Bergen markeren en onthullen op een prachtige manier bepaalde heilsfeiten in de Bijbel. In deze vijfdelige serie staan we nu stil bij de berg van de zaligsprekingen.
We doen dat aan de hand van Mattheüs 5-7 en proberen vanuit de context in grote lijnen te ontdekken hoe we dit onderwijs van de Heere moeten begrijpen. Hoewel we niet weten vanaf welke berg de Heere Zijn discipelen1 onderwees, behalve dat Hij in Galilea was, geeft het lidwoord (Hij ging de berg op) de indruk dat het geen willekeurige berg was. Vergelijken we de betekenis van de berg Sinaï met de Berg van de zaligsprekingen, dan constateren we dat beide bergen deels over wetgeving gaan. De eerste gaat over de Mozaïsche wet onder het oude verbond, de tweede over de aangescherpte wetten van het nieuwe verbond, waarbij niet de plichtpleging maar de gezindheid van het hart centraal staat. Zegt de Mozaïsche wet: “U zult geen overspel plegen” (Exod. 20:14; Deut. 5:18), de Wetgever van het nieuwe verbond zegt: “dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft” (Matt. 5:28). We lezen dan ook herhaaldelijk: “U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is ..., maar Ik zeg u ...” (Matt. 5:21, 27, 38, 43). We moeten ons daarbij realiseren dat het nieuwe verbond van een heel andere orde is en gaat over de tijd dat de beloften zullen zijn vervuld: “Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, zodat zij niet van Mij afwijken. Ik zal Mij over hen verblijden en hun goeddoen. En Ik zal hen in getrouwheid in dit land planten, met heel Mijn hart en met heel Mijn ziel” (Jer. 32:40-41). Belangrijk dus om deze context goed in gedachten te houden!
En dat bepaalt ons bij de uitdrukking ‘het koninkrijk der hemelen’, die al bij de eerste van de acht zaligsprekingen door de Heere wordt genoemd: “Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen” (5:3). Een uitdrukking die alleen Mattheüs gebruikt en in zijn oorspronkelijke Hebreeuwse vorm (malchoet sjamajim) veel voorkomt in rabbijnse geschriften.2
Wat is dat koninkrijk van de hemelen?
Vaak wordt deze uitdrukking beschouwd als het koninkrijk in de hemelen, maar dat staat er niet. Het is het koninkrijk van de hemelen, dat vanuit de hemelen op aarde zal worden gevestigd. En dat past ook helemaal in de context van de voorgaande hoofdstukken. We noemen enkele voorbeelden.
Mattheüs begin met het geslachtsregister van Jezus Christus en noemt hem “de Zoon van David en de Zoon van Abraham”. Het begrip ‘Zoon’ getuigt van de geslachtslijn waartoe iemand behoort, maar impliceert ook het erfgenaamschap. Christus is de Erfgenaam van de beloften aan David en Abraham. Door David als eerste te noemen, ligt de nadruk in het Mattheüsevangelie op Christus’ koningschap. Maar een koningschap vereist natuurlijk ook een land en volk, en die zijn aan Abraham beloofd (Gen. 12:1-2). De beloften van koningschap, land en volk zijn dus een optelsom van wat aan David en Abraham is beloofd.
In die context begrijpen we ook de belofte van de engel Gabriël aan Maria: “En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen” (Luk. 1:31-33; vgl. 2 Sam. 7:12).
We zien in deze en talloze andere Bijbelgedeelten dat het koningschap van de Messias zich niet beperkt tot ‘het zalig maken van hun zonden’, zoals de engel aan Jozef belooft (Matt. 1:21), maar ook fysieke verlossing betreft zoals verwoord in de profetische lofzang van Zacharias: “verlossing van onze vijanden”; “bevrijding uit de hand allen die ons haten” en: “dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven” (Luk. 1:67-75).
