In onze vijfdelige serie over bergen in relatie tot Gods heilsplan staan we deze laatste keer stil bij de Olijfberg.
Het Bijbelgedeelte waar we voor het eerst de Olijfberg tegenkomen, is veelzeggend voor zijn algehele betekenis in Gods heilplan. Het betreft de geschiedenis van David die, als gevolg van een staatsgreep van zijn zoon Absalom, zijn residentie in Jeruzalem moest ontvluchten. “En David ging al huilend de weg omhoog naar de Olijfberg op, zijn hoofd bedekt, en zelf ging hij barrevoets. Ook van al het volk dat bij hem was, had iedereen zijn hoofd bedekt, terwijl zij al huilend de berg opgingen” (2 Sam. 15:30). Maar niet alleen David verliet de stad via de Olijfberg, later lezen we ook over de Heerlijkheid van de HEERE, die de tempel verlaat om uiteindelijk via de Olijfberg de stad te verlaten. Net als in Zacharia 14:4, wordt deze aangeduid als ‘de berg die ten oosten van de stad ligt’ (Ezech. 11:23). Evenals de terugkeer van David, mag Ezechiël de terugkeer van Gods Heerlijkheid vanuit het oosten (de plaats van de Olijfberg) in een visioen aanschouwen die de nieuwe Tempel vervult. “En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit de richting van het oosten, en Zijn geluid was als het bruisen van machtige wateren, en de aarde werd verlicht vanwege Zijn heerlijkheid ... En de heerlijkheid van de HEERE kwam het huis binnen via de poort die op het oosten uitzag” (Ezech. 43:2,4).
Het doet ons denken aan de woorden van de twee mannen in witte kleding: “Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan”, waarna we lezen: “Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt ...” (Hand. 1:11,12). Een belofte die ook al door de profeet Zacharia was gegeven: “Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan” (14:4). Tegelijk zal de berg dan ook weer een plaats van vertrek worden; een vluchtroute, zoals voor David en de zijnen: “Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden. Dan zult u vluchten door het dal van Mijn bergen (Zach. 14:4,5). Zou deze ingrijpende grootschalige vluchtroute ook de weg banen voor het volk om - nadat zij ‘onder de herdersstaf zijn doorgegaan’ - naar het land terug te keren? (Ezech. 20:35-38). Hoe dan ook, de Olijfberg is een veelbetekenende plaats van vertrek en terugkeer, zowel voor de Heere – zelfs tijdens Zijn rondwandeling op aarde (Joh. 8:1,2) - als voor Zijn volk. Niet verwonderlijk dus dat op deze plaats de Heere Jezus Zijn discipelen uitgebreid informeert over Zijn wederkomst en daaraan gerelateerde gebeurtenissen.
Eindtijdrede
We beperken ons in dit artikel tot Jezus’ eindtijdrede in Mattheüs 24. “Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?” (Matt. 24:3-4). Aanleiding voor deze drie vragen van de discipelen, was de tweede voorzegging van een onvoorstelbare catastrofe: de totale verwoesting van de tempel: “Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden” (vs. 2b; 23:37-38).
Vraag 1: “wanneer zullen deze dingen geschieden”?
In Zijn beantwoording wijst de Heere allereerst op de misleidingen waarmee de discipelen en het volk geconfronteerd zullen worden: “Pas op dat niemand u misleidt. Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden” (Matt. 24:4-5). Het was de vermaarde Farizeeër Gamaliël, die korte tijd later zou wijzen op de valse Messiaanse claims van Theudas en Judas de Galileeër (Hand. 5:34-37). Zijn wijs advies zouden ook wij ter harte kunnen nemen: “als dit voornemen of dit werk van mensen afkomstig is, dan zal het afgebroken worden ...” (Hand. 5:38). Natuurlijk is dat toepasbaar op elk voornemen en werk van mensen, maar het is indirect ook een waarschuwing aan ons om te voorbarig te zijn met het een op een duiden van allerhande ontwikkelingen en gebeurtenissen als vervulling van profetie!
Tot zover lijkt het antwoord op de vraag ‘wanneer deze dingen zullen geschieden’, betrekking te hebben op de tijd uitmondend in de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 n.Chr. Als we nauwkeurig verder lezen, moeten we echter constateren dat de Heere niet alleen de catastrofale gebeurtenissen in het jaar 70 n.Chr. beschrijft, maar ook de opmaat naar een nog te bouwen tempel, waarin de profetie van Daniël in vervulling zal gaan. “Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats– laat hij die het leest, daarop letten! (vs. 15). Had de Heere al de waarschuwing gegeven voor de komst van valse messiassen, bij de pseudo messias, waar Daniël naar verwijst, zullen alle voorgaande verschijningen verbleken. Zijn komst zal volgens Paulus niet alleen zijn “overeenkomstig de werking van de satan, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen, en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid” (2 Thes. 2:9,10) en volgens Johannes “grote tekenen zoals het laten neerkomen van vuur uit de hemel” (Opb. 13:13), hij zal ook de begeerde herbouw van de tempel (de heilige plaats) en de offerdienst realiseren.
