Bergen in relatie tot Gods heilsplan deel 2: De berg Sinaï

Stier_Sinai_50.jpg Naar overzicht Print pagina

Bergen markeren en onthullen op een prachtige manier bepaalde heilsfeiten in de Bijbel. In deze vijfdelige serie staan we nu stil bij de berg Sinaï.

Wie de Bijbel serieus bestudeert, kan niet anders dan onder de indruk komen van zijn wonderlijke structuren, die ook helpen de grote lijnen van Gods heilsplan te ontdekken. Zo is het goed om oog te hebben voor de verschillende fasen waarin dat heilsplan zich voltrekt langs sleutelpersonen als Adam, Noach, Abraham, Mozes, enzovoorts. Een ander prachtig voorbeeld zijn de bergen, die bepaalde heilsfeiten markeren en onthullen. In Exodus 3, waar we de berg voor het eerst tegenkomen, wordt deze de Horeb genoemd, terwijl Stefanus, die precies dezelfde geschiedenis verhaalt, het de berg Sinaï noemt (Hand. 7). Het gaat dus om dezelfde berg.1

Mozes’ bediening in een notendop

“En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb” (Exod. 3:1). Eigenlijk beschrijft dit vers in een notendop Mozes’ bediening: het brengen van het volk door de woestijn bij de berg van God, de Horeb. Daar, op de door God verkoren berg, zou de verbondssluiting plaatsvinden en God gediend worden, zoals voorzegd en Mozes als teken werd gegeven: “en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg” (vs. 12). Twee keer veertig dagen en nachten bevond Mozes zich op deze berg om onder andere de wet en de twee stenen tafelen met de tien geboden te ontvangen. Maar hij ontving ook instructies voor de bouw van de ark, waarvan hem het ontwerp op de berg was getoond (Exod. 25:40).

Bijzondere openbaringen

“En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd” (Exod. 3:2). Deze Engel van de HEERE blijkt God Zelf te zijn, Die Zichzelf eerst bekendmaakt als “Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob” (vs. 6a).

Je zou zo niet direct de verbinding leggen, maar in deze drie benamingen ligt een prachtig bewijs van de opstanding opgesloten. Naar aanleiding van een twistgesprek tussen de Heere Jezus en de Sadduceeën, die niet geloofden in de opstanding, ontkracht Hij kernachtig hun valse leer met de woorden: “En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes duidelijk te kennen gegeven bij de doornstruik, toen hij de Heere de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob noemde. God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen” (Luk. 20:37-38). Verder is het opvallend dat God zichtbaar aan Mozes verschijnt, immers: “Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken” (Exod. 3:6).

Uitgaande van Johannes 1:18 dat “niemand ooit God heeft gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard”, mogen we dus concluderen dat we hier te maken hebben met de openbaring van de Zoon voor Zijn komst in het vlees. Dat de Engel van de HEERE vervolgens in een vuurvlam verschijnt, is ook zeer opmerkelijk, evenals het feit dat de brandende doornstruik niet door het vuur wordt verteerd. In deze brandende doornstruik herkennen we een beeld van Israël. Niet voor niets bidt Salomo: “Zij zijn Uw volk en Uw eigendom, door U uit Egypte geleid, uit het midden van de ijzeroven” (1 Kon. 8:51).

In het vuur van die ijzeroven was God Zelf aanwezig, zoals later bij Daniëls vrienden in de zevenmaal heter opgestookte oven (Dan. 3). En dat is tegelijk de reden waarom de doornstruik niet verbrandt. Als volk is Israël onvernietigbaar, want Gods belofte luidt: “... wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbanden ...” (Jes. 43:2). En bovenal, Hij heeft Zijn Naam en dus Zijn Wezen aan dit volk verbonden (zie ook Num. 6:27). Indrukwekkend zijn in deze context de woorden van Jesaja 63:9: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost ...” Nog voordat de verlossing was gerealiseerd, bevond de Heere Zich al bij Zijn volk in de hitte van het vuur en deelde Hij in hun benauwdheid.