De voorwaarde tot het aanbreken en binnengaan van dat koninkrijk was echter bekering, waartoe Johannes de Doper als eerste opriep: “Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matt. 3:2). Zijn boodschap vond bij velen gehoor: “Toen liep Jeruzalem, heel Judea en heel het land rondom de Jordaan naar hem uit, en zij werden door hem gedoopt in de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden” (Matt. 3:5-6). Bekering mocht echter geen lippendienst zijn, want “toen hij velen van de Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop zag afkomen, zei hij tegen hen: Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn? Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering ...” (Matt. 3:7-8; verg. 5:20; 7:19). Het koninkrijk der hemelen zou dus tevens met toorn en oordeel gepaard gaan (zie o.a. Matt. 3:12; 7:22, 23), ook voor de volken (25:31 e.v.). Identiek aan Johannes’ bekeringsoproep lezen we over de Heere Jezus (na Zijn verzoeking in de woestijn): “Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matt. 4:17).
Het evangelie van het koninkrijk
Het koninkrijk der hemelen houdt nauw verband met de prediking van het Evangelie van het Koninkrijk, dat werd begeleid door de tekenen van het Koninkrijk: “En Jezus trok rond in heel Galilea, gaf onderwijs in hun synagogen en predikte het Evangelie van het Koninkrijk, en Hij genas elke ziekte en elke kwaal onder het volk. En het gerucht over Hem verspreidde zich over heel Syrië; en zij brachten bij Hem allen die er slecht aan toe waren en door allerlei ziekten en pijnen bevangen waren, en die door demonen bezeten waren, en maanzieken en verlamden; en Hij genas hen” (4:23-24; vgl. Hand. 1:3).
Op dezelfde wijze werden de twaalf discipelen uitgezonden: “U zult u niet op weg begeven naar de heidenen en u zult geen enkele stad van de Samaritanen binnengaan, maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël (!). En als u op weg gaat, predik dan: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Genees zieken, reinig melaatsen, wek doden op, drijf demonen uit. U hebt het voor niets ontvangen, geef het voor niets” (10:5-8). Het is dus geen boodschap aan heidenen, maar aan het volk dat de belofte draagt eens een koninkrijk van priesters te zullen zijn (Exod. 19:6).
In de Bergrede vinden we geen enkele verwijzing naar Christus’ verzoenende lijden, sterven en opstanding. Zelfs staande bij Jezus’ lege graf, kenden de discipelen de Schrift nog niet dat Hij uit de doden moest opstaan (Joh. 20:9, zie ook 2:22). De focus ligt vooralsnog op de wetten en wetmatigheden zoals een nauwe toegangspoort en een smalle weg die tot dat koninkrijk leidt (Matt. 7:13,14). Lezen we echter de Bergrede in een bredere Bijbelse context, dan vallen veel dingen op hun plaats. Eenmaal in het koninkrijk zal Israël namelijk deelhebben aan het nieuwe verbond (zie o.a. Jer. 31:33-34), dat verankerd ligt in het bloed van Christus.
Zo reikte Hij tijdens de laatste sedermaaltijd Zijn discipelen de beker aan met de woorden: “Drink allen daaruit, want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden”. Gevolgd door de prachtige belofte: “Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader” (Matt. 26:27-29).
Beloften voor hen die het koninkrijk binnengegaan
Hoe anders de wereld er dan zal uitzien, blijkt uit de troostrijke vooruitzichten waarmee de Heere Zijn onderwijs begint.3 Zalig zijn ... de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen; zij die treuren zullen vertroost worden; de zachtmoedigen zullen de aarde (beter te vertalen met ‘land’4) beërven; die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden; aan barmhartigen, zal barmhartigheid bewezen worden; de reinen van hart, zullen God zien; de vredestichters, Gods kinderen genoemd worden; van hen die vervolgd worden om de gerechtigheid, is het Koninkrijk der hemelen. En tenslotte: “Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van Mij” (vs. 11). Al deze ‘categorieën’ mensen zullen dus in het Messiaanse koninkrijk ruimschoots beloond en gezegend worden (zie ook Matt. 18:1-4; 19:28-29).
Een geweldige tijd waar Petrus – inmiddels wel tot volledige kennis van het heil gekomen –naar verwijst in de oproep tot bekering aan zijn volksgenoten: “Kom dus tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er tijden van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere, en Hij Jezus Christus zal zenden, Die tevoren aan u verkondigd is” (Hand. 3:19-20).
