: Als er een God is, waarom laat Hij dat toe? We zullen later zien dat dit ook een van de kernonderwerpen is van de debatten tussen Job en zijn vrienden. Debatten die gevoerd werden zonder kennis van de feiten die zich in de hemel hadden afgespeeld: de ware achtergrond van Jobs lijden. Zonder die kennis belijdt Job toch: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd!”.
Heeft de HEERE gegeven? Ja. Heeft de HEERE ook genomen? Het antwoord op die vraag is een stuk ingewikkelder. God heeft de ketting waar satan aan zit, laten vieren, maar wel met een speciaal doel: Niet omdat Hij Job iets misgunde, maar om satan een smadelijke nederlaag toe te brengen. Satans foutieve berekening was: “Is het zonder reden dat Job God vreest? Hebt Ú niet voor hem en voor zijn huis en alles wat hij heeft, een beschutting gemaakt? Het werk van zijn handen hebt U gezegend en zijn vee breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek toch Uw hand uit en tref alles wat hij heeft. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen” (1:9-11).
Goed om steeds te beseffen dat Job, zijn vrouw en zijn vrienden niets afwisten van de feitelijke aanleiding voor Jobs onheil. De satan had God uitgedaagd en, evenals in Genesis 3, Zijn Woord in twijfel getrokken. En zelfs tegengesproken met de suggestie dat Job geen trouwe dienstknecht was, maar een sluwe man die God te slim af was door Hem met zijn vroomheid om te kopen. Ook voor ons is het belangrijk te beseffen dat we inzet kunnen zijn van beproevingen en dat er vanuit de onzienlijke wereld wordt toegezien hoe wij daarop reageren! Jobs geloof en vertrouwen vallen echter niet om. Hij blijkt dan ook niet op de gave, maar op de Gever zijn vertrouwen te hebben gesteld en zegt: “de Naam van de HEERE zij geloofd!”
Ook lezen we dat Job op de aarde viel en zich neerboog (1:20). En dat neerbuigen deed hij voor niemand anders dan voor de Heere. Precies zoals de Heere Jezus, bij satans verzoeking in de woestijn zei: “Er staat geschreven: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen” (Luk. 4:8).
In feite is satans nederlaag eerst bij Job en later bovenal bij de Heere Jezus, onderdeel van wat God hem al had aangekondigd: “En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen” (Gen. 3:15).
Behalve dat satan niet alomtegenwoordig, niet alwetend en niet almachtig is, zijn ook zijn dagen geteld! (Opb. 12:12; 20:2, 3, 10).
Satans tweede poging
Maar de satan geeft niet op. In hoofdstuk 2 doet hij een nieuwe poging.
“De HEERE zei tegen de satan: Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad. Hij houdt nog steeds vast aan zijn vroomheid, hoewel u Mij tegen hem opgezet hebt om hem zonder reden te verslinden” (2:3).
Let op de belangrijke kanttekening die God maakt: “hoewel u Mij tegen hem opgezet hebt om hem zonder reden te verslinden”. We zullen later zien dat de vrienden van Job juist wel vermeende redenen aandragen voor de oorzaak van Jobs lijden zonder weet te hebben van de ware achtergronden ervan.
Maar de satan geeft niet op en antwoordt de HEERE: “Huid voor huid! Alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven” (2:4).
Wat hoor je vaak mensen zeggen dat gezondheid het allerbelangrijkste is. Wat ze eigenlijk zeggen is: je leeft maar één keer. De dood is het definitieve einde. Dat is ook de gedachte die satan projecteert op Job: “Steek Uw hand maar eens uit en tref zijn beenderen en zijn vlees. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen” (2:5).
Een typisch menselijke reflex
Hoe krenkend moeten satans woorden voor de HEERE zijn, dat hij verwacht dat Job God nog wel in Zijn aangezicht vaarwel zou zeggen. Tegelijk appelleert satan aan zo’n typisch menselijke reflex. Als God je niet merkbaar zegent en bovenal als Hij niet ingrijpt in moeilijke omstandigheden, dan kun je van God beter afscheid nemen. Hij brengt je toch geen enkel voordeel. Het is het typisch ik-gerichte leven. Wat levert het mij op? Hoe kunnen mijn wensen en verlangens worden vervuld? Dat is precies waar ook de vrouw van Job aan appelleert als zij tegen Job zegt: “Houd je nog steeds vast aan je vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf” (2:9).