Gods nauwe betrokkenheid bij het lijden van Zijn volk en de verlossing die Hij voor hen tot stand bracht, herkennen we in zeven punten (Exod. 3:7-8):

1. “Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien...” (Ter intensivering heeft het Hebreeuws hier een verdubbeling van het woord ‘zien’)

2. “... en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord.”

3. “Voorzeker, Ik ken hun leed”. Dat wil zeggen, dat God dat leed in de meest ultieme vorm heeft meegevoeld, zoals we reeds zagen in Jesaja 63:9: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd ...”

4. “Daarom ben Ik neergekomen ...” (vs. 8). God Zelf realiseert de verlossing van Zijn volk door vanuit de hemel neer te dalen.

5. “... om het volk te redden uit de macht van de Egyptenaren ...”

6. “... en het te leiden uit dit land naar een goed en ruim land ...” De Statenvertaling geeft hier terecht het woord ‘opvoeren’, als vertaling van het Hebreeuwse ‘ala’, waarvan het bekende woord ‘alija’ is afgeleid. Als Joden naar Israël emigreren, dan heet dat ‘alija maken’, dus letterlijk ‘opgaan’. Denk aan de Israëlische vliegmaatschappij El Al, dat ‘naar boven’ betekent.

7. “... naar een land dat overvloeit van melk en honing.”

De Naam

Op Mozes’ vraag: “Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen?” luidt Gods antwoord: “IK BEN DIE IK BEN” (vs. 14a). Hij is de Eeuwige, de Onveranderlijke, de In-Zichzelf-Bestaande, de Oorsprong, de Bestemming, de Verlosser, de Onderhouder en Voleinder van al Zijn raadsbesluiten en natuurlijk de altijd Aanwezige. In Johannes 8:58 openbaart de Heere Jezus Zich expliciet als de IK BEN: “Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik.” Hoe essentieel de erkenning van Hem als de IK BEN is, blijkt uit Zijn ernstige waarschuwing: “Ik heb u dan gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik het ben (letterlijk: Ik, Ik ben), zult u in uw zonden sterven” (Joh. 8:24).

De Wet

De berg Sinaï/Horeb staat natuurlijk ook voor de wet, zoals Mozes en de wet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De woorden ‘Mozes’ en ‘wet’ zijn soms inwisselbaar. Denk bijvoorbeeld aan het gesprek tussen de Heere Jezus en Emmaüsgangers: “En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was” (Luk. 24:27, zie ook Hand. 15:21; 2 Kor. 3:15). Daarbij is het goed te bedenken dat ‘de wet’ (Thora), lang niet altijd een verwijzing is naar de 613 geen verboden, maar tevens een aanduiding is voor de vijf boeken van Mozes, waarin deze geen verboden liggen ingebed en context worden gegeven.

Israëls roeping en bestemming

Als Mozes voor het eerst de berg opklimt, ontvangt hij een geweldige belofte: “Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom2 zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken” (Exod. 19:5-6). Natuurlijk weten we dat het volk aan deze voorwaarde niet heeft voldaan en zelfs niet bleek te kunnen voldoen (Hand. 15:10). Maar onder andere vanuit de profetie van Jesaja 61:5-6 weten we dat het volk wel degelijk eens tot zijn bestemming als koninkrijk van priesters zal komen. “Vreemden zullen klaarstaan en uw kudden weiden, vreemdelingen zullen uw akkerbouwers en uw wijnbouwers zijn. Ú echter zult genoemd worden: priesters van de HEERE, men zal u noemen: dienaren van onze God. U zult het vermogen van heidenvolken eten, u zult u beroemen in hun luister.” Die belofte zal niet onder het oude, maar onder het nieuwe verbond werkelijkheid worden (zie Jer. 31:31; 32:40; Ezech. 37:26).

Tijdelijkheid van de wet

En dat brengt ons bij de tijdelijkheid van de wet, zoals God die via Mozes op de berg aan het volk gaf. We noemen enkele voorbeelden:

1. Mozes wist dat zijn bediening eindig was, toen hij zei: “Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren” (Deut. 18:15).

