Wij leven in een onzekere tijd. In ons land hebben we te maken met een veelvoud aan crises. Ik werk in een noodopvang voor minderjarige asielzoekers. Op deze plek komen asielcrisis, jeugdzorgcrisis, onderwijscrisis en wooncrisis samen. En dan hebben wij het nog niet over de persoonlijke problemen van deze jongeren. Kort geleden las ik dat er op korte termijn ook nog een enorm tekort zal zijn aan opvangplaatsen voor asielzoekers. De maatschappij zal hierdoor ontwricht raken.
De huidige situatie doet mij denken aan wat in Daniël 9:25 staat: “Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden.”
Israël kent en kende benauwde tijden. Enkele maanden geleden stond er in de krant dat er zeven doden zijn gevallen bij een aanslag op een synagoge in Jeruzalem. Zeven keer één mensenleven in één keer verwoest. De tijd waar Daniël het over heeft, was ook niet best. Het beslaat de periode van terugkeer uit ballingschap tot aan de komst van de Messias. Het volk werd in die tijd bedreigd en onderdrukt door de omliggende volken. Zo liet Antiochus Epifanes duizenden Joden ombrengen die in verzet kwamen toen hij een afgodsbeeld in de tempel plaatste. Ondanks alle tegenstand die het volk kreeg, staat er: “Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden.” Het volk zat niet bij de pakken neer, maar bleef doorbouwen. Daar zit misschien voor ons ook wel een les in.
Staande blijven
Maar hoe kon Israël zich in die donkere tijden staande houden? Hoe kunnen wij ons staande houden in onzekere tijden? In de laatste woorden van het Oude Testament wordt een weg gewezen. Israël wordt daar opgeroepen om aan de wet van Mozes te denken en vast te houden aan de inzettingen en bepalingen hiervan (Mal. 4:4). Vervolgens wordt er een profetische belofte gedaan waarin Elia voorafgaand aan de dag des HEREN zal komen om het hart van de kinderen tot de vaderen terug te brengen (Mal. 4:5-6). Wij vinden hier de wet en de profeten terug. Daarbij is de wet voor Israël de wegwijzer richting een hoopvolle toekomst. Of zoals Paulus later zegt: “Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft” (Rom. 10:4). Dwars door de donkere tijd van stilte heen diende het onderwijs van de wet voor Israël als een moreel kompas leidend tot Christus als Verlosser.
In zekere zin geldt dit ook voor ons. Zeker nu wij in een tijd leven van moreel verval door het loslaten van Bijbelse normen en waarden. In zijn laatste brief voor zijn dood zegt Paulus tegen Timotheüs dat er moeilijke tijden zullen komen (2 Tim. 3:12; 2 Tim. 4:3). Hij zegt daarbij ook dat het onderwijs van de Schrift (hier het Oude Testament) nuttig is om de mens op te voeden in de rechtvaardigheid (2 Tim. 3:16). Dit zet tegelijk aan tot het doen van goede werken. Oftewel: Ondanks moeilijke tijden wordt er doorgebouwd. Hij besluit met zichzelf als voorbeeld te stellen: hij heeft de goede strijd gestreden en het geloof behouden (2 Tim. 4:7). Wat voor hem, maar ook voor ons, is weggelegd, is een profetisch vergezicht: “Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Tim. 4:8). Zo wordt de gelovige met Gods Woord als leidraad van een onzekere tijd richting een hoopvolle toekomst geleid. Daarbij vormt Christus’ verlossingswerk een onmisbare basis (2 Tim. 1:9-10).
We gaan weer even terug naar Maleachi 4. In onze Bijbel is Maleachi het laatste Bijbelboek. In de Joodse Bijbel (de Tenach) sluit het de Wet en de Profeten af en volgen de Geschriften. In dit opzicht is het mooi dat Maleachi in zijn laatste woorden zowel refereert aan de Wet als de Profeten als hij het heeft over Mozes en Elia. Maar er is ook een bijzonder verband te ontdekken met het eerste boek van de Geschriften, namelijk de Psalmen. In de Joodse opvatting van de Bijbel vormen de Geschriften het antwoord op de wet en de profeten. In kerken waar de wet gelezen wordt, vinden wij deze gedachte nog steeds terug. In antwoord op de wet wordt een psalm gezongen.
Als wij het Psalmenboek openslaan, dan vormen – zoals veel uitleggers het zien – Psalm 1 en 2 een inleiding op het Psalmenboek. In Psalm 1 staat het leven naar de wet centraal. In Psalm 2 vinden wij een profetische waarschuwing, maar ook een Messiaanse belofte: “Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt. Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!” (Ps. 2:12). Het antwoord van de Jood op de Wet en de Profeten is het leven overeenkomstig de voorschriften en bepalingen van de wet in het licht van een Messiaanse toekomst. Aan het einde van de Psalmen zien wij dan dat dit eindigt in een groot halleluja van de hele mensheid: “Laat alles wat adem heeft de HEERE loven. Halleluja!” (Ps. 150:6). De Joodse Bijbel eindigt met 2 Kronieken waar Kores Israël oproept om in de Naam van God op te trekken naar Jeruzalem om daar Gods huis te bouwen (2 Kron. 36:23).
In zekere zin vinden wij in 2 Kronieken 36 een open einde. Er wordt ons niet verteld hoe dit afloopt. Dit maakt duidelijk dat de Schrift met het tot stand komen van het Oude Testament nog niet volledig was. Het wachtte nog op voltooiing door Jezus Christus. Wat heerlijk dat wij mogen leven met een voltooide Bijbel! Zo vinden wij aan het einde van het Nieuwe Testament de voltooiing van het hemels Jeruzalem, waarover staat geschreven: “En de naties die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer erin” (Opb. 21:24).
Hoe zijn wij op weg naar deze zekere toekomst?
Deel dit artikel via