Voordat God in hoofdstuk 38 Zijn stilzwijgen doorbreekt, richt zich eerst nog een vierde spreker tot Job. Het is Elihu, die in vier belangrijke toespraken Job als het ware voorbereidt op het moment dat God rechtstreeks tot hem gaat spreken.
Elihu’s naam betekent ‘Hij is mijn God’. Een veelzeggende betekenis als we bedenken dat te midden van alle ellende, God de God van Job blijft en hem ook ‘Mijn dienaar’ blijft noemen.
Elihu is de zoon van Barachaël, wiens naam betekent: ‘Zegen van God’. Ook die naam is veelbetekenend als we bedenken dat op het lijden van Job uiteindelijk een enorme zegen van God volgt.
Elihu komt uit de stam ‘Ram’, wat betekent ‘hoog’ of verheven’. En zo weten we dat God Zich aan Job als de Allerhoogste bekendmaakt. Hij is de Schepper, de Verlosser, de Onderhouder en de Voleinder van al Zijn werken!
In tegenstelling tot de drie vrienden (Elifaz, Bildad en Zohar) wordt Elihu niet door God berispt en hoeft Job voor hem geen offer te brengen, noch voorbede voor hem te doen (zie 42:7-9). We mogen dan ook aannemen dat de woede van Elihu over Job een heilige woede was, omdat Job ‘zichzelf rechtvaardigde tegenover God’ (32:2). Elihu’s woede keert zich eveneens tegen Jobs drie vrienden, “omdat zij geen antwoord vonden, maar Job toch schuldig verklaarden” (Job 32:3). Met andere woorden: al hun aanklachten tegen Job waren ongegrond.
Ouderdom en wijsheid
Elihu’s wijsheid blijkt onder meer uit het feit dat hij wacht met spreken op Job en zijn drie vrienden “omdat zij ouder van dagen waren dan hij” (32:4). Zo hanteert hij een belangrijk Bijbels principe: “Ik zei: Laat de dagen spreken, en de veelheid van jaren wijsheid bekendmaken” (32:7). Toch is leeftijd geen garantie voor wijsheid en inzicht, aldus Elihu’s kanttekening: “Voorwaar, het is de Geest van God in de sterveling, en de adem van de Almachtige, die hen verstandig maakt. Niet de velen van jaren zijn wijs, niet de oude mensen begrijpen het recht. Daarom zeg ik: Luister naar mij; ook ik zal mijn gevoelen vertellen” (32:8-10).
Het woord ‘gevoelen’ is de vertaling van het Hebreeuws woord ‘dea’ dat ‘kennis’ of ‘mening’1 betekent. Het blijkt dan ook dat Elihu zijn mening op kennis baseert. We beperken ons tot een paar voorbeelden uit zijn vier toespraken.
Fragmenten uit Elihu’s toespraken
“Zie, ik heb gewacht op jullie woorden; ik heb al jullie inzichten aangehoord tot jullie naar woorden moesten zoeken. Ik heb op jullie gelet, en zie, er is niemand die Job kon overtuigen, niemand van jullie die zijn woorden beantwoordde” (32:11-12).
Elihu kan wachten en luisteren. In tegenstelling tot de drie vrienden zijn op hem wel de woorden van Spreuken 25:11 van toepassing: “Een woord op het juiste moment gesproken, is als gouden appels in zilveren schalen.” Het kost Elihu overigens wel moeite om zich al die tijd in te houden2: “Zie, mijn buik is als wijn die niet geopend is; als nieuwe leren zakken zou hij scheuren. Ik zal spreken, zodat ik voor mijzelf lucht krijg; ik zal mijn lippen openen, zodat ik kan antwoorden” (32:19-20).