Petrus sluit hierop aan als hij het volk voorbereidt op de dagen die gaan komen: “En het zal zo zijn dat al wie niet geluisterd zal hebben naar deze Profeet, uit het volk uitgeroeid zal worden. En ook al de profeten vanaf Samuel en zovelen als er daarna gesproken hebben, hebben deze dagen aangekondigd” (Hand. 3:23-24).

2. Mozes stierf voortijdig als gevolg van ongehoorzaamheid en kon het volk niet het beloofde land inbrengen. Niet hij, maar Jozua, wiens Hebreeuwse naam identiek is aan die van de Heere Jezus, bracht het volk het land binnen.

3. Ook David wist dat God uiteindelijk geen (blijvende) vreugde in de - door de wet voorgeschreven (Hebr. 10:8) – brand- en zondoffers had. Dat blijkt uit zijn profetie over de komst van de Messias: “U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer... Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste” (Ps. 40:7-9).

4. In Psalm 110 profeteert David over de komende Priester naar de ordening van Melchizedek. Maar een priester, die evenals Melchizedek tevens koning was, stond de wet van Mozes niet toe. Priesters kwamen uit de stam van Levi en koningen uit de stam van Juda. Psalm 110 impliceert dus het einde aan de Mozaïsche wetgeving, zoals in de Hebreeënbrief wordt uitgelegd: “Als het priesterschap verandert, vindt er immers ook noodzakelijkerwijs een verandering van de wet plaats ... Het is immers overduidelijk dat onze Heere van Juda afstamt, over welke stam Mozes niets gezegd heeft in verband met het priesterschap ... Want de terzijdestelling van het voorgaande gebod vindt plaats vanwege zijn zwakheid en nutteloosheid. De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht ...” (Hebr. 7:12-14-18-19).

5. Vlak voor zijn dood werd Mozes door de HEERE ingelicht over de verbreking van het verbond: “Zie, u gaat bij uw vaderen te ruste; en dit volk zal opstaan en als in hoererij achter de vreemde goden van het land waar het naartoe gaat, aangaan, in het midden van dat land. Het zal Mij verlaten en Mijn verbond, dat Ik ermee gesloten heb, verbreken” (Deut. 31:16).3

6. Met het oog op het aan Israël beloofde nieuwe verbond, verbindt de Hebreeënbrief de conclusie: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat oud is verklaard en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen” (Hebr. 8:13).

7. Christus is de Vervuller en Einddoel (Rom. 10:4) van de wet, die “Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven” (1 Pet. 2:24). Hij heeft dus aan de eis van de wet voldaan, maar ook plaatsvervangend de vloek ervan gedragen (Gal. 3:13). Daarom kon Paulus schrijven: “Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid” (Rom. 3:21-22). Hij gaat zelfs nog een stap verder: “Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven” (Gal. 2:20-21).

8. De laatste keer dat we lezen over de berg Sinaï is in de brief aan de Galaten, waar een verband wordt gelegd tussen deze berg en Hagar, de slavin, bij wie Abraham een zoon verwekte. Beiden hebben volgens de apostel een zinnebeeldige betekenis: “... de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen” (Gal. 4:24-26). Dat vrije Jeruzalem dat boven is, hield Abraham al als heerlijk perspectief voor ogen. “Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is (Hebr. 11:10, zie ook Hebr. 12:22).

Noten:

1. Overigens wordt de berg in het boek Exodus meestal de Sinaï en in Deuteronomium de Horeb genoemd.

2. Hebreeuws: cegulla, te vertalen met kleinood.

3. Zie ook Deut. 30:1 waar de vloek wordt aangekondigd als gevolg van ongehoorzaamheid.

Deel dit artikel via


Meer van zulke artikelen lezen?

Neem voor slechts € 12,50 p.j. een abonnement op IB Magazine. Het magazine bevat o.a. getuigenissen van Messiaanse Joden, interessante Bijbelstudies, nieuws, verhalen van de Bijbelverspreiding en achtergrondartikelen. Of abonneer u gratis op onze digitale nieuwsbrief.

Gratis nieuwsbrief IB Magazine

Sluiten