Terugkomend op het ‘wanneer deze dingen zullen geschieden’, blijkt dat dit het moment is waarop het aftellen van dagen kan beginnen: “Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel1 opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen” (Dan. 12:11). Want, terugkomende op de eindtijdrede van de Heere Jezus, blijkt het zien van de gruwel ook om een andere reden een belangrijke tijdsindicatie: “... laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen” (vs. 16, zie ook Dan. 9:27; 11:31; 12:11).
Vraag 2: “wat is het teken van uw komst?”
Het antwoord op die vraag bestaat eigenlijk uit drie belangrijke onderdelen:
1. Er zal een verdrukking aan Christus’ wederkomst voorafgaan, die zijn weerga in de geschiedenis niet kent (Dan. 12:1) en – een belangrijke toevoeging – er ook nooit meer zijn zal (Matt. 24:21).
2. “En meteen na de verdrukking van die dagen (opnieuw een belangrijke tijdsindicatie. Zie ook Zach. 14:1-3), zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden. En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid” (vs. 29-30)
3. Het teken dat de Heere al eerder had gegeven: de bekering van het volk: “U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt (en dan volgt een citaat van Ps. 118:26): “Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!” (Matt. 23:39).
Vraag 3: de voleinding van de wereld
Vaak wordt de term ‘voleinding van de wereld’ verward met het ‘vergaan van de wereld’, waarbij volgens Petrus “de hemelen, door vuur aangestoken, zullen vergaan en de elementen brandend zullen wegsmelten” (2 Pet. 3:12). Het Griekse woord dat hier wordt vertaald met ‘wereld’, is ‘aioon’ en is een tijdsaanduiding dat elders vertaald wordt met ‘eeuw’. De huidige aioon kenmerkt zich door satans heerschappij. Vandaar dat hij in 2 Korinthiërs 4:4 ook wordt genoemd ‘de god van deze eeuw’ (aioon). ‘Deze eeuw’ zal echter bij Christus’ wederkomst eindigen en plaats maken voor wat de Bijbel aanduidt: ‘de komende eeuw’ (zie o.a. Mark. 10:30; Luk. 18:30 en Hebr. 6:5). Die komende eeuw wordt in Hebreeën 2:5 aangeduid als ‘de komende wereld’ die onderworpen zal zijn aan de Zoon des mensen (zie o.a. Dan. 7:13). Deze laatstgenoemde titel duidt op Christus’ toekomstige heerschappij en komen we maar liefst 29 keer tegen in het Mattheüsevangelie.
Over de komende eeuw, die dus volgt na de grote verdrukking en Christus’ wederkomst op de Olijfberg, wordt - precies in die volgorde - ook heel duidelijk door de profeet Zacharia beschreven: “Op die dag zal het geschieden dat er levend water vanuit Jeruzalem zal stromen, de ene helft ervan naar de zee in het oosten en de andere helft ervan naar de zee in het westen: ‘s zomers en ‘s winters zal het plaatsvinden. De HEERE zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de HEERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige” (14:8-9). Het gelovig overblijfsel van Israël, dat Zijn Naam heeft aangeroepen, zal dan inmiddels onder luid bazuingeschal door Christus’ engelen bijeengebracht zijn “uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan” (Matt. 24:31). Het is de tijd dat volgens Zacharia “Jeruzalem onbezorgd zal wonen” (14:11) en de lofzang van zijn naamgenoot (Zacharias) in vervulling zal gaan: “Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht. En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht, zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn, namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten, om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond, de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven, dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven” (Luk. 1:68-75). En dat allemaal op grond van het volbrachte werk van onze Heiland, de Messias van Israël, die in Gethsémané op de Olijfberg tot Zijn Vader sprak: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt” (Matt. 26:39). Wat een geweldige heilsfeiten hebben plaatsgevonden en zullen nog plaatsvinden op deze bijzondere berg: de Olijfberg.
Laat hij die het leest daarop letten
Ten slotte nog een belangrijk detail waar we makkelijk aan voorbij zouden kunnen gaan. Als de Heere, verwijzend naar de profeet Daniël, spreekt over de gruwel van de verwoesting op de heilige plaats, voegt Hij daaraan toe: “laat hij die het leest daarop letten” (vs. 15).
Wie is dus in staat om te letten op de profetische gebeurtenissen en hun onderlinge samenhang en tijdpad te (her)kennen? Het antwoord kan niet duidelijker: Alleen zij die Gods Woord hebben en lezen, weten het moment waarop zij hun vlucht moeten inzetten. Niet eerder en niet later. Zo zullen zij de grote verdrukking in Judea ontlopen en hun toevlucht zoeken (letterlijk) in de bergen. Het bepaalt ons opnieuw bij het (profetische) belang van de verspreiding van Gods Woord onder Gods volk, zowel voor nu als later! Prachtig trouwens om in die context van ‘in de bergen’ de woorden te lezen in Psalm 121: “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft ... De HEERE zal u bewaren voor alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. De HEERE zal uw uitgaan en uw ingaan (denk aan de betekenis van de Olijfberg) bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid”.
Noten:
1. ‘Gruwel’, Hebreeuws: sjikoets = afgodsbeeld (Deut. 29:17; 1 Kon. 11:5,7, enz.).
Deel dit artikel via