Ik had het voorrecht op te groeien in een familie van derde generatie gelovigen. Mijn moeder is Joods en mijn vader niet, dus ik heb van dichtbij gezien hoe mooi het is als een Jood en een heiden de eenheid in Christus ervaren. Geen van beide aspecten werd in ons gezin meer benadrukt dan de andere.
Ontvluchten
Een leven zonder de Here Jezus, of Jesjoea zoals wij Hem in Israël noemen, was voor mij ondenkbaar. Iedereen mocht weten dat ik bij Hem hoorde en daarom wilde ik al op twaalfjarige leeftijd gedoopt worden.
In die periode bestudeerden we in onze jeugdgroep de tweede brief aan Timotheüs. Terwijl we met de oudsten van de gemeente samen waren, vroeg een van hen aan mij of er een gedeelte in de brief was waarmee ik me kon identificeren. Misschien dacht hij aan het geloof van Timotheüs, dat door drie generaties was doorgegeven, maar ik antwoordde: ‘Met hoofdstuk 2, vers 22: Ontvlucht de begeerten van de jeugd. Jaag rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede na, samen met hen die de Heere aanroepen uit een rein hart.’
Ik had er toen nog geen flauw benul van dat mijn besluit om ‘de begeerten van de jeugd te ontvluchten en gerechtigheid na te jagen’ zes jaar later in het Israëlische leger zo op de proef zou worden gesteld. Maar daarover zo meer.
Op de middelbare school kwam mijn anders zijn erop neer dat ik bescheiden kleding droeg en niet vloekte. Heel soms riep dit vragen op en kreeg ik hierdoor de kans om te vertellen over mijn geloof in Jezus als de Messias van Israël. Maar de meeste leeftijdsgenoten waren helemaal niet zo geïnteresseerd in godsdienst. In ieder geval bracht mijn geloof me nooit in een lastig parket en werd het op school ook niet beproefd.
Opvallend
Dat veranderde wel toen ik in militaire dienst moest en werd toegewezen aan een commandocentrum aan de grens met Gaza. Vanuit dit centrum moest ik vitale informatie doorgeven aan de jonge militairen die dagelijks met leven en dood werden geconfronteerd.
Tijdens de twee jaar van mijn dienstplicht was Israël twee keer in oorlog met Gaza. Alle soldaten die aan de grens dienden, waren zich bewust van het gevaar. Elke dag gingen ze op pad en er waren geen garanties dat ze levend zouden terugkeren van hun missies.
Het simpelste gebaar – een hete kop thee wanneer iemand rillend van de kou en angst binnenkwam, een nat lapje om het bloed van het uniform van een gewonde kameraad te vegen, een meelevende glimlach en oprechte zorg – deze kleine dingen vielen op.
Nog eens te meer als het werd gedaan door iemand die zichzelf een Jehoedi Mesjichi, een Messiasbelijdende Jodin noemde. Want tot op de dag van vandaag worden wij nog steeds door veel (religieuze) Israëli’s gewantrouwd en gezien als verraders. Waarom? Uitsluitend omdat wij Jezus hebben aangenomen als de Joodse Messias.
Geen tijd om te huilen
Sommige van mijn dienstmaten hadden vragen over de Messias, vooral diegenen die in orthodoxe gezinnen waren opgegroeid. Mijn geloof in het genadeoffer van Jesjoea en hun oprechte verlangen om God te dienen door goede werken, zette ons tegenover elkaar. Mijn gesprekken met hen waren dan ook meestal heel intens. Ik had het gevoel dat ik niet alleen te maken had met de fysieke oorlog om ons heen, maar dat ik ook zelf een geestelijke en emotionele oorlog voerde.
Er was die ene jonge man met wie ik vaak sprak over de Messias. Hij had vol met vragen gezeten en elk vrij moment aangegrepen om ons geestelijke gesprek weer op te pakken bij het punt waar we de vorige keer waren gestopt. We hadden een heel speciale band. Zo hecht zelfs, dat hij toestemming had gevraagd om mij even gedag te zeggen en te bedanken voor onze gesprekken, voordat hij weer op missie ging naar de Gazastrook. De emotionele binding tussen soldaten, die vaak dag en nacht met elkaar optrekken, is algemeen bekend.
