In de 55 jaar dat IB Magazine bestaat, zijn er al heel wat artikelen aan het boek Daniël gewijd. Niet verwonderlijk als we bedenken hoeveel informatie dit twaalf-hoofdstukken-tellende boek bevat over Gods handelen met Israël en de volken in verleden, heden en toekomst. En ja, hoe zouden we bijvoorbeeld het boek Openbaring kunnen begrijpen als ons daartoe niet de sleutels in het boek Daniël werden aangereikt? In deze studie willen we ons echter vooral richten op de persoon Daniël en zien hoe het leven van deze ‘zeer gewenste man’ - zo’n 2600 jaar later - nog altijd tot zegen, opbouw en bemoediging kan zijn.
Als we het leven van de oudtestamentische profeten bestuderen, is het goed om de woorden van Petrus in gedachten te houden, dat “de profetie destijds niet is voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken” (2 Pet. 1:21). Deze heilige, door God afgezonderde mannen, gaven dus niet hun eigen visie op het wereldgebeuren, hielden zich niet bezig met eigen speculaties over de toekomst, maar spraken slechts datgene wat hen door de Heilige Geest was ingegeven. Joodse mannen, die hun leven volledig aan de Heere hadden toegewijd en door hun bediening niet zelden in moeilijke omstandigheden verkeerden. Zij ervoeren vreugde, maar ook verdriet om de soms pijnlijke boodschap die zij moesten doorgeven. Kortom Joodse mannen die we veel dank verschuldigd zijn en wiens woorden we vooral respecteren door af te zien van ‘een eigenmachtige uitleg’ (2 Pet. 1:20).
Informatie over Daniël in het boek Ezechiël
Behalve dat Ezechiël een tijd- en lotgenoot van Daniël in de ballingschap was, is het ook opmerkelijk hoe de Heere via deze profeet hem tot twee keer toe in gezelschap van Noach en Job plaatst. “Mensenkind, wanneer een land tegen Mij zondigt door trouwbreuk te plegen, dan zal Ik Mijn hand ertegen uitstrekken, het er aan brood laten ontbreken en hongersnood erin zenden, zodat Ik daar mens en dier uitroei. Al zouden te midden ervan deze drie mannen zijn, Noach, Daniël en Job, dan zouden zij alleen door hun gerechtigheid hun eigen leven redden, spreekt de Heere HEERE” (Ezech. 14:13-14, zie ook vs. 20). Daniël behoort dus tot de groep van drie uitzonderlijke personen die alle drie in zware beproevingen staande zijn gebleven, maar wiens gerechtigheid niet het oordeel van God over anderen heeft kunnen voorkomen.
- Noachs gerechtigheid kon niet de zondvloed
voorkomen … - Jobs gerechtigheid kon niet zijn drie vrienden redden. “Want alleen zijn gebed zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid” (Job 42:8).
- Daniëls gerechtigheid kon niet voorkomen dat zijn volk in ballingschap werd weggevoerd.
Het wachten was op de Rechtvaardige: “Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen” (Jes. 53:11).
Als het gaat om Daniëls wijsheid treft Ezechiël een opmerkelijke vergelijking met de vorst van Tyrus: “Het woord van de HEERE kwam tot mij: Mensenkind, zeg tegen de vorst van Tyrus: Zo zegt de Heere HEERE: Omdat uw hart hoogmoedig is geworden en u zegt: Ik ben God, ik zit op de zetel van God in het hart van de zeeën – terwijl u een mens bent en geen God – geeft u uw hart uit voor het hart van God. Zie, u bent wijzer dan Daniël, geen enkel geheim hebben zij voor u verborgen gehouden” (Ezech. 28:1-3). Dat deze vorst als type van satan wordt opgevoerd, blijkt uit de verzen 14 en 15: “U was een cherub die zijn vleugels beschermend uitspreidt. Daarvoor heb Ik u aangesteld. U was op Gods heilige berg, u wandelde te midden van vurige stenen. Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd.” Vanzelfsprekend kon Daniël zich niet meten met de wijsheid van deze gevallen cherub. Maar zijn ongerechtigheid staat in schril contrast met die van de profeet.
Geselecteerd voor het hof van Nebukadnezar
Samen met zijn drie vrienden wordt Daniël geselecteerd voor de groep knap-uitziende bollebozen uit het koninklijk geslacht.