Joodse context
Hoewel veel in de Bergrede genoemde deugden passen bij een christelijke levenswandel, moeten we Jezus’ onderwijs primair proberen te duiden in de context waarin het door Zijn Joodse toehoorders begrepen kon hebben. We noemen enkele typische kenmerken:
Behalve de Joodse offerdienst (5:23-24), Jeruzalem, als stad van de grote Koning (5:35), het geven van aalmoezen (6:2), komt ook de rechtbank ter sprake. Niet verwonderlijk, want naast het 71 leden tellende Hoge Gerechtshof in Jeruzalem (Sanhedrin) waren er in alle grotere steden (van meer dan 120 mannelijke inwoners) kleinere rechtbanken bestaande uit 23 leden. En dat brengt ons bij Jezus’ strenge woorden: “U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! (Aramese uiting van minachting) zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur” (Matt. 5:21-22).
Dat lijkt een disproportionele strafmaat, maar bedenk dat het hier gaat om rechtspraak in de periode dat Christus’ heerschappij realiteit zal zijn, satan gebonden is (Opb. 20:2,3); Gods wetten in hun harten geschreven zullen zijn en ‘allen de HEERE zullen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe...” (Jer. 31:34). Israël zal dan een koninkrijk van priesters zijn (Exod. 19:6). Wie dan toch nog zijn priesterlijke broeder met dwaas meent te kunnen beledigen, past niet in een koninkrijk waarin Gods recht en gerechtigheid de maat is (Jer. 23:6; Jes. 9:6, zie ook Matt. 22:11-12).
Het helse vuur
De prangende vraag is natuurlijk hoe het begrip ‘hels vuur’ door Jezus’ Joodse toehoorders is begrepen? Letterlijk staat hier in het Grieks: de Gehenna5 van het vuur. Gehenna is afgeleid van het Hebreeuwse gehinnom dat ‘dal van Hinnom’ betekent (zie ook 5:29, 30; 10:28; 18:9; 23:15, 33). Dit dal lag ten zuiden van Jeruzalem en was berucht vanwege de kinderoffers die daar aan de god Moloch waren gebracht. Een door de Israëlieten overgenomen heidens gebruik, dat zijn dieptepunt kent ten tijde van de goddeloze koningen Manasse en Achaz (2 Kon. 23:10; Jer. 7:31; 2 Kron. 28:3; 33:6). Volgens Joodse opvatting zal in dit dal van Hinnom eens een groot gericht plaatsvinden (vgl. Jer. 19). In de tijd van de Heere Jezus was het de plek waar afval werd verbrand, maar ook kadavers van dieren en dode lichamen van misdadigers werden verbrand en waar het vuur dag en nacht brandde. Het boek Jesaja eindigt dan ook met bijna lugubere woorden: “En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn” (66:23,24).
Vergeving
Tegelijk vinden we in het ‘onze Vader’, dat onderdeel is van de Bergrede, een belangrijk accent op vergeving: “En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven” (6:12). Vergevingsgezindheid is zelfs een voorwaarde om door God vergeven te worden. “Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven” (6:14-15; vgl. de omgekeerde volgorde in Ef. 4:32; Kol. 3:13).
Gods wil in hemel en op aarde
En ja, eens zal het gebed werkelijkheid worden: “Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde” (6:9,10). Wat een heerlijke tijd zal dat zijn! Dat we tot die tijd “vervuld mogen worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (Kol. 1:9).
Noten
1. In 5:1 lezen we alleen over de discipelen als toehoorders, in 7:28 over ‘de menigte’. Gaandeweg zijn dus velen toegestroomd, die overigens “versteld stonden van Zijn onderricht, want Hij onderwees hen als gezaghebbende en niet zoals de Schriftgeleerden”. Een voorafschaduwing van hoe eens ‘uit Sion de wet en het Woord van de HEERE uit Jeruzalem zal uitgaan’ (Jes. 2:3).
2. Betekenis koninkrijk der hemelen en koninkrijk van God is soms identiek.
3. Ze komen grotendeels uit de Tenach, vgl.: Jes. 61:3; Ps. 37:11; 107:9; 24:3-6; Jes. 35:4.
4. Gen: kan vertaald worden met land of aarde, zoals ook het Hebreeuwse ‘erets’, vgl.
Ps. 37:11. Het land (Israël) is hier het meest voor de hand liggend.
5. Moet niet verward worden met het Griekse woord Hades, dat dodenrijk betekent,
Hebreeuws: Sheol. Dat beide woorden soms met ‘hel’ worden vertaald, is verwarrend.
Deel dit artikel via