Salomon Duijtsch wordt in 1734 geboren in Temesvar, het huidige Timisoara in Roemenië. Na een zevenjarige opleiding aan de Joodse Academie in Praag wordt hij op zijn twintigste rabbijn. Steeds meer raakt hij doordrongen van zijn zondige natuur. Door zich dagelijks in ijskoud water te baden en regelmatig te vasten, probeert hij verzoening met God te bewerken. Op een dag is het alsof Duijtsch een stem hoort die hem toeroept: “Je moet komen tot de gekruisigde Christus, een andere weg naar de zaligheid is er niet!”
Zijn vreemde gedrag en opvattingen wekken weerstand binnen zijn Joodse gemeenschap. Hij wordt gedwongen te scheiden van zijn vrouw en dochtertje. Dan hoort hij een stem tegen hem zeggen: “Sta op en ga uit uw land. Ik zal met u zijn.” Dat is het begin van een zes jaar durende omzwerving door Europa, die hij in zijn autobiografie ‘De wonderlijke leiding Gods’ uitvoerig beschrijft. In het onderstaande fragment is Duijtsch aangekomen in een stad, acht dagreizen verwijderd van Leipzig. Daar maakt hij kennis met rabbijn N.N. Ter bescherming van de identiteit van deze rabbijn noemt Duijtsch noch zijn naam noch zijn woonplaats. Onderstaand leest u citaten uit Duijtsch’ boek over deze ontmoeting.
Duijtsch’ kennismaking met rabbijn N.N.
Duijtsch: “Ik maakte met de rabbijn kennis en werd door hem met grote liefde bejegend. Dagelijks moest ik bij hem komen eten en naar rabbijnse gewoonte enkele uren met hem redetwisten over de Talmoed. Op 24 november 1762 was ik met mijn lezing van het Oude Testament aangekomen bij Jesaja 53; niet eerder had ik dit hoofdstuk gelezen. De trouwe God was mij genadig zodat ik duidelijk kon zien dat de profeet Jesaja hier spreekt over de Messias; dat Hij voor onze zonden sterven moest en dat Hij ook veracht en bespot moest worden. Ik kreeg het sterke verlangen om mijn vriend rabbijn N.N. te bezoeken opdat hij, geleerder en wijzer dan ik, mij dit hoofdstuk zou verklaren.”
Een brandende vraag
Duijtsch vervolgt: “Deze [rabbijn N.N.] was erg blij met mijn bezoek en wilde direct met me over de Talmoed discussiëren. Maar ik antwoordde hem: ‘Deze keer kom ik niet om te discussiëren over de Talmoed, maar met het verzoek mij het 53e hoofdstuk van de profeet Jesaja te verklaren.’ De rabbijn verstijfde en keek me vreemd aan. Ik werd erg bang. De enige reden die ik kon bedenken was dat hem mijn voornemen ter ore was gekomen en hij mij nu kwaad wilde doen.” Maar terwijl de tranen N.N. over de wangen rolden, zei hij: “Ach rabbijn Salomon, mijn geliefde en trouwe broeder en vriend. Ik wil u alle geheimen van mijn hart openbaren, op voorwaarde dat u het aan niemand vertelt.’ Hij nam een Duitstalig boek en las mij voor uit Mattheüs, de hoofdstukken 26-28, met de grootste eerbied, en zei daarna: ‘Dít is de vervulling van de voorzegging van de profeet Jesaja, die tevoren door de Geest van God heeft gezegd dat de Mosjiach veracht en bespot moest worden, en zelfs een zeer smadelijke dood moest sterven. Waarom? Niet vanwege zijn eigen zonden, maar vanwege ónze zonden en misdaden, zoals Jesaja heel duidelijk zegt. En wat ik u uit dit Duitse boek heb voorgelezen, is de vervulling van deze profetie van Jesaja en van andere Godsspraken: Jezus van Nazareth is de Messias!’”
Onze voorvaderen hebben hem niet aangenomen als verlosser
Dan vervolgt N.N.: “Het is bedroevend dat onze voorvaderen die in Zijn tijd leefden Hem niet als hun Messias en Verlosser hebben kunnen aannemen. Terwijl er in die tijd zoveel geleerde rabbijnen in Israël waren en ook het Sanhedrin nog bestond. Waarom hebben ze Hem toch zo veracht, bespot en gekruisigd? De oorzaak was dat ze zich een volkomen verkeerd beeld hadden gevormd van de Mosjiach. Men dacht dat Hij met pracht en praal zou komen, en hen van de onderdrukking van de Romeinen zou verlossen. Bovendien moest de voorzegging vervuld worden van Jesaja en van de andere profeten, die door de Geest van God tevoren hadden gezegd dat de Messias verworpen, bespot en gedood moest worden.”
Mijn vrouw en kinderen verlaten?
Wanneer een rabbijn ontdekt dat Jezus de Messias is en daar openlijk voor uitkomt, kan hij doorgaans niet in functie blijven en moet hij van vrouw en kinderen scheiden. Rabbijn N.N. legt nu uit waarom hij dat niet heeft kunnen doen: “Maar wat moet ik, arm mens, doen? Ik zie de glans van de zon, maar ik kan mijn duisternis niet verlaten. Want hoe zou ik mijn vrouw verlaten, die ik liefheb als mijzelf? En mijn kinderen, mijn eigen vlees en bloed? Ze zouden worden als schapen zonder herder. En waar zou ik de kost mee moeten verdienen? Arbeiden kan ik niet, daarvoor ben ik te zwak. Een ander ambt bekleden? Dáárvoor heb ik niet geleerd. Langs de deuren gaan om te bedelen? Ik zou het niet kunnen opbrengen om me op die manier aan Gods wil te onderwerpen. Maar bovenal vrees ik dat de christenen me zouden afwijzen en niet zouden geloven dat het mij ernst is en het mij te doen is om mijn eeuwig geluk. De betreurenswaardige oorzaak hiervan is dat de christenen regelmatig zijn bedrogen door Joden die zich lieten dopen maar vervolgens naar het jodendom terugkeerden.”
