Bergen markeren en onthullen op een prachtige manier bepaalde heilsfeiten in de Bijbel. In deze vijfdelige serie staan we nu stil bij de berg Moria.
De berg Moria komen we voor het eerst tegen in Genesis 22, waar we de bekende geschiedenis vinden die in het jodendom bekend staat als ‘de binding van Izak’. De zelfovergave van Izak, die inmiddels tot een volwassen man moet zijn uitgegroeid, neemt daarin een centrale plaats tot navolging. Dat Izak, in tegenstelling tot hoe hij vaak op schilderijen wordt afgebeeld, geen klein jongetje meer was, kunnen we onder andere opmaken uit zijn krachtsinspanning. Zonder gebruikmaking van hun lastdier was hij in staat om met het hout voor het brandoffer op zijn schouders naar de offerplaats te lopen (vs. 5). Kortom, Izak liet zich volkomen vrijwillig door Abraham binden. Maar als we wat dieper de geschiedenis bekijken, herkennen we in Izak een type van Hem, over Wie de Vader later zegt: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” (Matt. 3:17; 12:18; 17:5). En juist deze intieme relatie tussen de Vader en de Zoon, de gehoorzaamheid van de Zoon, alsmede de diepe weg van hun gezamenlijk lijden, wordt ons door Gods Geest op aandoenlijke wijze geschetst.
Zie, hier ben ik
Als de HEERE Abraham bij name roept, is zijn reactie meteen: “Zie, hier ben ik”. Het is de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘hineni’, dat de betekenis heeft van volkomen beschikbaarheid en bereidwilligheid en maar liefst drie keer in dit hoofdstuk voorkomt (vs. 1, 7, 11). We herkennen de woorden van de Heere Jezus: “Ik ben uit de hemel neergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar de wil van Hem Die Mij gezonden heeft” (Joh. 6:38).1
Uw enige
Opvallend is dat de HEERE Izak ‘uw enige, die u liefhebt’ noemt (vs. 2, 12). Het Hebreeuws kent twee woorden voor het begrip één. Allereerst echad dat o.a. gebruikt wordt bij Israëls geloofsbelijdenis en duidt op een samengestelde eenheid: “Hoor Israël, de HEERE onze God is één.” Het onthult impliciet de Goddelijke drie-eenheid. Het andere woord is jachid, dat een absolute eenheid betekent. Als de HEERE dus spreekt over Izak als ‘uw enige’ is dat – voor zover het gaat om de belofte en heilsontwikkeling - een expliciete uitsluiting van Ismaël (Gen. 17:19; 21:12). Alleen Izak wordt door God als ‘uw zoon’ aangeduid en Ismaël als ‘haar (Hagars) zoon’ (vgl. Gen. 21:10, 13; 22:2, 12, 16).
Die u liefhebt
De liefde tussen de vader en de zoon komt tot uitdrukking in de intimiteit waarmee zij elkaar aanspreken: “Mijn vader! Hij zei: Zie, hier ben ik (hineni), mijn zoon” (vs. 7) en hun instemming in de veelzeggende beschrijving van vers 8: “Zo gingen zij beiden samen” (op weg naar de offerplaats!). Als we denken aan het in gehoorzaamheid volbrengen van de wil van de Vader, staat ons meestal de diepe weg van Christus’ lijden voor ogen. Genesis 22 accentueert echter vooral het lijden van de Vader. Hij was Degene die Zijn geliefde Zoon moest nemen om als brandoffer te offeren (vs. 2). Denk aan Paulus’ woorden: “Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft …” (Rom. 8:32), en natuurlijk de bekende woorden van Johannes 3:16: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft …” Dat is ook wat Abraham tweemaal te horen krijgt: “Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt … nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt …” (vs. 12, 16). Dat dit twee keer gezegd wordt en zelfs in vers 16 in een eedzwering wordt verankerd, duidt op een belangrijke kernwaarheid. Door deze daad van overgave en gehoorzaamheid van zowel de vader als de zoon, verzegelt de HEERE als het ware Zijn eerder gedane beloften: “Omdat u … Mij uw zoon, uw enige niet onthouden hebt, zal u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent” (vs. 16- 19). Het is de gehoorzaamheid die zou uitmonden in de ultieme gehoorzaamheid van de Zoon en Erfgenaam van Abraham, Christus (Gal. 3:16).
