Op 2 mei 1922 deed ik, een 18-jarige Joodse jongen, mijn geloofsbelijdenis in Jezus als Messias. Dit gebeurde in een kleine kapel in Warschau en in aanwezigheid van een groep Joodse gelovigen en anderen. Sommigen van hen stierven later in de Holocaust een wrede en gewelddadige dood. De plek van mijn geloofsbelijdenis werd door de nazi’s met de grond gelijkgemaakt. Weg waren mijn geliefden, mijn stad en het land van mijn jeugd. Wat overbleef, was de herinnering, broos en vergankelijk, maar brandend in mijn geest.
Een halve eeuw later zou men mij kunnen vragen: “Was het de moeite waard om christen te worden? Om de prijs te betalen van het isolement van je eigen familie, een balling te worden onder je eigen volk, te leven tussen twee werelden, de eenzame weg van de Messiasbelijdende Jood te bewandelen, een vreemdeling te zijn voor de Joden en een mysterie voor de heidenen? En was je destijds niet te jong voor zo’n onomkeerbare beslissing?” Maar er zijn toch wel meer jonge mannen geweest tot wie God heeft gesproken en die Hem hebben gehoorzaamd? Denk maar eens aan de profeten Jesaja, Amos en Hosea, allemaal heel jong.
Mijn ouders
Ik ben geboren in 1903. Mijn moeder was zoals miljoenen Joodse moeders: ze voedde haar gezin op, zorgde voor het huishouden en hield van haar man en haar kinderen binnen haar beperkte gezichtsveld. Haar gezin was haar domein en de stadsgrenzen van Warschau waren de buitenste grenzen van haar wereld.
Vader was een heel andere persoon. Hij was noch orthodox noch liberaal. Misschien typeert het Hebreeuwse ‘mitnaged’ hem het best; dat wil zeggen, een Jood die zich verzette tegen een verstikkend en verstard ritualisme. Hij kende het rabbijnse jodendom door en door, maar had ook een goede seculiere opleiding, iets wat niet zo gebruikelijk was onder Poolse Joden rond de eeuwwisseling. Van beroep was vader maker van kartonnen dozen. Daarnaast had hij twee passies: allereerst voor muziek. Thuis was er soms niet genoeg te eten, maar wel altijd een overvloed aan muziek.
Vaders ontmoeting met de Messias
Wat hem het meest in beslag nam, was zijn passie voor God. Zijn zoektocht, die innerlijke honger, leidde hem onvermijdelijk naar de studie van het Nieuwe Testament. Hierdoor raakte hij in de ban van de stralende persoonlijkheid van Jezus.
Net als andere Joden was mijn vader al vroeg in zijn leven ‘ingeënt met antichristelijk gif’. Was het christendom niet verantwoordelijk voor al het Joodse lijden en voor de rivieren van bloed en tranen? En stond Jezus niet aan de basis van dit alles? Maar bij het lezen van het Nieuwe Testament ontmoette mijn vader de echte Christus, die zo anders was dan hij ooit had gehoord of zich had voorgesteld. In Hem vond hij de liefde van God in haar onvervalste heiligheid en schoonheid. Het was deze Messias die mijn vader aan mij doorgaf.
Joodse scholing
Op vijfjarige leeftijd ging ik naar het cheder (religieuze school). Mijn vader wilde dat ik zoveel mogelijk wist over het jodendom. Ik blonk uit in de studie van Choemasj (de vijf boeken van Mozes) en de Targoem en de commentaren van Rasji en anderen. Wanneer er een examen of inspectie was door het schoolbestuur behoorde ik tot de slimme jongens die door de rabbi naar voren werden geschoven.
Een halve dag ging ik naar het cheder en een halve dag naar de seculiere openbare school, want mijn vader wilde niet dat mijn onderwijs eenzijdig zou zijn. Een tijdlang bezocht ik zelfs de jesjiva, het instituut voor hogere Joodse opleiding, waar ik de Talmoed bestudeerde en gewichtige vragen, zoals wat er moet gebeuren met een ei dat op de sjabbat is gelegd: is het koosjer of treife (ritueel ongeoorloofd)? Ik moet toegeven dat mijn interesse voor het jodendom hierdoor afnam.
Maatschappelijke onrust
Om mij heen waren er indringende gebeurtenissen zoals oorlog, sociale onrust, wreedheid en dat eigenaardige en altijd aanwezige antisemitisme. Op de een of andere manier leken de religieuze voorschriften en riten van mijn volk op dit alles geen antwoord te hebben. De ouderen, en ook de jongeren van mijn generatie, voelden de ontoereikendheid, de banaliteit van hun religieuze opvoeding, en ze kwamen ertegen in opstand.
De Eerste Wereldoorlog, met zijn angst, honger en lijden, vaagde alle zekerheid weg die ik als kind bezat. Mijn vader werd opgeroepen voor militaire dienst in het Russische leger. Hij kwam terug als een fysiek gebroken man. Hij stierf in 1920 tijdens de naoorlogse epidemieën. Maar in zijn laatste paar levensjaren sprak hij vaak met mij over de Heere Jezus. Diep in mijn hart groeide mijn bewondering voor Hem.