De vrouw van Job reageert dus wel zoals de satan had ingeschat dat Job zou reageren.
Maar Job neemt daar heel resoluut afstand van met de woorden: “Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet” (2:10).
Pijnlijk moment
Wat moet dit trouwens een pijnlijk moment voor Job zijn geweest, dat zijn vrouw hem aanzet om God vaarwel te zeggen. Een belangrijk principe van het huwelijk vinden we immers in de woorden van Prediker 4:9-10: “Twee zijn beter dan één, want samen krijgen zij een goede beloning voor hun zwoegen. Want als zij vallen, helpt de één zijn metgezel overeind.”
Het lijkt er echter op dat de vrouw van Job ook door de satan is aangezet om deze woorden tot hem te spreken, zoals ooit de eerste Adam tot zonde werd aangezet, maar de laatste Adam (Christus), van wie Job een type is, in de verzoeking staande is gebleven.
Tegelijk denk ik dat we erg moeten oppassen om de vrouw van Job te snel te veroordelen. Het is opvallend dat aan het einde van het boek de toorn van God ontbrandt tegen de drie vrienden van Job, maar niet tegen zijn vrouw. God zegt tegen hen: “want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job” (42:7). Wie onjuist spreekt over een dienaar van God, spreekt dus indirect onjuist over God Zelf. God spreekt Zich evenmin uit over Elihu, de jongste en vierde vriend, die later ten tonele verschijnt.
Is deze verkeerde reactie van de vrouw van Job een uiting van wanhoop, ontreddering en machteloosheid geweest? Zij ziet voor Job alleen nog de dood als uitredding, zoals Job zelf op een later moment zou spreken: “Waarom geeft God aan een ellendige het levenslicht, en het leven aan bitter bedroefden van ziel? Zij verlangen naar de dood, maar hij is er niet; zij speuren ernaar, meer dan naar verborgen schatten” (3:20-21).
Hier blijft Job echter nog staande en spreekt: “Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet” (2:10).
Durven wij zo op God te vertrouwen omdat God, God is? Kunnen wij aanvaarden dat we nu nog kijken door middel van een spiegel in raadselen? Dat, zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, Zijn gedachten en wegen hoger zijn dan de onze? Of kunnen we alleen maar God gehoorzamen en lofprijzen, als we Zijn weg begrijpen?
Hoewel het lijden van Job niet echt vergelijkbaar is met het lijden van de apostel Paulus, zijn de woorden in Filippenzen 4:11-14 wel bijzonder en ook voor ons leerzaam:
“Ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik verkeer. En ik weet wat het is vernederd te worden, ik weet ook wat het is overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles ben ik ingewijd, zowel in verzadigd te zijn als in honger te lijden, zowel in overvloed te hebben als in gebrek te lijden. Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, Die mij kracht geeft. Toch hebt u er goed aan gedaan dat u gedeeld hebt in mijn verdrukking.”
Het is Christus Die ons kracht geeft, maar wat een zegen als God ook in mensen voorziet, die met ons meeleven als het moeilijk is. En dat brengt ons bij de drie vrienden van Job, wiens medeleven echter al snel in een kritische houding omslaat.
- Sprekend over het eeuwigheidsbelang van het kennen van de Messias, hoor je soms de opmerking: “Dus jullie geloven dat een groot deel van de in de Holocaust omgekomen Joden, verloren zijn?” Het antwoord is een pertinent ‘nee’. Zulke oordelen komen ons als mensen nooit toe!
- Hier staat het Hebreeuwse ‘goel’ dat de betekenis heeft van verlossing d.m.v. losprijs. Denk aan de geschiedenis van Ruth, waarin Boaz haar losser (goel) is.
- Voor de hoop van Oudtestamentische gelovigen zie o.a. Ps. 17:5; 49:16; Jes. 26:19; Dan. 12:2; Hos. 13:14.
- Typisch voorbeeld van oosterse rouw.
- Vgl. 1 Tim. 6:7: “Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen”.
Deel dit artikel via