Ik was intussen al behoorlijk afgestompt door de constante rakettenregen rondom onze basis, toen ik hoorde van zijn dood, en van nog twee bekenden. Zij waren op de verkeerde tijd op de verkeerde plek geweest, met fatale gevolgen.
Op dat moment was er geen tijd om ook maar iets te voelen. Als een robot ging ik door met mijn werk in het commandocentrum, want dat moest doorgaan. Pas veel later, toen het werkelijke besef van hun overlijden doordrong, stortte ik in.
Huilen, overgeven en slapen
Nadat ik was afgezwaaid uit het leger heb ik de eerste weken alleen maar gehuild, overgegeven, geslapen en nog meer gehuild. Ik kon niet meer lachen, alsof de spieren van mijn gezicht verlamd waren, en schrok van elk plotseling geluid. Mijn weggestopte gevoelens kwamen er op allerlei manieren uit.
Hoewel ik een baan had, vrienden en een liefhebbende familie leek niets meer de moeite waard om voor te leven. Alles was grauw en grijs. Gaandeweg kwam het besef dat ik leed aan PTSS, een Post Traumatische Stress Stoornis.
Behalve heel depressief voelde ik mij ook heel schuldig. In de Bijbel stond immers dat gelovigen vervuld moeten zijn van vreugde en aanbidding. Waarom was ik dan zo somber? In Christus had ik toch alles ontvangen? Was mijn geloof misschien te klein? Had de Here sowieso nog wel belangstelling voor mij? Allemaal vragen die door mijn hoofd spookten.
Na een poosje besloten mijn ouders en ik dat het verstandig was om Israël een poosje te verlaten. Even weg van de druk en de spanning die het dagelijks leven in het land met zich meebrengen. Zodoende kwam ik terecht bij vrienden in het buitenland en via hen bij een christelijke hulpverlener.
Mijn dagen bestonden uit gesprekken met de therapeut, uitrusten en veel Bijbellezen. Langzaamaan ging ik inzien dat Jezus als geen ander begreep waar ik doorheen ging, want Hij was in alles hetzelfde verzocht als wij (Hebreeën 4:15). En ik was niet waardeloos, maar juist heel waardevol voor God. Want ik was tenslotte duur gekocht met het bloed van Zijn Zoon (Galaten 3:13-15). Stapje voor stapje leerde ik (weer) om al mijn zorgen en angsten over te geven aan Hem. Als de dag van gisteren herinner ik me nog de ochtend dat ik wakker werd en weer zin had in de dag!
Dienen
Omdat ik zelf zo geholpen was, wilde ik nu ook anderen helpen. En tegelijkertijd ook de Here dienen die mij gedragen had toen ik zelf niet meer lopen kon. Ik meldde me aan als vrijwilliger bij The Shelter in Amsterdam en mijn werk daar bracht ook een mate van genezing. De gesprekken met de gasten, het samenwerken in een team van gelovigen, de bijbelstudies en bidstonden, het getuigen van je geloof: het was zo bijzonder. Maar Amsterdam bracht me nog meer, want in het hostel ontmoette ik ook mijn man, Gabriël. Samen zoeken we nu hoe we God kunnen dienen in Israël.
Naast het trauma heeft mijn tijd in het leger me ook een diepe liefde gegeven voor mijn landgenoten. Zo veel jonge mensen in dit land lijden aan PTSS na hun militaire diensttijd; er zijn zo veel families die iemand verloren hebben door oorlogen of terroristische aanslagen. Israël is een volk met littekens.
Doordat ik de dood van zo dichtbij heb meegemaakt, ben ik me gaan realiseren hoe plotseling het leven afgelopen kan zijn én hoe urgent de Evangelieboodschap is.
Mijn eigen trauma heeft mijn horizon verbreed en ik wil niets liever dan het reddende Evangelie van Jezus Christus delen, in mijn eigen land en daarbuiten.
Deel dit artikel via