Tegenwerping
Als tegenwerping met betrekking tot Abrahams en Izaks gehoorzaamheid en overgave, wordt soms gezegd dat Abraham wist dat ‘God Zichzelf zou voorzien van het lam voor het brandoffer” (vs. 8) en dat God, in de Persoon van de Engel van de HEERE, uiteindelijk de voltrekking van de executie voorkwam. Toch is Gods getuigenis anders. Hij zag Abrahams hart aan en zei: “Nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.” Vandaar dat Jakobus kon schrijven dat ‘Abraham zijn zoon op het altaar offerde’ (2:21). Abrahams overtuiging was niet, ‘God zal mij er op het laatste moment wel van weerhouden. Nee, “Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug” (Hebr. 11:18-19). Abraham geloofde in God, “Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn” (Rom. 4:17). Op basis van dat geloof kon Abraham tegen zijn knechten zeggen: “Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren” (Gen. 22:5) en kon hij de naam van die plaats noemen: “De HEERE zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van de HEERE zal erin voorzien worden” (Gen. 22:14). Het is dan ook de berg met Gods belofte: ‘die Ik u noemen zal’ (vs. 2).
De berg van de HEERE
Hoe op die berg van de HEERE zal worden voorzien en waar die berg te vinden is, namelijk in het land van Moria (vs. 2), lezen we niet alleen in Genesis 22. In 2 Kronieken 3:1 vinden we dezelfde locatieaanduiding: “… in Jeruzalem, op de berg Moria, waar de HEERE aan zijn vader David verschenen was, op de plaats die David bepaald had, op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet”. Het gaat hier dus om de door David gekochte dorsvloer van de Jebusiet Ornan, op de berg Moria. Aanleiding voor die koop lezen we in 2 Samuel 24:16-25, waar David door de HEERE wordt bestraft vanwege een volkstelling, die niet naar de eis van de wet was uitgevoerd (Exod. 30:12-16). David kon kiezen uit drie straffen: zeven jaar hongersnood, waarvan de vreselijke gevolgen mogelijk nog wereldwijd bekend waren uit de geschiedenis van Jozef; drie maanden vluchten voor zijn vijanden, waarvan David wist wat dat met alle wreedheden kon betekenen. Hij verzucht dan ook: “laat mij niet in de hand van mensen vallen.” En zo bleven ‘drie dagen pest in land’ over, in het vertrouwen: “Laten wij toch in de hand van de HEERE vallen, want Zijn barmhartigheid is groot” (2 Sam. 24:14). Hoewel het oordeel wel degelijk werd voltrokken, wordt Davids vertrouwen op Gods barmhartigheid niet beschaamd. De HEERE kreeg berouw over dit kwaad, en zei tegen de engel die verderf onder het volk aanrichtte: “het is genoeg, trek uw hand nu terug” (2 Sam. 24:16). Het is bijna vergelijkbaar met de roep van de Engel van de HEERE aan Abraham, die met zijn mes klaarstond om Gods opdracht te vervullen: “steek uw hand niet uit naar de jongen.” Bij Abraham was het zijn godvrezendheid, ‘uw zoon, uw enige, heb u Mij niet onthouden’, waarop God Zichzelf (!) in een Lam ten brandoffer voorzag. Bij David was het zijn schuldbelijdenis: “Zie, ík heb gezondigd en ík heb mij misdragen …”. Na brandoffers en dankoffers te hebben gebracht, “liet de HEERE Zich verbidden ten gunste van het land, en de plaag over Israël werd tot stilstand gebracht” (2 Sam. 24:17,25).
Moria, door de HEERE verkoren
In 2 Kronieken 3:1 worden de berg Moria (verkoren, of voorzien door de HEERE) en het door Salomo gebouwde huis van de HEERE alsmede de dorsvloer van Ornan, waar God aan David verscheen en aan Zijn toorn een einde kwam als een en dezelfde plaats aangeduid. “Toen begon Salomo het huis van de HEERE te bouwen, in Jeruzalem, op de berg Moria, waar de HEERE aan zijn vader David verschenen was, op de plaats die David bepaald had, op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet.” Dat God uitdrukkelijk Zelf die plaats bepaalde vinden we voor het eerst in de woorden van Mozes als hij spreekt over “de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen. Daarheen moet u uw brandoffers brengen, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers van uw hand, uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee.” (Deut. 12:5,6). Het is de heilige plaats, waar de Heere Jezus in Zijn eindtijdrede naar verwijst: “Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats…” (Matt. 24:15,16). Buiten de poort geleden (Hebr. 13:12), bracht Hij het ware offer in het land Moria, ‘op een van de bergen’, die God had bepaald: Golgotha.
1. Zie o.a. ook Psalm 40:8,9; Gen. 37:13; Exod. 3:4 en Jes. 6:8.
Deel dit artikel via