Elihu wil zuiver zijn in zijn oordeel: “O, laat ik voor niemand partij trekken, en geen mens naar de mond praten! Want ik kan niemand naar de mond praten; meteen zou mijn Maker mij wegnemen” (32:21-22). Dat ook Zijn Maker zonder aanzien des persoons oordeelt, komt in zijn derde toespraak tot uitdrukking: “Hij trekt geen partij voor de vorsten, en trekt de rijke niet voor boven de arme, want zij zijn allemaal het werk van Zijn handen. In een ogenblik sterven zij, zelfs midden in de nacht; een volk wordt heen en weer geschud en komt om; de machtige wordt weggenomen, maar niet door een mensenhand” (34:19-20).
Mogelijk heeft Paulus zich door deze woorden laten inspireren toen hij schreef: “Want ben ik nu bezig mensen te overtuigen, of God? Of probeer ik mensen te behagen? Als ik immers nog mensen behaagde, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn” (Gal. 1:10).
Het wezen van God
En dan blijkt Elihu’s kennis van het wezen van God: “Waarom heb je Hem ter verantwoording geroepen? Hij legt immers van geen van Zijn daden verantwoording af” (33:13). Nee, dat doet de HEERE inderdaad niet met Job. De eerste twee hoofdstukken van het boek, waarin de aanleiding voor zijn lijden wordt beschreven, zijn al die tijd voor Job verborgen gebleven.
Vervolgens vinden we opnieuw een prachtige verwijzing naar Christus als de Afgezant en (Be)middelaar van God, door Wie Hij verzoening heeft bewerkt.
“Als er dan een afgezant3 bij hem is, een bemiddelaar, één uit duizend, om de mens bekend te maken wat zijn recht is, dan zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, zodat hij niet neerdaalt in het graf; Ik heb verzoening gevonden” (33:23-24).
Die verzoening is de basis van de opstanding uit de doden: “Zijn vlees zal frisser worden dan het was in zijn jeugd; hij zal terugkeren tot de dagen van zijn jeugd” (33:25).
Elihu’s tweede toespraak
In zijn tweede toespraak bepleit Elihu het belang van zorgvuldigheid van spreken en luisteren: “Want het oor beproeft woorden, zoals het gehemelte voedsel proeft” (34:3).
Vervolgens brengt Elihu verschillende aspecten van Gods Wezen ter sprake.
God, de Schepper:
“Wie heeft Hem over de aarde aangesteld, en wie heeft de hele wereld neergezet?” (34:13).
God, de Rechter, Gever en Nemer van het Leven:
“Als Hij Zijn hart tegen de mens zou richten, diens geest en diens adem tot Zich zou verzamelen, dan zou alle vlees tegelijk de geest geven, en de mens zou tot stof terugkeren” (34:14-15).
“Hij trekt geen partij voor de vorsten, en trekt de rijke niet voor boven de arme, want zij zijn allemaal het werk van Zijn handen. In een ogenblik sterven zij, zelfs midden in de nacht; een volk wordt heen en weer geschud en komt om; de machtige wordt weggenomen, maar niet door een mensenhand” (34:19-20).
“Omdat Hij hun werken kent, keert Hij hen 's nachts om, en zij worden verbrijzeld” (34:25).4
Gods alwetendheid:
“Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al hun voetstappen. Er is geen duisternis en er is geen schaduw van de dood waar degenen die onrecht bedrijven zich kunnen verbergen” (34:21-22).
Gods heerschappij op macro- en microniveau:
“Hij regeert zowel over een volk als over een mens alleen ...” (34:29).
“Kijk naar de hemel en zie, en aanschouw de wolken, die hoger zijn dan jij” (35:5).
God als Rechter:
“Zie, God is machtig, maar Hij veracht niets; machtig is de kracht van Zijn hart. Hij laat de goddeloze niet leven, en Hij verschaft ellendigen recht. Hij trekt Zijn ogen niet af van de rechtvaardige, maar Hij plaatst hen voor altijd met koningen op de troon, en zij worden verheven” (36:5-7).
Gods verhevenheid ten opzichte van de mens:
“Als je zondigt, wat doe je dan tegen Hem? Als je overtredingen talrijk zijn, wat doe je Hem daarmee aan? Als je rechtvaardig bent, wat geef je Hem daarmee, of wat ontvangt Hij uit jouw hand? Je goddeloosheid zou zijn tegen een man zoals jij, en je rechtvaardigheid zou zijn ten bate van een mensenkind” (35:6-8).