“Toen beval de koning aan Aspenaz, het hoofd van zijn hovelingen, dat hij enigen van de Israëlieten moest laten komen, namelijk uit het koninklijk geslacht en uit de edelen, jongemannen zonder enig gebrek, knap van uiterlijk, bedreven in alle wijsheid, ervaren in wetenschap, helder van verstand, en die in staat waren dienst te doen in het paleis van de koning” (1:3-4).
Het betreft niet slechts aangeboren intellect, “want aan deze vier jongemannen nu gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften, en wijsheid, en Daniël gaf Hij inzicht in allerlei visioenen en dromen” (1:17). Te midden van zijn drie vrienden wordt Daniël dus naast kennis en verstand toegerust met inzicht in visioenen en dromen. De vier mannen zouden Paulus kunnen nazeggen: “Niet omdat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, als was het uit onszelf, maar onze bekwaamheid is uit God” (2 Kor. 3:5).
Ondanks hun jonge leeftijd vielen zij niet in de strik van hoogmoed (1 Tim. 3:6,7), zelfs niet toen zij “in alle zaken waar het aankomt op een wijs inzicht, waarover de koning hen ondervroeg, hij hen tienmaal beter vond dan alle magiërs en bezweerders die er in heel zijn koninkrijk waren” (1:19-20).
Geloofsdaad
Maar daar was wel een belangrijke geloofsdaad aan voorafgegaan. “Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te besmetten met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk. Daarom verzocht hij het hoofd van de hovelingen of hij zich niet zou hoeven te verontreinigen.” En dan zien we hoe de Heere zijn geloof en gehoorzaamheid beloont: “God gaf Daniël genade en barmhartigheid bij het hoofd van de hovelingen” (Dan. 1:8-9).
Opmerkelijk hoe deze jonge mannen oog hadden voor de verhouding tussen menselijke en Goddelijke autoriteit. Als Hananja, Misaël en Azarja worden gelast aan de koning rekenschap te geven voor hun weigering te buigen voor het gouden beeld, luidt hun antwoord: “Wij hoeven u hierop geen antwoord te geven. Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen. En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden” (3:16-18). Nebukadnezar mag dan onder Gods mandaat tot koning der koningen zijn aangesteld (2:37), in deze context geldt het principe dat ook de apostelen hanteerden: “Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen” (Hand. 5:29). Hun houding was als die van Esther: “kom ik om, dan kom ik om” (Est. 4:16).
Een zeer gewenste man
Evenals over Jakobs zoon Jozef, benoemt de Bijbel geen enkel negatief aspect over het leven van Daniël. Hij wordt zelfs door een hemelse boodschapper een zeer gewenste man genoemd (10:11). Toch wordt deze zeer gewenste man geen verdriet bespaard, maar mocht hij evenals wij weten: “in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad” (Rom. 8:37). Zijn verdriet herkennen we eigenlijk al in de eerste twee verzen van het boek: “In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en belegerde het. En de Heere gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn hand, en een deel van de voorwerpen van het huis van God. Hij bracht die naar het land Sinear, naar het huis van zijn god. Hij bracht de voorwerpen naar de schatkamer van zijn god”. Sinear, waar Daniël en zijn volksgenoten naartoe werden gedeporteerd, was het gebied waar het koninkrijk van de beruchte Nimrod zijn oorsprong heeft. Het is ook het land, waar de mensheid in ongehoorzaamheid samenklonterde en niet alleen een toren bouwde, maar zich ook een naam wilde maken tegenover de Naam van God. Een ‘anti-sem’. Hier liggen de diepste wortels van antisemitisme!
Maar Babel, de stad van de mens, is ook de grote opponent van Jeruzalem, ‘de stad van de grote Koning’ (Ps. 48:3). En toch staat er: “de Heere gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn hand ...”. Het gaat hier dus niet om een willekeurige geopolitieke constellatie, maar om een rechtstreeks Goddelijk ingrijpen. Daniël is namelijk van kind af aan ervan getuige geweest hoe zijn volksgenoten, door een proces van ongeloof, ongehoorzaamheid en afgoderij, in een geestelijk faillissement terecht waren gekomen. God handelde overeenkomstig de wet van Mozes, waar Daniël later in zijn gebed naar verwijst en zich met zijn volk vereenzelvigt: “Heel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem. Daarom is over ons de vervloeking en de eed uitgegoten die beschreven is in de wet van Mozes, de dienaar van God, want wij hebben tegen Hem gezondigd” (9:11).