Mijn vaders laatste wil
Kort voor mijn vader stierf, vertrouwde hij mij de zorg voor mijn moeder en twee jongere zusjes toe. Ik was toen nog maar 17 jaar. Hij zei tegen mij: “Als je ooit tot de overtuiging komt dat Jezus de ware Messias en je Verlosser is, aarzel dan niet om Hem openlijk te belijden. Ik werd hiervan weerhouden door je moeder, die dreigde van me te scheiden en de kinderen weg te nemen als ik Hem publiekelijk zou volgen. Laat niemand en niets je afleiden van je geloof en overtuiging; volg de innerlijke stem.” Kort hierna stierf hij.
Geroepen midden in de nacht
Dezelfde Jezus die het hart van mijn vader aanraakte, sprak op een machtige manier ook tot mij. Het was een winternacht in Warschau. Als tiener stond ik bij een kleine olielamp bij een piepklein flikkerend lichtje geboeid te lezen in het Evangelie van Mattheüs. Toen voelde ik een rilling door mijn hele wezen gaan, een besef van de nabijheid, de aanwezigheid van God in Christus. In het schijnsel van dat flikkerende licht zag ik duidelijk degene die verklaarde: “Ik ben het licht der wereld” (Joh. 8:12). In die nacht gaf ik mijn hart aan Jezus.
Onbeantwoorde vragen
Intussen zijn vele jaren van mijn leven met Christus voorbij. Terugkijkend zie ik met verwondering de hand van God die mij zelfs in mijn vroegste dagen leidde. Waarom was mijn leven in mijn jeugd gespaard gebleven? Waarom kwam mijn vader, van alle miljoenen Joden in Europa die stierven zonder kennis van Jezus de Messias, een Nieuw Testament tegen? Waarom sprak hij met mij over Hem? Waarom was ik gespaard gebleven te midden van de verschrikkingen van twee wereldoorlogen en tijdens de gevaarlijke overtocht over de oceaan naar de VS, toen vijandelijke onderzeeërs in de diepte op de loer lagen? Waarom had Jezus tot mijn hart gesproken? Mijn dierbaren stierven in de satanische vernietigingskampen van Hitler. Sommigen werden opgeslokt achter het IJzeren Gordijn, om nooit meer iets van te horen. Onverdiend heeft God mij geleid van plaats naar plaats, steeds deuren openend voor nieuwe dienstbaarheid, nut en zegen voor mijn volk.
Lydia
Een van de grootste zegeningen in mijn leven was de ontmoeting in 1935 in Londen met Lydia Sitenhof, een begaafde jonge Joodse gelovige. Toen wij ons verloofden, kwam zij naar Polen, waar ik hoofd van een zendingspost was en waar ik hoopte te trouwen om daarna mijn bediening voort te zetten. Maar Lydia voelde de naderende storm, die Polen een van de eerste slachtoffers van Hitlers waanzin zou maken. Daarom raadde zij mij aan Polen te verlaten, wat ik in 1937 ook deed. We trouwden in Engeland. Sindsdien is zij mijn liefhebbende en trouwe metgezel en hulp geweest. We hebben onze handen en harten verenigd in Zijn dienst, en de Heere heeft ons gezegend en gebruikt. Door onze boeken en geschriften mochten wij een blijvende bijdrage leveren aan de zaak van Christus onder Zijn volk, de Joden.
De hogeschool van de harde klappen
Niet dat stormen ons bespaard zijn gebleven. God belooft zijn kinderen geen rustige vaart. Er waren zeker tijden van kwelling, beproeving en gevaar. Mijn boot werd heen en weer geslingerd, maar in het kwetsbare schip was mijn Heere altijd aanwezig.
Sommige jaren van mijn leven waren jaren van voorbereiding op verschillende scholen en onderwijsinstellingen. Maar de opleiding die ik het meest koester, is die ik rechtstreeks van mijn Heiland ontving als ik Zijn Woord overpeinsde, en ook die ik kreeg in een uitstekende school: ‘de hogeschool van de harde klappen.’
De grootste beloning
Onvolmaakt en onwaardig als ik ben, heeft de Heere mij gebruikt als een instrument voor de verheffing en zegen van duizenden van mijn Joodse broeders. Op het moment van dit schrijven is ongeveer een halve eeuw verstreken in Zijn dienst, waarvan de laatste dertig jaar als algemeen secretaris van de zendingsorganisatie Friends of Israel. Mijn werkterrein is zo groot geworden als de wereld. Overal waar mijn broeders en zusters zielenleed of nood lijden, heb ik het voorrecht gehad hen te dienen. Het is geen kleinigheid te weten dat hierdoor de lasten van duizenden zijn verlicht, de honger van velen is gestild en het licht van Christus heeft geschenen in de harten van mensen die te lang in duisternis hadden verkeerd. Het is mijn hoop en gebed dat, wanneer ik op een dag voor mijn Meester sta, Hij zal zeggen: “Goed gedaan, gij goede en trouwe dienaar” (Matt. 25:21). Dat zal de grootste beloning zijn.
Bron: https://israelmyglory.org/article/after-a-half-century, vertaling: Joop Akker.
Deel dit artikel via