Verwondering over gods voorzienigheid
Duijtsch had met verbazing geluisterd: “Deze woorden hoorde ik met grote verwondering aan. In de eerste plaats omdat mij door de voorlezing van de rabbijn een licht was opgegaan. Nooit eerder had ik zoiets gehoord en hierdoor was het 53e hoofdstuk van Jesaja's Godsspraak mij wel heel duidelijk geworden. Ten tweede was ik uitermate verbaasd over Gods voorzienigheid, Die mij in deze stad en met deze rabbijn in aanraking had gebracht, Die me bij het 53e hoofdstuk van Jesaja had willen bepalen, en in mij het verlangen had gewekt dit te begrijpen, zodat ik me bij deze rabbijn had vervoegd met de vraag mij het hoofdstuk te willen uitleggen; en dat de Heere het hart van de rabbijn had aangeraakt zodat hij al zijn hartsgeheimen zo ruimhartig met mij had gedeeld, en er zo'n groot licht in mijn ziel was opgegaan. In het bijzonder werd ik bemoedigd en verkwikt in het geloof toen ik hoorde dat ook hij overtuigd was van de waarheid.”
“De rabbijn vroeg waarom ik er zo verwonderd en opgetogen bij zat. Toen kon ook ik mij niet langer inhouden en zei met een hart vol vreugdetranen: ‘Oh mijn geliefde en trouwe broeder! Hoe wonderlijk zijn de wegen van de almachtige God, en hoe verkwikkend waren uw woorden. Daardoor voel ik me vrij om u míjn geheimen mee te delen.’ Daarop vertelde ik hem alles wat de Heere mij had doen meemaken.”
Afscheid
“Toen de rabbijn [N.N.] dit hoorde, viel hij op zijn knieën en weende zo bitter dat men hem met zijn tranen had kunnen wassen. Hij bad verslagen tot de Heere of deze in Zijn barmhartigheid op hem wilde neerzien en hem dezelfde genade bewijzen die Hij mij had bewezen, om zichzelf te verloochenen zodat hij zich zou kunnen losmaken van zijn vrouw en kinderen. Maar toen kwamen dezen thuis en konden we het gesprek niet voortzetten.
Ik ben nog een paar keer bij hem geweest maar we kregen niet meer de gelegenheid om over dit belangrijke onderwerp met elkaar te spreken. Op 2 december 1762 nam ik onder tranen afscheid van de rabbijn en vertrok van de stad N. om na een reis van acht dagen in Leipzig aan te komen.”
Eindelijk rust
Niet lang daarna komt Duijtsch in het bezit van een Duitstalig Nieuw Testament, waarvan hij zeer onder de indruk is. Wel heeft hij grote moeite met de schijnbare tegenstrijdigheden binnen de vier evangeliën. Helaas blijken weinig christenen bereid hem hierbij te helpen, omdat ze de oprechte bedoelingen van de Joodse jongeman wantrouwen. Uiteindelijk vindt hij in Amsterdam een predikant die hem verder wil helpen.
Op 25 juni 1767 wordt hij gedoopt en in 1768 trouwt hij met de niet-Joodse Barbara de Bakker. Samen krijgen ze drie zoons en een dochter. Na zijn studie theologie in Utrecht wordt Duijtsch in 1777 predikant in Mijdrecht. Hij zal dat blijven tot aan zijn dood in 1795, hetzelfde jaar waarin hij afgezet werd vanwege zijn oranjegezindheid.
Tot slot
Aangrijpend om te lezen vond ik Duijtsch’ grote eenzaamheid tijdens zijn reis door Europa, zes jaar lang, terwijl hij het grootste deel van zijn reis volledig afhankelijk was van de materiële steun die hij toch telkens weer kreeg van andere Joden en christenen. In een wereld vol vluchtelingen is zijn verhaal ook een oproep om gastvrijheid te verlenen.
Bij het lezen van zijn levensbeschrijving trof me ook het absolute gezag van de Schrift voor Duijtsch. Deze was vaak zijn enige houvast en troost, en het waren Bijbelverzen die hem regelmatig de weg wezen als hij zich wanhopig afvroeg naar welk land en naar welke plaats hij het beste kon gaan. Maar wat vooral bijzonder is, zijn de wonderlijke wegen waarlangs God deze lijfelijke zoon van Abraham geleid heeft naar het licht van de Messias.
Diegenen die het achttiende-eeuwse Nederlands, niet gewijzigd bij de herdruk van 1977, aandurven kan ik de lezing van dit boek zeer aanbevelen. Het is niet alleen uitermate boeiend om Duijtsch’ geestelijke reis op de voet te volgen, maar ook om rond te kunnen kijken in het Europa van de 18e eeuw. In dezelfde band zijn achterin een aantal leerredenen opgenomen die hij als predikant heeft gehouden, alle getuigend van een grote liefde voor de Messias. Op basis van het boek verscheen in 2011 een spannend jeugdboek: Ga uit de duisternis, geschreven door M.H. Karels-Meeuse.
Bron: De wonderlijke leiding Gods, Christiaan Salomon Duijtsch
Deel dit artikel via