Ontdaan van hun Joodse identiteit
Een ander pijnpunt is dat Daniël en zijn vrienden werden ontdaan van hun Joodse identiteit en ondergedompeld werden in het Babelse denken.
- Ze werden onderwezen in de geschriften en taal van de Chaldeeën;
- Ze moesten eten van het voedsel aan het hof, wat naar alle waarschijnlijkheid geofferd was aan de afgoden en niet was afgestemd op de Joodse spijswetten;
- Zelfs hun namen werden veranderd. Zo werd Daniël (mijn rechter is God) veranderd in Beltsazar, waarvan de betekenis – Bel beschermt – door Nebukadnezar zelf wordt bevestigd “zijn naam is Beltsazar, naar de naam van mijn god” (4:8). Mogelijk is Bel de engelvorst van Babel, zoals later in hoofdstuk 10 wordt gesproken over de engelvorsten van Perzië en Griekenland. Dus geen fictieve spookfiguren, maar feitelijke machthebbers der duisternis, die door de HEERE Zelf bestraft zouden worden: “Ik zal Bel in Babel straffen, Ik zal wat hij verzwolgen heeft, uit zijn muil halen” (Jer. 51:44).
En zo kwamen de vier vrienden buiten hun land in een afschuwelijke omgeving van afgoderij met bezweerders, magiërs en toekomstvoorspellers (2:27). En dan was er die angstcultuur: Wie niet beantwoordde aan de verwachting van de koning door zijn droom en de betekenis ervan te onthullen, kon ‘in stukken worden gehouwen en zijn huis tot een mesthoop worden gemaakt’ (2:5).
Daniëls tact en gebed
Te midden van deze huiveringwekkende duisternis wist Daniël zich met tact te handhaven. “Toen wendde Daniël zich met raad en verstandige woorden tot Arioch, het hoofd van de lijfwacht van de koning, die was uitgetrokken om de wijzen van Babel ter dood te brengen … Waarom is dit bevel van de koning zo overhaast uit gegaan?” (2:14,15). Na enig respijt van de koning te hebben ontvangen “vertrok Daniël naar zijn huis en liet hij de zaak aan zijn vrienden Hananja, Misaël en Azarja weten, opdat zij het aangezicht van de God van de hemel zouden zoeken om barmhartigheid te verkrijgen met betrekking tot deze verborgenheid...” (2:17-18). Gebeden die door de Heere worden verhoord, wat niet alleen het algeheel belang van gebed laat zien, maar ook van gezamenlijk gebed!
Omslag in de heilsontwikkeling
Valt het u op, dat de vrienden zich niet richten tot de God van Israël, maar tot de God van de hemel? Precies zoals Nebukadnezar Hem later de Hemelkoning noemt (4:37). De Naam van de Verbondsgod, JHWH, komt alleen in hoofdstuk 9 voor. Er heeft namelijk in de heilsontwikkeling een omslag plaatsgevonden: vanaf de heerschappij van Nebukadnezar regeert de Heere via heidense koningen. Het is het begin van de ‘tijden der heidenen’ (Luk. 21:24). God regeert niet langer via Jeruzalem, de stad van de grote Koning, die verwoest is, maar via de koninkrijken der aarde, te beginnen bij Babel, het gouden hoofd, ‘de moker van heel de aarde’ (Jer. 50:23).
Wat moet deze verandering van godsregering Daniël veel verdriet hebben gedaan. We herkennen een verband met Paulus’ verdriet, toen het primair voor Israël bestemde heil, door hun ongehoorzaamheid naar de heidenen ging (zie Rom. 9:1-5; 11:11; Hand. 13:46; 18:6; 28:28).
Daniël, onderwerp van jaloezie
In hoofdstuk 6, waar - conform de profetische droom van Nebukadnezar - het Babylonische rijk is opgevolgd door het Medo-Perzische rijk, wordt de profeet onderwerp van jaloezie en blootgesteld aan een poging een aanklacht tegen hem in te brengen. Daniël, die we hier als een type van Christus mogen zien, blijkt deze poging tot aanklacht glansrijk te doorstaan. “Toen overtrof deze Daniël de rijksbestuurders en de stadhouders, omdat er een uitzonderlijke geest in hem was. De koning overwoog hem over heel het koninkrijk aan te stellen. Daarop gingen de rijksbestuurders en de stadhouders zoeken naar een grond voor een aanklacht tegen Daniël inzake het koninkrijk, maar zij konden geen enkele grond voor een aanklacht, of iets verkeerds vinden, omdat hij betrouwbaar was en er geen nalatigheid of iets verkeerds bij hem te vinden was” (6:4-5). En dan volgt plan B: “Toen zeiden deze mannen: Wij zullen tegen deze Daniël geen enkele grond voor een aanklacht vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in de wet van zijn God” (6:6). Zij passen daarbij een beproefde strategie toe: op listige wijze inspelen op het eergevoel van koning Darius met als voorstel: “al wie binnen dertig dagen een verzoek zal richten aan welke god of mens ook, behalve aan u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden geworpen.” (6:8).