De Eeuwige en Onveranderlijke:
“Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet; het getal van Zijn jaren is niet te doorgronden. Want Hij trekt de waterdruppels omhoog, die na Zijn damp regen uitgieten. Zij laten de wolken stromen, zij druipen overvloedig op de mensen neer. Kan iemand ook begrijpen hoe de wolken zich uitbreiden, en het dreunen uit Zijn hut? Zie, Hij spreidt Zijn licht erover uit, en Hij bedekt de diepten van de zee. Want daardoor spreekt Hij recht over de volken; Hij geeft voedsel in overvloed. Met Zijn handen bedekt Hij het licht, en beveelt het zijn doel te treffen. Zijn geroep kondigt Hem aan, evenals het vee de komende storm” (36:26-33).
Ten slotte legt Elihu in hoofdstuk 37 het accent op het spreken van God door Zijn schepping, dat niemand kan ontgaan.
“God dondert wonderbaar met Zijn stem; Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet. Want Hij zegt tegen de sneeuw: Wees op de aarde. Ook tegen de slagregen van de regen; en dan is er de slagregen van Zijn sterke regens” (37:5-6).
“De wilde dieren gaan naar hun schuilplaatsen, en blijven in hun holen. Uit Zijn kamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden komt de kou. Door de adem van God geeft Hij ijs, zodat de brede wateren verstijven. Ook maakt Hij de wolken zwaar van vocht; Hij spreidt de wolk van Zijn licht uit. Die gaat naar Zijn wijze raad alle kanten uit, om te doen alles wat Hij hun gebiedt op het oppervlak van de wereld, op de aarde. Hij beschikt het voor Zijn land, hetzij tot een roede, hetzij tot goedertierenheid. Hoor dit aan, Job! Blijf staan en let op de wonderen van God. Weet je hoe God ze rangschikt, en hoe Hij het licht van Zijn wolk laat schijnen? Weet je hoe de wolken zweven? Ken je de wonderen van Hem Die volmaakt in kennis is? Weet je hoe je kleren warm worden als Hij de aarde stil maakt vanuit het zuiden? Heb je samen met Hem de hemel uitgespannen, die vast is als een gegoten spiegel? Maak ons bekend wat wij tegen Hem moeten zeggen, want wij kunnen niets voor Hem uiteenzetten vanwege de duisternis. Zal het aan Hem verteld worden, als ik zo spreek? Als iemand dat zegt, zal hij zeker verslonden worden. Nu ziet men het licht niet, het schijnt in de wolken, maar als de wind langsgaat, zuivert hij die. Uit het noorden komt goud; bij God is een ontzagwekkende majesteit! De Almachtige, wij kunnen Hem niet vinden; Hij is groot van kracht en recht en hoogst rechtvaardig; Hij onderdrukt niet. Daarom vrezen de mensen Hem; maar alle eigenwijzen van hart ziet Hij niet aan” (37:8-24).
Met al deze woorden bereidt Elihu Job voor op het spreken van God dat in lijn met zijn toespraken ligt.
- Het woord komt drie keer in hfdst 32, één keer in hfdst. 36 en één keer in hfdst. 37 voor.
- Denk in dit verband ook aan de woorden van Jeremia 20:9: “Zei ik: Ik zal niet aan Hem denken, ik zal niet meer spreken in Zijn Naam, dan werd het in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijn beenderen. Wel deed ik moeite om het in te houden, maar ik kon het niet.”
- Het woord ‘afgezant’, in het Hebreeuws ‘malak’, wordt ook vertaald met boodschapper of engel. Denk aan de Engel des HEEREN, de openbaring van Christus voor Zijn vleeswording.
- Zie de geschiedenis omtrent het leger van Sanherib (2 Kon. 19:35).
Deel dit artikel via