Daniëls vaste gebedsmomenten
En dat geeft ons een blik in Daniëls volhardend gebedsleven. “Toen Daniël te weten kwam dat dit bevelschrift ondertekend was, ging hij zijn huis binnen. Nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters in de richting van Jeruzalem. Op drie tijdstippen per dag ging hij op zijn knieën, bad hij en dankte hij voor het aangezicht van zijn God, precies zoals hij voordien had gedaan” (6:11). De profeet bidt niet alleen ten tijde van het ochtend- middag- en avondoffer, maar handelt ook in overeenstemming met Salomo’s gebed bij de inwijding van de tempel: “Wanneer Uw volk uittrekt ten strijde tegen zijn vijand, op de weg waarheen U hen zendt, en zij bidden tot de HEERE, in de richting van deze stad, die U verkozen hebt, en van het huis dat ik voor Uw Naam heb gebouwd, luistert U dan in de hemel naar hun gebed en hun smeekbede, en verschaf hun recht” (1 Kon. 8:44-45). En ja, hoewel Daniël in de leeuwenkuil wordt neergelaten, verschaft de Heere hem inderdaad recht, zo blijkt uit zijn antwoord aan koning Darius: “Mijn God heeft Zijn engel gezonden en Hij heeft de muil van de leeuwen toegesloten. Ze hebben mij geen letsel toegebracht, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden. Ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan” (6:23). Evenals bij de drie vrienden na hun verblijf in de vuuroven: “het haar van hun hoofd was niet geschroeid, en hun mantels waren niet verteerd, ja, er hing zelfs geen brandlucht aan hen” (3:27), werd ook bij Daniël “geen enkel letsel aangetroffen, omdat hij op zijn God had vertrouwd” (6:24).
In veel wijsheid zit veel verdriet
“In veel wijsheid zit veel verdriet. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert leed,” aldus Prediker (1:18). Het is een kant van Gods Woord, waar we niet vaak bij stilstaan. Natuurlijk kunnen we de Psalmist nazeggen: “Ik ben verblijd over Uw belofte, als iemand die een grote buit vindt” (119:162). Maar Gods Woord bevat ook passages over de eindtijd, die niet direct aanleiding tot vreugde zijn. Zo werd Daniël “een woord geopenbaard over grote strijd,” met als gevolg: “In die dagen was ik, Daniël, drie volle weken aan het rouwen. Smakelijk voedsel at ik niet, vlees of wijn kwam niet in mijn mond, en mijzelf zalven deed ik helemaal niet, totdat die drie volle weken voorbij waren” (10:1-3). En toch weerhield hem dat er niet van ‘heel zijn hart erop toe te leggen om inzicht te krijgen …’ (10:12). In andere passages lezen we over: ’tot in het diepst van zijn geest geraakt’ (7:15); ‘verschrikking en veranderding van gelaatskleur’ (7:28); ‘door angst overvallen’ (8:17); ‘niet meer kunnen werken en enige dagen ziek en verbijsterd zijn’ (8:27); ‘door weeën en ademnood overvallen’ (10:16-18).
Gebed afgestemd op Gods Woord en Zijn eer
Daniëls gebed is afgestemd op datgene wat hij in Gods Woord heeft mogen ontdekken: “… ik, Daniël, merkte in de boeken op het aantal jaren waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was: zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan. Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as” (9:2-3). En daarbij gaat het om niets en niemand anders dan de Heere alleen: “Heere, luister. Heere, vergeef. Heere, sla er acht op en doe het, wacht niet langer – omwille van Uzelf, mijn God. Over Uw stad en over Uw volk is immers Uw Naam uitgeroepen” (9:19). En wat Daniëls bestemming betreft, krijgt hij de belofte: “Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen” (12:13). En zo heeft ook deze bijzondere dienstknecht van God “de goede strijd gestreden, de loop tot een einde gebracht en het geloof behouden” (2 Tim. 4:7-8).
Deel dit artikel via